Hoofdstuk 11
Charles Darwin: ontstaan en uitwerking van zijn evolutietheorie
Dit is voor mij het interessantste hoofdstuk in het boek van Paul tot nu toe. We krijgen een hoop wetenswaardigheden te horen over de ontwikkeling in Darwins denken gedurende zijn leven. De reden waarom Paul dit hoofdstuk voorbij laat gaan is hierin gelegen dat hij ermee wil aantonen dat de evolutietheorie deels voortvloeit uit de levensbeschouwing van Darwin en zijn tijdgenoten. Of dit gegeven de gelovige helpt is maar de vraag. Het zwaard snijdt namelijk aan twee kanten, maar altijd in grotere mate naarmate levensbeschouwing bij iemand een grote rol speelt. Oftewel het argument dat levensbeschouwing de wetenschappelijke benadering in de weg kan zitten of kan kleuren geldt
vooral de overtuigd religieus gelovige. Bovendien moet niet worden vergeten dat religieuze overtuiging in onze cultuur als uitgangspunt gold, en een zienswijze die daar tegenin ging dus een zware opwaartse helling had om geaccepteerd te worden. Enkel een overweldigende hoeveelheid of zeer overtuigend bewijsmateriaal zou een ommekeer in het denken teweeg kunnen brengen.
Overigens is het niet mijn bedoeling om te ontkennen dat de wetenschap steeds ook beïnvloed wordt door het subjectieve. Ook daar waar men streeft naar zo objectief mogelijke verwerking en behandeling van gegevens ligt het subjectieve steeds op de loer. Mensen zijn nu eenmaal menselijk en hebben overtuigingen. En het sluipt overal en alles wat we doen binnen. Vandaag werd het geïllustreerd in de plaatselijke krant die ik lees. Daar stond een interview met een journaliste die haar 70-ste verjaardag viert. Ze kijkt terug op haar lange loopbaan en spreekt uit dat als een rode draad gedurende haar gehele carrière de gedachte aanwezig is geweest dat ze iets positiefs wil bijdragen aan de maatschappij, en daarom vaak bewust positief nieuws heeft opgezocht. En ook dat ze ervan bewust was dat een zo sober mogelijke opsomming van de feiten nooit de aandacht van de lezer kon trekken en zij daarom ieder artikel altijd aanvulde met "het menselijke".
Soms heeft men op (zogenaamd) wetenschappelijke basis conclusies getrokken die later herroepen moesten worden omdat ze duidelijk het resultaat waren van culturele of levensbeschouwelijke vooringenomenheid. Een beschamend voorbeeld is de
wetenschappelijke rassenleer uit de 18e, 19e en vroeg 20ste eeuw, een buitengewoon interessant en leerzaam studieonderwerp, waar zelfs een Nederlandse wetenschapper (Pieter Camper) ook een grote rol in heeft gespeeld. Echter een niet gering lichtpuntje in deze zaak is het feit dat de wetenschappelijke methode in zich bergt haar eigen misstappen uiteindelijk aan het licht te brengen en te corrigeren. Deze kwaliteit houdt aan de andere kant in dat hoe langer een wetenschappelijke theorie stand houdt – vooral wanneer ze zoals in het geval van de evolutietheorie, constant onderzocht, uitgedaagd, bekritiseerd of tegengestaan wordt -, des te meer men erop kan vertrouwen.
Darwin begon als student medicijnen in Edinburgh. Zijn studie schoot niet erg op en na verloop van tijd maakte hij – blijkbaar ook op aandringen van zijn vader - de overstap naar Theologie in Cambridge. Zijn interesse voor natuurwetenschappelijke zaken bleven hem echter bezighouden, en deed hem besluiten om op het schip de Beagle mee te gaan voor een vijf jaar durende reis, gedurende welke hij de twee delen van Principles of Geology van Charles Lyell grondig bestudeerde.
Ik stuit vervolgens op een passage die mijn wenkbrouwen doet fronsen. Nadat Paul vermeldt dat hij op dertigjarige leeftijd trouwde met Emma Wedgwood, die hem tien kinderen schonk, waarvan twee zeer jong overleden, komt deze passage:
Paul schreef:Hij was financieel onafhankelijk en hoefde geen betaald werk te verrichten. Daardoor had hij veel tijd voor onderzoek en correspondentie. Door allerlei ziekten werd hij echter steeds meer belemmerd in zijn functioneren en was hij aan huis gebonden. De precieze aard van zijn ziekten is niet helemaal duidelijk, maar voor een deel waren ze psychisch van aard. Het is mogelijk dat deze ziekten samenhingen met het besef van de consequenties van zijn theorieën, vooral ten aanzien van het geloof in God.
De verzameling van klachten waaraan Darwin leed hebben nooit een diagnose gekregen:
https://en.wikipedia.org/wiki/Health_of_Charles_Darwin
Voor de bewering dat deze ziekten deels psychisch waren krijgt de lezer een voetnoot:
Paul schreef:Huidige onderzoekers denken o.a. aan Agoraphobia en psychoneurosis, Bergman, The Dark Side of Darwin.
"Huidige onderzoekers"? Ik zie enkel een verwijzing naar
één boek, een boek van Jerry Bergman dat men onmogelijk een sobere studie kan noemen. De schrijver is een bekende propagandist voor creationisme die de evolutietheorie "The greatest deception in history" noemt, en Darwin beschuldigt van "attempting to prove his so-called scientific beliefs, and his plot to "murder God" by challenging the then-dominant biblical worldview." Andere titels van deze schrijver spreken boekdelen: Silencing the Darwin Dissents, Hitler and the Nazi Darwinian Worldview, Censoring the Darwin Dissents, Slaughter of the Darwin Dissents.
Voorts is het enige wat aangeboden wordt door Bergman agorafobia en psychoneurosis. Beide zaken zijn "minor mental disorders" en geen ziekten. Paul had een verwijzing naar deze schrijver eenvoudig weg moeten laten. Het hierboven vermelde Wikipedia-artikel laat weten dat experts tenminste 20 verschillende diagnoses hebben gemaakt waaraan Darwins ziekte(n) mogelijkerwijze te wijten zou kunnen zijn.
Dat Darwin langdurige psychische benauwdheid ondervond van het verliezen van zijn orthodox-christelijke geloof is natuurlijk zeer waarschijnlijk. Niemand die zijn oprechte vroomheid heeft verloren zal dit zonder een periode van psychische spanning hebben gedaan. In het Victoriaanse tijdperk zal het nog behoorlijk benauwender geweest zijn.
De redenen en manier waarop Darwin zijn orthodox-christelijke geloof verloor zijn overigens geheel gelijk aan wat miljoenen christelijk opgevoede mensen die zijn gaan studeren hebben ondervonden:
Paul schreef:Hij studeerde aan de universiteiten van Edinburgh en Cambridge; daar kwam hij in aanraking met het historisch-kritische denken. Op den duur ging hij twijfelen aan de wonderen in de bijbel en zag hij ook steeds meer tegenstrijdigheden in de evangeliën. Toch ging hij in de tijd van zijn reis met de Beagle nog steeds uit van het morele gezag van de bijbel. Langzamerhand kwamen er echter steeds meer twijfels en uiteindelijk volgde de verwerping van de bijbel. In zijn autobiografie staat: "Aan boord van de Beagle was ik nogal orthodox, en ik herinner me dat ik hartelijk werd uitgelachen door een aantal officieren (hoewel die zelf orthodox waren) toen ik de bijbel aanhaalde als onweerlegbare autoriteit op het gebied van een of andere morele kwestie. Ik denk dat het het ongewone van de redenering was dat hen amuseerde. Maar geleidelijk was ik gaan inzien dat het Oude Testament – met zijn duidelijk misleidende wereldgeschiedenis, de Toren van Babel, de regenboog als een wonder, enzovoort, enzovoort en het aan God toeschrijven van gevoelens van een wraakzuchtige tiran – niet betrouwbaarder was dan de heilige boeken van de Hindoes, of de overtuigingen van welke barbaar dan ook." Charles verwerpt hier de bijbelse beschrijving van het verloop van de geschiedenis, zeker ook van enige gebeurtenissen die in het boek Genesis beschreven staan. Bovendien kan hij blijkbaar niet uit de voeten met de goddelijke vergelding zoals die in de bijbel naar voren komt. En wat de wonderen betreft schrijft hij: "Hoe meer we weten van de onveranderlijke natuurwetten, des te ongeloofwaardiger de wonderen worden". Ook zijn er volgens hem te grote verschillen tussen de evangeliën om deze betrouwbaar te laten zijn als verslagen van ooggetuigen.
De kritiek die Darwin hier geeft op het christelijke geloof kan gelden als synopsis van waarom miljoenen pakweg de laatste tweehonderd jaar vervreemd zijn van dat geloof. Iedere nieuwe generatie christelijk opgevoedde jongelui krijgt een kater van deze aangestipte zaken, zodra men als jong volwassene zich in talloze geloofszaken verdiept en wetenschappelijk geschoold wordt.
In zijn autobiografie laat Darwin weten dat het verlies van zijn geloof een langzaam proces was. Darwin laat tot mijn vreugde nog weten dat één van de doorslaggevende zaken om het christelijk geloof te verwerpen het geloof in helstraf was, een passage (vanaf het woordje "voelde") die door toedoen van zijn echtgenote Emma Darwin werd weggelaten in de eerste editie van De autobiografie:
"Dus langzaam maar zeker sloop het ongeloof bij mij binnen, tot het uiteindelijk totaal was. Het ging zo geleidelijk dat ik geen verdriet voelde, en ik heb er sindsdien nooit één enkele seconde aan getwijfeld dat mijn conclusie juist was. Ik kan in feite nauwelijks begrijpen dat iemand zou wensen dat het christendom de waarheid vertelt, want zo ja, dan laat de onverbloemde taal van de bijbeltekst zien dat mensen die niet geloven, waaronder mijn vader, mijn broer en bijna al mijn vrienden, eeuwigdurend gestraft zullen worden. En dit is een weerzinwekkende doctrine."
Paul schreef:Hier geeft Darwin blijk van een diepe overtuiging die van grote invloed is geweest op zijn leven en werk.
Ja, en? De onuitgesproken maar duidelijk voelbare insinuatie is dat Darwin zijn evolutieleer ontwikkelde om maar van de christelijke God af te komen, terwijl de enige gezonde conclusie die men hier kan trekken slechts is dat Darwin hier blijk geeft van een hoogwaardige humaniteit die bij orthodoxe christenen niet te vinden is.
Overigens duurde het niet lang voordat dit religieuze argument al in duidelijke bewoordingen werd uitgesproken. Paul laat horen dat de geoloog Sedgwick amper twee maanden na publikatie van Darwins boek aan Darwin schreef:
"Het [boek] lijkt de deur toe te sluiten voor elke visie (hoe zwak ook) op de God van de Natuur zoals aantoonbaar uit Zijn werken. Van begin tot eind is het een schotel onvervalst materialisme, knap gekookt en opgediend. (…) En waarom is dit gedaan? Om geen andere solide reden, dat weet ik zeker, dan om ons onafhankelijk te maken van een Schepper."
Darwin kwam echter nooit op het punt zich atheïst te noemen. In zijn autobiografie schrijft hij:
"In mijn meest extreme schommelingen ben ik nooit een atheïst geweest in de zin van het ontkennen van het bestaan van een God. – In het algemeen denk ik (en meer en meer naarmate ik ouder word) maar niet altijd, dat een agnost de meest correcte beschrijving van mijn denkwijze is."
Wat betreft het bestaan van een God schijnt Darwin zijn leven lang maar hebben zitten te dubben. Aan de ene kant schrijft hij in zijn autobiografie dat het moeilijk is aan te nemen dat het immense en grootse universum en het vermogen van mensen om in het verleden en in de toekomst te kijken, het resultaat zouden zijn van blind toeval, hetgeen voor het bestaan van een schepper met een intelligente geest zou pleiten. Maar aan de andere kant schrijft hij aan Asa Gray:
"Er is mij te veel ellende in de wereld. Ik kan mijzelf niet overtuigen dat een weldadige en almachtige God de sluipwespen geschapen heeft met de uitdrukkelijke bedoeling dat zij zich voeden binnen de levende lichamen van rupsen of dat een kat met muizen zou spelen."
Net als miljoenen anderen die hun geloof hebben verloren komt bij hem ook deze gedachte boven:
"Evenmin moeten we de mogelijkheid over het hoofd zien, dat de constante inprenting van een geloof in God een zo sterke en misschien erfelijke invloed uitoefent op de nog onvolledig ontwikkelde hersenen van kinderen, dat het zich bevrijden van het geloof in God even moeilijk voor hen zou kunnen zijn als het voor een aap is zich te bevrijden van zijn instinctieve angst en afkeer voor een slang."
Wat betreft theïstische evolutie had Darwin echter een uitgesproken mening:
"Ik zou absoluut niets geven voor de theorie van natuurlijke selectie, als die wonderlijke toevoegingen nodig heeft in enig stadium van ontstaan."
Paul somt de relatie van Darwin tot religieus geloof als volgt op:
Paul schreef:Hij nam nadrukkelijk afstand van de bijbel en van het christelijk geloof. Toch was hij geen uitgesproken atheïst en soms neigde hij naar het aannemen van het bestaan van een god als een eerste oorzaak. In wetenschappelijk opzicht was hij methodologisch naturalist. Ten aanzien van het geloof in een schepper was hij onzeker en hij verdedigde niet het metafysisch naturalisme. Nigel Williams schrijft terecht dat Darwin het sterkste argument dat er in de negentiende eeuw nog was voor het bestaan van een god, het ontwerpargument, heeft vernietigd.
Wat betreft de wetenschappelijke opvattingen van Darwin krijgt de lezer interessante zaken te horen. Paul wijst er allereerst op dat zowel het woordje
evolutie (hetgeen vooruitgang aanduidt) als de gevleugelde frase
survival of the fittest door de filosoof Herbert Spencer zijn bedacht, en pas later door Darwin zijn overgenomen. In eerste instantie gebruikte Darwin de termen "tansmutatie" en "geleidelijk ontwikkeld" (evolved) en "strijd om het leven".
In zijn latere
De afstamming van de mens krijgen we prachtige voorbeelden van hoe beweringen die voor wetenschappelijk doorgaan er naast kunnen zitten. Darwin maakt onderscheid tussen ”barbaarse/wilde/lagere” soorten of rassen en ”beschaafde/hogere” soorten. Zijn verwachting is: ”In een toekomstig tijdperk, niet zo heel ver verwijderd, gemeten in eeuwen, zullen de beschaafde mensenrassen bijna zeker de wilde rassen over de gehele wereld hebben uitgeroeid en verdrongen.” Europeanen ziet hij als superieur en als lagere rassen ziet hij Hottentotten, negers, en Australische/Nieuw Zeelandse aboriginalen, inwoners van Tahiti en Fuego. Darwin zag ook de man als superieur aan de vrouw: ”Algemeen wordt aanvaard dat bij de vrouw de vermogens van intuïtie, van snelle waarneming en misschien van imitatie markanter zijn dan bij de man; maar op zijn minst zijn sommige van deze vermogens kenmerkend voor de lagere rassen, en daarom voor een verleden en lagere staat van beschaving. Het hoofdonderscheid in de intellectuele vermogens van de twee seksen is daarin zichtbaar dat de man, wat hij ook onderneemt, een hoger niveau bereikt dan de vrouw bereiken kan – of dit nu diep nadenken, rede of fantasie vereist of louter het gebruik van de zinnen en handen.”
Deze opvattingen werden in Darwins tijd gestaafd met wetenschappelijke bevindingen zoals metingen van herseninhoud. Darwin citeert een uitspraak van Vogt: ”Het is een opmerkelijk feit dat het verschil tussen de seksen, zoals met betrekking tot de schedelholte, toeneemt met de ontwikkeling van het ras, zodat de mannelijke Europeaan de vrouwelijke veel meer overtreft dan de neger de negerin.”
De onwetenschappelijke zaken vermenigvuldigden zich doordat de evolutieleer al snel werd verbonden aan het vooruitgangsgeloof dat in de 19e eeuw zeer sterk was. Al in 1877 werd de frase ”sociaal darwinisme” gebruikt, met een nadruk op de selectie van ”de sterkeren” in de maatschappij, waardoor de maatschappij zich naar hogere stadia kan ontwikkelen. Evolutie wordt hier verbonden aan doelgerichtheid. Evolutionisme ging hier veel verder dan feitelijkheden en kwam al gauw op het terrein van ideologie, waaronder eugenetica.
Paul geeft nog enkele voorbeelden van zaken die op het publiek indruk maakten, maar achteraf zeer onwetenschappelijk bleken, zoals deze:
Paul schreef:De evolutietheorie zorgde ook voor een intensieve zoektocht naar tussenvormen tussen dieren en mensen. Velen zagen de in hun ogen minder ontwikkelde rassen als een tussenstadium. De consequentie was bijvoorbeeld dat Ota Benga, een Afrikaanse pygmee uit Kongo, tijdens de St. Louis World Fair in 1904 aan het publiek gepresenteerd werd. Twee jaar later ging hij naar Bronx Zoo in New York en daar stelde men hem tentoon als een voorvader van de mens, samen met een paar chimpansees, een gorilla en een orang-oetan.
Paul vergeet erbij te vermelden dat de presentatie te danken was aan de presbyteriaanse zendeling Samuel Phillips Verner, die, blijkbaar zonder dat zijn religieuze geweten hem lastig viel, voor tentoonstellingen in Amerika naar kandidaten zocht en dit exemplaar van slavenhandelaren kocht.
Wikipedia laat nog weten dat er een zwarte Amerikaanse dominee was die opkwam voor Ota op deze manier:
"'Our race, we think, is depressed enough, without exhibiting one of us with the apes ... We think we are worthy of being considered human beings, with souls." Gordon thought the exhibit was hostile to Christianity and a promotion of Darwinism: "The Darwinian theory is absolutely opposed to Christianity, and a public demonstration in its favor should not be permitted'."
Wat betreft de christelijke reakties op Darwins evolutietheorie zijn er naar mijn mening twee opvallende zaken te vermelden. De eerste is dat er vanaf het begin christenen waren die het bijbelse geloof in overeenstemming poogden te maken met deze nieuwe wetenschap. Al binnen een jaar na de publikatie van the Origin of Species betuigden zeven liberale theologen hun steun aan Darwins theorie in de bundel Essays and Reviews. Als één van de eersten kan ook de botanicus en Harvard professor Asa Gray genoemd worden. Gray was een vriend van Darwin met religieuze overtuigingen.
Wikipedia laat dit weten:
Wikipedia schreef:
Darwin published On the Origin of Species on November 24, 1859.[126] The first printing was 1,250 copies, with some having been sent to America via ship; one of those was for Gray. Gray's copy arrived just before Christmas, and he read it between Christmas and New Year's.[127] Since there was no international copyright law at the time, Gray worked to protect the book from publishing piracy. According to American law at the time, a copyright could only be secured by an American edition being published by an American citizen, and royalties were not required to be paid to the author.[128] Gray arranged the first American edition of On the Origin of Species and was able to negotiate royalties on Darwin's behalf. Gray took a 5% royalty from the publisher, and Darwin was so grateful for Gray's efforts that he offered Gray some of his royalties.[128][129] Darwin held Gray in high esteem: he dedicated his book Forms of Flowers (1877) to Gray, and he wrote in 1881, "there is hardly any one in the world whose approbation I value more highly than I do yours."
Gray, considered by Darwin to be his friend and "best advocate", also attempted to convince Darwin in his letters that design was inherent in all forms of life, and to return to his faith.
Gray publiceerde al in 1861 in Amerika de
hier te belezen brochure
Natural Selection is not inconsistent with Natural Theology.
De meerderheid van de christenen kon de evolutietheorie niet aanvaarden. Paul schrijft:
Paul schreef:De evolutietheorie was een grote aanslag op de zekerheden die het christendom tot op dat moment aan de Europese bevolking had gegeven. Darwin overtuigde velen ervan dat de wereld onderworpen was aan natuurlijke wetten en dat de oorsprong van de soorten ook op die manier benaderd moest worden.
In verband hiermee kan de naar mijn mening tweede opvallende zaak vermeld worden, namelijk:
Paul schreef:Het belangrijkste algemene argument tegen Darwin was dat er zonder goddelijk ontwerp een morele chaos zou ontstaan.
Opvallend, omdat dit argument tot op de dag van vandaag nog altijd door christenen als een hoofdkritiek wordt aangevoerd, terwijl dit echt geen argument genoemd kan worden, aangezien moraal perfect natuurlijk verklaard kan worden.
Paul laat Bertrand Russell voorbij gaan, die de gevolgen van de acceptatie van de evolutietheorie op deze manier onder woorden heeft gebracht:
Russell: "Dat de mens het product is van oorzaken die geen voorstelling van het resultaat hadden; dat zijn afkomst, zijn groei, zijn hoop en vrees, zijn liefdes en zijn overtuigingen slechts het resultaat zijn van een toevallige ordening van atomen; dat geen vurigheid, geen heldendom, geen intensiteit van denken en voelen een persoonlijk leven in stand kunnen houden na het graf; dat alle eeuwenlange arbeid, alle toewijding, alle inspiratie, heel de helderheid in de middagzon van de menselijke geest bestemd zijn voor uitsterven in de onmetelijke dood van het zonnestelsel en dat de hele tempel van menselijke prestaties onvermijdelijk moet worden begraven onder het puin van een geruïneerd universum – al deze dingen zijn, zo niet buiten kijf, dan toch bijna zo zeker dat geen filosofie die ze verwerpt, kan hopen stand te houden. Alleen binnen dit kader van deze waarheden, alleen op het stevige fundament van bikkelharde wanhoop kan de ruimte van de ziel voortaan veilig gebouwd worden."
In deze woorden van Russell uit 1903 proeft men nog gehechtheid aan de grootse prestaties van de mens en aan de grote waarde die hij aan zichzelf gaf. Iets wat men ook tegenkomt in de beroemde tekst van Nietzsche over de dolleman op de markt. Vandaar dat het ook eindigt met "bikkelharde wanhoop van de ziel". Ik, een eeuw verder, kan die menselijke trots bij mezelf niet bespeuren, noch bespeur ik enige moeite met het accepteren van de volkomen nietigheid van de mens en een mensenleven. Het onverklaarbare raadsel van het leven is voor mij enkel hoogst interessant en verwonderlijk. Het wegvallen van alles doet me echter niets. Sterven van mezelf doet me net zo weinig als wanneer ik het verwelken en afsterven van een bloem gadesla: het behoort tot de kern van het leven, net als eten en drinken en slapen. De volledige afwezigheid van wanhoop of triestheid bij het aanzien van deze feiten lijkt me ook de reden waarom religie geen enkele aantrekkingskracht meer op mij heeft. Religie is voor mij het opblazen van de mens, een dwaasheid, ridicuul met het oog op de moderne kennis waarover we beschikken. En omgekeerd, het vasthouden aan religie in onze tijd schijnt mij toe een uiting te zijn van niet kunnen leven met de gedachte dat een mensenleven en zelfs de mensheid maar een zaak van enkele ademtochten is, het is de uiting van een mens die geestelijk nog niet volwassen is geworden.
Paul eindigt dit hoofdstuk met een onbegrijpelijke verwijzing naar Jan Hendrik van den Berg die ooit een boek geschreven heeft
Koude rillingen over de rug van Charles Darwin (1984). Blijkbaar is deze verwijzing bedoeld voor de religieuze lezer om de moed er in te houden. Deze psychiater vroeg zich af waarom men zo verknocht is aan de evolutieleer, en betoogde dat de evolutieleer vooral een niet-wetenschappelijk doel dient, iets wat ik maar zeer moeilijk bij mezelf kan bespeuren, en waartoe ook de geciteerde woorden van Russell totaal geen aanleiding geven, maar ik heb het boek niet gelezen (na lezing van
deze boekbespreking heb ik echter ook geen lust dat ooit te doen). De schrijver kan de evolutietheorie niet afwijzen vanwege de last van het bewijsmateriaal, maar betoogt dat men kan vermoeden dat in de levende natuur "meer werkt dan enkel stof", aangezien ze beheerst wordt door
geest. Dit feit zou duiden op het bovennatuurlijke, een conclusie waarvan het verband mij ten enenmale ontgaat, maar iets wat christenen als zwak argument altijd maar weer naar voren halen.