'De dood van David Hume' door Adam Smith

David HumeSterfbedscène’s waarin heidense en ongelovige denkers doodsangsten uitstaan voor het hellevuur of zich bekeren tot het Christelijke geloof, spreken bij veel gelovigen nog steeds erg tot de verbeelding. Bij sommigen zo erg dat ze zelf een verhaal verzinnen, en dit gebruiken als evangelisatiepropaganda. Onder andere Charles Darwin, Thomas Hobbes, Thomas Paine en Voltaire zijn slachtoffers geworden van deze goedkope manier van evangeliseren, maar één van de meest schokkende gevallen is wel de hoax rond het sterfbed van de Schotse filosoof David Hume (1711-1776). Volgens de lasteraars zou de filosoof tijdens zijn laatste uren in doodsangst hebben verkeerd, en geschreeuwd hebben: ‘Ik ben in de vlammen!’ Juist dit valse citaat is zo schokkend, omdat over de dood van David Hume heel veel bekend is, en de informatie is zélfs grotendeels op het Internet te vinden.

 

 

Adam Smith

Vele documenten, van ooggetuigen en persoonlijke vrienden van Hume, laten zien dat David Hume vredig stierf, en dat hij zijn laatste dagen met ‘de grootst mogelijke opgewektheid’ doorbracht. Adam Smith, één van de beste vrienden van Hume, schreef in een brief (onderaan deze pagina vindt u de gehele brief, vertaald in het Nederlands) aan de Londense uitgever William Strachan: ‘Zijn symptomen keerden desondanks terug met hun gebruikelijke hevigheid, en vanaf dat moment gaf hij alle hoop op herstel op, maar onderwierp zich met de grootst mogelijke opgewektheid, en met de meest volmaakte kalmte en berusting.
Ook verderop in de brief blijkt meerdere malen zijn verbazing over de opgewektheid, en de berusting en kalmte die Hume uitstraalde vlak voor zijn dood: ‘Zijn opgewektheid was zo groot, en zijn conversaties en bezigheden kwamen zo veel overeen met zijn gebruikelijke stijl, dat, ondanks alle slechte symptomen, veel mensen niet konden geloven dat hij stervende was.
Hume’s arts Dr. Black schreef het volgende in een brief aan Adam Smith: ‘Hij vindt dat zelfs de gesprekken met zijn meest intieme vrienden hem vermoeien en benauwen; en het is een geluk dat hij het niet nodig heeft, want hij is volledig vrij van angst, ongeduld en neerslachtigheid, en vermaakt zich heel goed met het lezen van boeken.
Over het exacte moment van sterven schreef de arts: ‘Toen hij heel erg was verzwakt kostte het hem veel moeite om te spreken, en hij stierf in zó’n gelukkige gemoedstoestand dat niets het had kunnen overtreffen.’
De Christelijke schrijver James Boswell die Hume vlak voor zijn sterven interviewde, was zo geschokt door de opgewektheid van de ongelovige Hume, dat hij daardoor zelfs even twijfelde aan zijn eigen geloof: ‘I Was like a man in sudden danger eagerly seeking his defensive arms; and I could not but be assailed by momentary doubts while I had actually before me a man of such strong abilities and extensive enquiry dying in the persuasion of being annihilated. But I maintained my faith.’

 

Er zijn meerdere Christelijke websites die de valse citaten hebben verspreid, waaronder een pagina voor jongeren, waaruit duidelijk bleek dat de citaten werden gebruikt om kinderen bang te maken op de manier van ‘Kijk maar eens wat er gebeurd met mensen die Jezus verlaten.’ De meeste websites die we van deze ‘vergissing’ op de hoogte hebben gesteld, hebben de betreffende pagina’s onmiddellijk verwijderd. Alleen de zogenaamde ‘Oudvaders op het Internet,’ volharden in hun leugen in een pamflet genaamd ‘Tractaat voor de eeuwigheid.’ http://www.oudvaders.nl/20e-eeuw/tractaat.htm
Uit navraag bleek dat de beheerders het valse citaat (samen met valse citaten van Voltaire en Hobbes) gewoon hadden overgenomen uit een evangelisatiefoldertje: ‘Wij hebben dit letterlijk overgenomen uit een brochure die we toentertijd hebben gevonden. Aan de inhoud twijfelen wij niet’, aldus de webmaster van de Oudvaders in een mail. Het feit dat deze Oudvaders, tegen alle bewijzen in, en zonder onderbouwing, blijven volharden, maakt hen tot leugenaars. Het doel dat de Oudvaders nastreven is duidelijk, gezien de inleiding van het pamflet: ‘Het is erg interessant en onthullend, wanneer men eens bestudeert, wat beroemde mannen kort voor hun dood gezegd en ondervonden hebben. Een blik op het sterfbed, verraadt vaak meer dan al die grote woorden en werken tijdens hun leven Op het moment, dat mensen oog in oog met de dood staan, verliezen velen hun masker en worden eerlijk.’
Goedkope bangmakerij is het, en het feit dat er onwaarheden worden verteld, deert deze mensen blijkbaar niet.
Andere sites waar we de leugen hebben aangetroffen, zijn de identieke sites
http://users.belgacom.net/gc674645/nl/grave/lastword.htm 
en http://hemelparadijs.cjb.net/grave/lastword.htm .
Op mail en reacties in hun gastenboek werd niet gereageerd.
Ook Willem Ouweneel, één van de bekendste pleitbezorgers van het Christelijke bijgeloof in Nederland, heeft meegewerkt aan het verspreiden van deze hoax. Hij schrijft in zijn boek ‘De God die is’: ‘De Schotse filosoof David Hume (1711-1776), geen echte atheïst maar eerder de voorloper van het moderne agnosticisme, moet aan het eind van zijn leven uitgeroepen hebben: ‘Ik ben in de vlammen!’ Zijn wanhoop moet een vreselijke aanblik zijn geweest.
Hem valt het gebruik van dit citaat extra aan te rekenen, omdat Ouweneel hoogleraar is in de filosofie. Juist Ouweneel, de hoogleraar, zou beter moeten weten. De dood van Hume staat beschreven in vrijwel ieder boek dat zijn filosofie uitvoerig behandeld, en er zijn vele biografieën over hem geschreven. Maar in plaats van dat Ouweneel gebruik maakt van directe of gerenommeerde bronnen, kiest zélfs hij ervoor om een schimmige bron te gebruiken; een boekje of pamflet genaamd ‘Death bed scenes’, van de zogenaamde ‘Pilgrim Tract Society’. En de Pilgrim Tract Society is een beweging van Amerikaanse evangelisten. Dit wil natuurlijk niet persé zeggen dat het daarom onwaar is, maar voor een hoogleraar in de filosofie is het natuurlijk buitengewoon onzorgvuldig en slordig om een evangelisatiepamflet te vermelden als bron, en de andere bronnen; de talloze biografieën, de vele verklarende boeken over het denken van Hume, de woorden van James Boswell, en de brief van Adam Smith (zie onder) te negeren.

 

M. Defianth.

 

Bronnen en links:
1: ‘De dood van David Hume’ Brief van Adam Smith aan William Strachan. (zie onderaan pagina) Vertaald door M. Defianth. Origineel is hier te vinden http://www.ourcivilisation.com/smartboard/shop/smitha/humedead.htm
2: http://www.selectedworks.co.uk/death%20of%20david%20hume.html
3: ‘Hume en zijn betekenis voor deze tijd’ G. Nuchelmans.
Lees ook: 'Sterven zonder Jezus!'  Sterfbedscene's en laatste woorden van atheïsten, heidenen en vrijdenkers.

 

DE DOOD VAN DAVID HUME.

Brief van Adam Smith, LL.D.
Aan
William Strachan, Esq.

Kirkaldy, Fifeshire, Nov. 9, 1776.

GEACHTE HEER. Het is met een waar, doch een zeer triest genoegen, dat ik ga zitten om een verslag te geven van het optreden van onze onlangs overleden voortreffelijke vriend, Dhr. Hume, gedurende zijn laatste ziekte.

Hoewel, volgens zijn eigen inzicht, zijn ziekte dodelijk en ongeneeslijk was, liet hij zich, op dringend verzoek van zijn vrienden, overhalen om uit te proberen wat de uitwerking van een lange reis zou kunnen zijn. Een paar dagen voor zijn vertrek schreef hij dat verslag van zijn eigen leven, dat hij samen met zijn andere papieren aan u heeft toevertrouwd. Mijn verslag zal daarom beginnen waar dat van hem eindigt.

Hij vertrok naar Londen tegen het einde van april, en ontmoette mij en Dhr. John Home in Morpeth, waar we samen vanuit Londen naar toe waren gegaan met de bedoeling om hem te zien, terwijl we hadden verwacht hem in Edinburgh te vinden. Dhr. Home keerde samen met hem terug, en vergezelde hem tijdens zijn volledige verblijf in Engeland, met de zorg en aandacht die men mag verwachten van iemand met zo’n volmaakt vriendelijke en liefhebbende geaardheid. Aangezien ik mijn moeder had geschreven dat ze mij kon verwachten in Schotland, was ik genoodzaakt om mijn reis voort te zetten. Zijn ziekte leek te verminderen door lichaamsoefening en frisse lucht, en toen hij arriveerde in Londen verkeerde hij ogenschijnlijk in veel betere gezondheid dan toen hij vertrok uit Edinburgh. Hem was geadviseerd om te baden en veel water te drinken, wat voor een bepaalde tijd zó’n goed effect op hem leek te hebben, dat zélfs hijzelf positiever begon te spreken over zijn eigen gezondheid, waar hij niet toe geneigd was. Zijn symptomen keerden desondanks terug met hun gebruikelijke hevigheid, en vanaf dat moment gaf hij alle hoop op herstel op, maar onderwierp zich met de grootst mogelijke opgewektheid, en met de meest volmaakte kalmte en berusting.

Ondanks het feit dat hij zich steeds zwakker voelde nam zijn opgewektheid nooit af, en vermaakte hij zichzelf na zijn terugkeer naar Edinburgh door verder te gaan met het corrigeren van zijn eigen werk voor een nieuwe uitgave, met het lezen van boeken, door de gesprekken met zijn vrienden, en soms in de avond met een partij van zijn favoriete spel Whist. Zijn opgewektheid was zo groot, en zijn conversaties en bezigheden kwamen zo veel overeen met zijn gebruikelijke stijl, dat, ondanks alle slechte symptomen, veel mensen niet konden geloven dat hij stervende was. ‘Ik zal uw vriend, Kolonel Edmondstone vertellen,’ zei Dokter Dundas op een dag tegen hem, ‘dat ik u in een betere staat heb achtergelaten, en met een redelijke kans op herstel.’ ‘Dokter,’ zei hij, ‘hoewel ik geloof dat u er niet voor zou kiezen alles te vertellen behalve de waarheid, had u hem beter kunnen vertellen dat ik zo snel zal sterven als mijn vijanden wensen, als ik al vijanden heb, en zo rustig en opgewekt als mijn beste vrienden zouden kunnen verlangen.’ Kolonel Edmondstone kwam naderhand spoedig om hem te bezoeken en afscheid te nemen; en onderweg naar zijn huis kon hij het niet laten om hem een brief te schrijven waarin hij hem nogmaals een eeuwige afscheidsgroet schonk, en zich tot hem richtte, als tot een stervende man, met de prachtige Franse verzen waarin Abbé Chaulieu, terwijl hij op zijn eigen dood wacht, de naderende scheiding van zijn vriend betreurt, Marquis de la Fare.

Dhr. Hume’s edelmoedigheid en standvastigheid was zo groot, dat zijn meest geliefde vrienden wisten dat zij niets riskeerden wanneer ze tot hem spraken en schreven als tot een stervende man, en dat hij zich verre van gekwetst voelde door deze eerlijkheid, maar dat het hem zelfs behaagde. Ik kwam toevallig in zijn kamer terwijl hij deze brief las die hij net had ontvangen, en die hij me meteen liet zien. Ik vertelde hem dat, hoewel ik wist hoe erg hij was verzwakt, en dat de verschijnselen in vele opzichten erg slecht waren, zijn opgewektheid toch nog steeds zo groot was, en de levenslust nog steeds zo sterk in hem aanwezig leek, dat ik er niets aan kon doen dat ik nog enige hoop koesterde. Hij antwoordde: ‘Jouw hoop is ongegrond. Een chronische diarree die meer dan een jaar voortduurt, zou op iedere leeftijd een ernstige ziekte zijn; voor iemand van mijn leeftijd is het dodelijk. Wanneer ik s’avonds ga liggen, voel ik me zwakker dan toen ik s’morgens opstond; en wanneer ik s’morgens opsta, zwakker dan toen ik in de avond ging liggen. Ik ben me ervan bewust dat enkele van mijn vitale organen zijn aangetast zodat ik spoedig zal sterven.’ ‘Goed’, zei ik, ‘als het zo moet zijn dan heeft u tenminste het genoegen om al uw vrienden, de familie van uw broer in het bijzonder, in grote voorspoed te verlaten.’ Hij zei dat hij deze voldoening zo sterk voelde, dat toen hij een paar dagen daarvoor Lucian’s ‘Dialogues of the Dead’ las, temidden van alle uitvluchten die worden voorgelegd aan Charon voor het niet tijdig betreden van zijn boot, hij niet één kon vinden die op hem van toepassing was; hij had geen huis dat nog gebouwd moest worden, hij had geen dochter om voor te zorgen, hij had geen vijanden waar hij nog wraak op wilde nemen. ‘Ik kon niet goed bekenken’, zei hij, ‘wat voor excuus ik zou kunnen verzinnen voor Charon om enige uitstel te kunnen verkrijgen. Ik heb alle belangrijke dingen gedaan die ik altijd heb willen doen; en ik zou in geen geval mijn familie en vrienden in een betere situatie kunnen achterlaten dan waarin ik hen nu waarschijnlijk zal verlaten. Ik heb daarom alle redenen om tevreden te zijn.’ Hij vermaakte zich toen door het bedenken van verscheidene schertsende uitvluchten, waarvan hij veronderstelde dat hij ze zou kunnen maken tegen Charon, en met het fantaseren over de norse antwoorden die passend zouden zijn voor Charon om mee te reageren. ‘Bij nader inzien’, zei hij, ‘denk ik dat ik tegen hem zou zeggen, Beste Charon, ik ben bezig geweest met het corrigeren van mijn werken voor een nieuwe uitgave. Geeft u mij nog een beetje tijd zodat ik kan zien hoe de wijzigingen bij het publiek aankomen.’ Maar Charon zou antwoorden, ‘Wanneer u het resultaat ervan zou zien, dan zou u andere wijzigingen willen aanbrengen. Er zal nooit een einde komen aan dergelijke uitvluchten; dus oprechte vriend, stapt u alstublieft in de boot.’ ‘Maar ik zou er het volgende nog altijd tegenin kunnen brengen: ‘Heeft u toch een beetje geduld, beste Charon. Ik heb me ingespand om de ogen van het publiek te openen. Als ik een paar jaren langer zou leven zou ik het genoegen mogen ervaren om de ondergang van sommige van de heersende stelsels van bijgeloof te zien.’ Maar Charon zou dan al zijn fatsoen en beheersing verliezen: ‘Jij treuzelende schurk, dat zal in nog geen honderd jaar gebeuren. Geloof je nu écht dat ik je voor zo’n lange tijd uitstel zal verlenen? Stap onmiddellijk in de boot, jij luie treuzelende schurk.’

Maar, hoewel Dhr. Hume altijd met veel opgewektheid over zijn naderende einde sprak, hield hij er niet van om met zijn grootmoedigheid te koop te lopen. Hij begon nooit over het onderwerp, behalve als de conversatie er op een natuurlijke wijze toe leidde, en nooit bleef hij er langer bij stil staan dan voor de koers van de conversatie vereist was; het was inderdaad een onderwerp dat vrij regelmatig naar boven kwam door de vragen die zijn vrienden, die hem kwamen bezoeken, uiteraard stelden met betrekking tot zijn staat van gezondheid. Het gesprek dat ik hierboven vermeldde, en dat plaatsvond op Donderdag de 8ste van Augustus, was de laatste, op één na, die ik nog met hem had.
Hij was nu zo erg verzwakt, dat de aanwezigheid van zijn meest intieme vrienden hem vermoeide; want zijn opgewektheid was nog steeds zó groot, zijn behulpzaamheid en zijn sociale karakter waren nog steeds zó volledig, dat wanneer een vriend bij hem was, hij het niet kon laten om meer te praten, en met meer inspanning, dan de zwakheid van zijn lichaam toestond. Op zijn verzoek besloot ik Edinburgh te verlaten, waar ik gedeeltelijk op zijn rekening verbleef, en ging ik terug naar het huis van mijn moeder, hier in Kirkaldy, op voorwaarde dat hij me liet terughalen wanneer hij me wilde zien; Dr. Black, de geneesheer die hem het vaakste zag, beloofde dat hij me in de tussenliggende tijd zo nu en dan een verslag zou schrijven van zijn staat van gezondheid.

Op de 22ste van Augustus schreef de dokter mij de volgende brief:

Sinds mijn laatste brief heeft Dhr. Hume zijn tijd vrij gemakkelijk doorgebracht, maar is erg verzwakt. Hij staat op, komt één keer per dag de trap af, en amuseert zich met lezen, maar ziet zelden iemand. Hij vindt dat zelfs de gesprekken met zijn meest intieme vrienden hem vermoeien en benauwen; en het is een geluk dat hij het niet nodig heeft, want hij is volledig vrij van angst, ongeduld en neerslachtigheid, en vermaakt zich heel goed met het lezen van boeken.’

Een dag later ontving ik een brief van Dhr. Hume zelf, waaruit ik het volgende citeer.

Edinburgh, 23 Augustus 1776.

MIJN BESTE VRIEND, Om je te schrijven ben ik genoodzaakt om gebruik te maken van de hand van mijn neef, omdat ik vandaag niet zal opstaan.
‘Ik ben heel snel aan het aftakelen, en afgelopen nacht had ik een lichte koorts, waarvan ik hoopte dat deze een sneller einde zou maken aan deze vervelende ziekte, maar ongelukkigerwijs is deze grotendeels afgezakt. Ik kan je wens om hier op mijn rekening naar toe te komen niet inwilligen, omdat het voor mij mogelijk is om je zo’n klein gedeelte van de dag te zien, maar dokter Black kan je beter informeren over de mate van kracht die van tijd tot tijd bij mij overblijft. Adieus’ etc
.

Drie dagen later ontving ik de volgende brief van dokter Black.

Edinburgh, maandag 26 Augustus 1776.

GEACHTE HEER, gisteren, om ongeveer vier uur in de namiddag blies Dhr. Hume zijn laatste adem uit. Dat hij spoedig zou sterven werd duidelijk tijdens de nacht tussen donderdag en vrijdag, toen zijn ziekte verergerde, en hem al snel zo erg verzwakte dat hij niet kon opstaan uit zijn bed. Hij bleef tot het einde bij zijn volledige bewustzijn, en vrij van veel pijn of gevoelens van angst. Nooit liet hij een kleinste uiting van ongeduld zien; maar wanneer hij de gelegenheid had om te spreken met de vrienden rondom hem, deed hij dit altijd met affectie en vriendelijkheid. Ik vond het ongepast om u uit te nodigen hier naar toe te komen, helemaal nadat ik hoorde dat hij een brief voor u had gedicteerd, waarin hij wenste dat u niet zou komen. Toen hij heel erg verzwakte kostte het hem veel moeite om te spreken, en hij stierf in zó’n gelukkige gemoedstoestand dat niets het had kunnen overtreffen.

Aldus stierf onze meest voortreffelijke en onvergetelijke vriend; over wiens filosofische opvattingen men ongetwijfeld verschillend zal oordelen, waarbij iedereen ze zal aannemen of verwerpen naar de mate waarin ze overeenstemmen of verschillen met die van zichzelf; maar over wiens karakter en houding er vrijwel geen verschil van mening kan bestaan. Zijn natuur leek meer evenwichtig te zijn, als ik zo vrij mag zijn om zo’n uitdrukking te gebruiken, dan misschien iedere andere persoon die ik ooit heb gekend. Zelfs op het dieptepunt van zijn vermogen, hinderde zijn buitengewone en noodzakelijke soberheid hem niet om, op passende gelegenheden, barmhartig en vrijgevig te zijn. Het was een soberheid die niet gebaseerd was op gierigheid, maar op de liefde voor onafhankelijkheid. De buitengewone zachtaardigheid van zijn karakter verzwakte nooit de standvastigheid van zijn wil noch de bestendigheid van zijn beslissingen. Zijn voortdurende aardigheid was de ongeveinsde uitstroming van goedaardigheid en opgewektheid, getemperd door fijngevoeligheid en bescheidenheid, en zonder ook maar het kleinste vleugje vijandigheid, wat zo vaak de onaangename bron is van wat wel geestigheid wordt genoemd bij andere mensen. Het was nooit de bedoeling van zijn grappen om te kwetsen; en daarom, omdat het verre van beledigend was, faalde het zelden om zélfs degenen die er het doelwit van waren, te vermaken en in verrukking te brengen. Voor zijn vrienden, die er regelmatig het doelwit van waren, was er misschien niet één van al zijn grote en beminnelijke eigenschappen, die meer bijdroegen aan het geliefd maken van zijn gesprekken. En dat vrolijke temperament, zo aangenaam in gezelschap, maar dat zo vaak gepaard gaat met lichtzinnige en oppervlakkige eigenschappen, ging bij hem vergezeld met de meest strikte toewijding, de meest uitgebreide kennis, de grootste diepzinnigheid, en een aanleg die in alle opzichten het meest uitgebreid was. Over het geheel gezien, heb ik hem zowel tijdens zijn leven als sinds zijn dood, altijd beschouwd als iemand die zo dicht het idee van een volmaakt en rechtschapen wijs mens benaderde, als wellicht de zwakheid van de menselijke natuur toelaat.
Hoogachtend. Adam Smith.'

Vertaald door M. Defianth.

Overzicht van historische documenten op Freethinker.nl
 

Dwalingen van Ouweneel. Overzichtspagina op Freethinker.nl van kritische artikelen over het werk van Willem Ouweneel.

Forum