lehem schreef:Volgens mij gebeurde het vaker dat uitspraken van 'kleinere' profeten naar de 'grote' profeten gingen. Dat een 'kleinere' profeet een uitspraak deed, en die werd dan vervolgens toegeschreven aan een grotere profeet.
Graag bewering met argumenten onderbouwen.
Het is waar dat de uitspraak in Mattheus, over het bloedveld (de akker van de pottenbakker) gekocht voor 30 zilverstukken gedeeltelijk in Zacheria 11:13 staat, maar daar gaat het voornamelijk over het gebruik van geld, over 30 zilverstukken. In Jeremia wordt er ook gesproken over het kopen van een akker met zilver (Jeremia 32:6-9). Misschien had Mattheüs beide teksten in gedachten toen hij dit opschreef.
Kun je even de reden aangeven waarom Matteüs Jeremia 32 in gedachten zou hebben? Ik lees nergens een profetie die betrekking zou kunnen hebben op het gebeuren rondom Judas.
De enige profetie die er staat (even vetgedrukt) hadden jij en ik ook kunnen profeteren.
Jeremia 32: 6-15:
Jeremia zei: ‘Jahweh richtte zich tot mij met de woorden: “Chanamel, de zoon van je oom Sallum, is naar je onderweg om je te vragen zijn akker in Anatot van hem te kopen, omdat jij als losser de plicht hebt die in de familie te houden.” Het gebeurde zoals Jahweh had gezegd. Mijn neef Chanamel kwam naar het kwartier van de paleiswacht en vroeg mij: “Koop alsjeblieft mijn akker in Anatot, in het gebied van Benjamin. Jij hebt als losser het recht van eerste koop, jij kunt hem in de familie houden.” Ik begreep dat dit een opdracht van Jahweh was en kocht de akker van mijn neef Chanamel uit Anatot. Ik stelde een koopcontract op, verzegelde dat in aanwezigheid van getuigen en betaalde Chanamel zeventien sjekel zilver, die ik afwoog in een weegschaal. Ik gaf zowel het verzegelde contract, waarin de bepalingen en voorwaarden waren vastgelegd, als het open contract aan Baruch, de zoon van Neria, de zoon van Machseja. Dat deed ik ten overstaan van mijn neef. Chanamel en de getuigen, die het contract mede hadden ondertekend, en in aanwezigheid van alle Judeeërs die zich in het kwartier van de paleiswacht bevonden. In hun bijzijn gaf ik Baruch de volgende opdracht: “Dit zegt Jahweh van de hemelse machten, de God van Israël: Stop deze contracten, zowel het gesloten als het open contract, in een kruik; dan blijven ze lange tijd in goede staat. Want dit zegt Jahweh van de hemelse machten, de God van Israël:
Eens zullen in dit land opnieuw akkers, huizen en wijngaarden worden gekocht.”
-----------------------------------------------
Een andere verklaring kan zijn dat deze profetie wel werd uitgesproken, maar niet opgeschreven door Jeremia. Tenslotte staat er: "en zo ging er in vervulling wat de profeet Jeremia had gezegd..." En zo zou het ook kunnen gebeurd zijn dat Zacheria vele jaren later deze woorden nog kende (vanwege mondelinge overlevering) en opnam in zijn profetie betreffende de waarde van de verkoopprijs.
Deze verklaring gaat duidelijk niet op, want de tekst van Zacharia heeft enkel betrekking op een situatie in het leven van Zacharia:
Zacharia 11 vanaf vers 4:
Dit heeft Jahweh, mijn God, gezegd: ‘Weid de schapen die voor de slacht bestemd zijn. Hun kopers kunnen ze zonder wroeging slachten, de verkopers danken Jahweh dat ze er rijk van worden, en de herders sparen het vee niet. Ik zal immers de bevolking van dit land niet langer sparen – spreekt Jahweh. Ik lever de mensen aan elkaar en aan hun koningen uit; ze zullen het land vernielen zonder dat ik ingrijp.’ Dus weidde ik het slachtvee dat aan de veehandelaars toebehoorde. Ik nam twee stokken – de ene noemde ik Vriendelijkheid en de andere Eenheid – en daarmee weidde ik het vee. In één maand ontdeed ik me van drie herders. Ik verloor mijn geduld met het vee, dat een afkeer van mij kreeg, en zei: ‘Ik weid jullie niet langer. Laat maar sterven wie sterven moet, laat maar verdwijnen wie verdwaalt, en laat de rest elkaar maar verslinden.’ Toen nam ik mijn staf Vriendelijkheid en sloeg hem aan stukken om het verbond te verbreken dat ik gesloten had met alle volken, en daarmee was het verbroken. De veehandelaars, die goed op mij letten, begrepen dat ik dit deed in opdracht van Jahweh. Ik zei tegen hen: ‘Als u tevreden bent, keer me dan mijn loon uit; zo niet, laat het dan maar.’ En ze betaalden mij mijn loon uit, dertig sjekel zilver. Toen zei Jahweh tegen mij: ‘Breng het maar naar de smelter, dat vorstelijke loon dat zij me waard vinden.’ Dus smeet ik dat zilver bij de smelter in de tempel neer, en ik sloeg ook mijn andere staf, Eenheid, in stukken, om de broederschap tussen Juda en Israël te verbreken.
De tekst laat bovendien zien dat het 1) geen profetie is en 2) in de verste verten niets te maken heeft met de geschiedenis van Judas.
Bovendien spreekt de originele tekst niet over 'pottenbakker', maar staat er het woord 'de smelter', waar een koffer, een bus, een pot, mee wordt bedoeld waarin aalmoezen gegeven worden die de geestelijken later weer uitdeelden aan het armste volk.
Volgens mij kun je niet tot een andere conclusie komen dan dat Matteüs van het OT maar een raar potje maakte.