Israel stort in een afgrond.
Door David Grossman
Terwijl de ochtend van 7 oktober steeds verder in het verleden verdwijnt, lijken de verschrikkingen ervan alleen maar toe te nemen. Steeds weer vertellen wij Israëli’s aan onszelf datgene wat deel is gaan uitmaken van de ontstaansgeschiedenis van onze identiteit en ons lot. Hoe Hamas-terroristen urenlang de huizen van Israëli’s binnenvielen, zo’n twaalfhonderd mensen vermoordden, verkrachtten en ontvoerden en huizen plunderden en verbrandden. In die nachtmerrieachtige uren, voordat de Israël Defense Forces uit hun schok ontwaakten, kregen de Israëli’s een wrange en concrete glimp te zien van wat er zou kunnen gebeuren als hun land niet alleen een rake klap zou krijgen, maar ook echt zou ophouden te bestaan. Als Israël niet langer zou zijn.
Ik heb gesproken met Joodse mensen die buiten Israël wonen en vertelden dat hun fysieke – en mentale – bestaan kwetsbaar voelde tijdens die uren. Sterker nog: er was iets van hun levenskracht weggenomen, voor altijd. Sommigen waren zelfs verbaasd over hoe zeer ze Israël blijkbaar nodig hadden, als idee én als een concreet feit.
Terwijl het leger begon terug te slaan, nam de burgermaatschappij al massaal deel aan reddings- en logistieke operaties, met vele duizenden burgers die zich vrijwillig aanmeldden om te doen wat de regering had kunnen doen als ze niet in zo’n lamlendige toestand verkeerde.
Op het moment van publicatie zijn er volgens gegevens van het door Hamas geleide Gazaanse ministerie van Volksgezondheid sinds 7 oktober meer dan 30.000 Palestijnen gedood in de Gazastrook. Onder hen zijn veel kinderen, vrouwen en burgers, van wie velen geen lid waren van Hamas en geen rol speelden in de oorlogscyclus. ‘Niet-betrokken’, zoals Israël ze noemt in het conflictueus, de taal waarmee naties in oorlog zichzelf misleiden om niet geconfronteerd te worden met de gevolgen van hun daden.
Wond
De beroemde kabbalageleerde Gershom Scholem bedacht het gezegde ‘al het bloed vloeit naar de wond’. Bijna vijf maanden na het bloedbad is dat hoe Israël zich voelt. De angst, de schok, de woede, het verdriet en de vernedering en wraakzucht, de mentale energie van een hele natie – dat alles stroomt nog altijd naar die wond toe, naar de afgrond waar we nog steeds in vallen.
We kunnen geen afstand nemen van onze gedachten aan de jonge meisjes en vrouwen, en ook de mannen, naar het schijnt, die verkracht werden door aanvallers uit Gaza, moordenaars die hun eigen misdaden filmden en live uitzonden voor de families van de slachtoffers, aan de baby’s die gedood werden, aan de gezinnen die levend werden verbrand.
En dan de gijzelaars. Die Israëli’s die al 146 dagen in tunnels worden vastgehouden, sommigen mogelijk in een kooi. Het zijn kinderen en ouderen, vrouwen en mannen, van wie sommigen ziek zijn en misschien sterven door een tekort aan zuurstof en medicijnen, en door hopeloosheid. Of misschien sterven ze omdat gewone mensen die worden blootgesteld aan het absolute, demonische kwaad vaak de aangeboren wil om te leven verliezen – de wil om te leven in een wereld waarin zulk kwaad en zulke wreedheid mogelijk zijn. Waarin mensen zoals die Hamas-terroristen leven.
De enorme omvang van de gebeurtenissen van 7 oktober wissen soms onze herinnering aan wat eraan voorafging uit. En toch kwamen er zo’n negen maanden voor het bloedbad al alarmerende barsten in de Israëlische samenleving. De regering, met Benjamin Netanyahu aan het hoofd, probeerde er een reeks wetgevende stappen door te rammen die bedoeld waren om het gezag van het Hooggerechtshof ernstig te verzwakken en op die manier een dodelijke slag toe te brengen aan het democratische karakter van Israël. Honderdduizenden burgers gingen al die maanden terug elke week de straat op om te protesteren tegen het plan van de regering. De rechtervleugel van Israël steunde de regering. De natie raakte steeds verder gepolariseerd. Wat ooit een legitiem ideologisch argument was tussen rechts en links, was geëvolueerd tot een spektakel van diepe haat tussen de verschillende stammen. Het openbare debat was gewelddadig en giftig geworden. Er werd gesproken over een opsplitsing van het land in twee afzonderlijke volkeren. En het Israëlische publiek had het gevoel dat de fundamenten van zijn nationale huis schudden en dreigden in te storten.
Voor degenen onder jullie die in landen wonen waar het concept ‘thuis’ vanzelfsprekend is, moet ik uitleggen dat voor mij, door mijn Israëlische bril, het woord ‘thuis’ een gevoel van veiligheid, verdediging en saamhorigheid betekent dat iemand omhult met warmte. Thuis is een plek waar ik met gemak kan bestaan. En het is een plek waarvan de grenzen door iedereen worden erkend – in het bijzonder door mijn buren.
Maar dit alles wordt voor mij nog steeds overschaduwd door een verlangen naar iets wat nooit volledig is bereikt. Op dit moment ben ik bang dat Israël meer een fort is dan een thuis. Het biedt veiligheid noch gemak en mijn buren koesteren veel twijfels en stellen veel eisen ten aanzien van hun kamers en muren en, in sommige gevallen, van hun eigen bestaan. Op die vreselijke zwarte zaterdag bleek dat Israël niet alleen nog lang geen thuis is in de volledige zin van het woord, het land heeft ook nog geen idee hoe een echte vesting te zijn.
Toch zijn de Israëli’s terecht trots op de snelle en efficiënte manier waarop ze samenkomen om wederzijdse steun te bieden wanneer het land wordt bedreigd, of het nu gaat om een pandemie zoals covid-19 of een oorlog. Over de hele wereld stapten reservisten in het vliegtuig om zich bij hun collega’s te voegen die al waren opgeroepen. Ze gingen ‘ons thuis beschermen’, zoals ze vaak zeiden in interviews. Dit unieke verhaal had iets ontroerends: deze jonge mannen en vrouwen haastten zich van het einde van de wereld naar het front om hun ouders en grootouders te beschermen. En ze waren bereid om hun leven te geven. Net zo ontroerend was het gevoel van eenheid dat heerste in de tenten van de soldaten, waar politieke meningen er niet toe deden. Het enige wat telde was solidariteit en kameraadschap.
Maar Israëli’s van mijn generatie, die al veel oorlogen hebben meegemaakt, vragen zich nu al af, zoals we altijd doen na een oorlog: waarom ontstaat deze eenheid alleen in tijden van crisis? Hoe komt het dat alleen bedreigingen en gevaren ons verbinden en het beste in ons naar boven brengen, en ons ook bevrijden van onze vreemde hang naar zelfvernietiging – naar het vernietigen van ons eigen huis?
Deze vragen leggen een pijnlijk inzicht bloot: de diepe wanhoop die de meeste Israëli’s na het bloedbad voelden, is misschien wel het gevolg van de toestand waarin de Joden opnieuw terecht zijn gekomen. Het is de toestand van een vervolgde, onbeschermde natie. Een natie die, ondanks haar enorme prestaties op zoveel gebieden, diep van binnen nog steeds een natie van vluchtelingen is die constant leven met het vooruitzicht dat ze zullen worden ontworteld, zelfs na bijna zesenzeventig jaar soevereiniteit. Het is nu duidelijker dan ooit dat we altijd zullen moeten waken over dit inneembare, kwetsbare thuis. Wat ook duidelijk is geworden, is hoe diep de haat van deze natie geworteld is.
Hieruit volgt nog een andere overweging over deze twee gemartelde volkeren: het trauma om ontheemd te worden is fundamenteel en oeroud voor zowel Israëli’s als Palestijnen, en toch is geen van beide partijen in staat om de tragedie van de ander met een greintje begrip – om niet te zeggen mededogen – te bekijken.
Als gevolg van de oorlog is er nog een beschamend fenomeen aan de oppervlakte gekomen: Israël is het enige land ter wereld waarvan men openlijk gezegd heeft dat het moet worden vernietigd.
In demonstraties met honderdduizenden deelnemers, op de campussen van de meest gerespecteerde universiteiten, op sociale media en in moskeeën over de hele wereld wordt het bestaansrecht van Israël fanatiek betwist. Redelijke politieke kritiek die rekening houdt met de complexiteit van de situatie maakt als het over Israël gaat regelmatig plaats voor een retoriek van haat die alleen kan worden weggenomen, als dat al kan, door de vernietiging van de staat Israël. Toen Saddam Hoessein bijvoorbeeld duizenden Koerden vermoordde met chemische wapens, waren er geen oproepen om Irak te vernietigen en het van de aardbodem weg te vagen. Alleen als het over Israël gaat, is het acceptabel om publiekelijk de eliminatie van een staat te eisen.
Demonstranten, invloedrijke stemmen en publiek leiders zouden zich moeten afvragen wat het is aan Israël dat deze afkeer opwekt. Waarom is Israël, als enige van de 195 landen op aarde, voor zijn bestaan als het ware afhankelijk van de goodwill van de andere naties op de wereld?
Het is misselijkmakend om te bedenken dat deze moordzuchtige haat gericht is tegen een volk dat minder dan een eeuw geleden in feite bijna is uitgeroeid. Er is ook iets stuitends aan het kronkelige en cynische verband tussen Joodse existentiële angst en de wens dat Israël ophoudt te bestaan, een wens die Iran, Hezbollah, Hamas en anderen openlijk hebben geuit. Het is verder onverdraaglijk dat bepaalde partijen proberen om het Israëlisch-Palestijnse conflict in een kolonialistisch kader te dwingen, terwijl ze moedwillig en hardnekkig vergeten dat Joden geen ander land hebben, in tegenstelling tot de Europese kolonialisten waarmee ze valselijk worden vergeleken, en verdoezelen dat Joden niet in het land Israël aankwamen als veroveraars, maar op zoek naar veiligheid; dat hun krachtige affiniteit met dit land bijna vierduizend jaar oud is; dat dit de plek is waar ze een natie vormden, een religie, een cultuur en een taal.
Men kan zich het kwaadaardige plezier voorstellen waarmee de tegenstander op de meest broze plek van de Joodse natie trappen, namelijk het gevoel een buitenstaander te zijn, de existentiële eenzaamheid. Op dat punt kan Israël zich niet kan verweren. Vanwege deze zwakke plek maakt deze natie vaak noodlottige en destructieve fouten, voor zowel haar vijanden als voor haarzelf.
Rekening
Wie zullen wij zijn – Israëli’s en Palestijnen – als deze lange, wrede oorlog ten einde komt? Niet alleen zal de herinnering aan de wreedheden die elkaar zijn aangedaan nog vele jaren tussen ons in staan, ook zal Hamas, zoals voor ons allemaal duidelijk is, zodra het de kans krijgt het doel verwezenlijken dat zwart op wit in zijn oorspronkelijke handvest staat: Israël vernietigen, vanuit een religieuze plicht. Hoe kunnen we dan een vredesverdrag tekenen met elkaar?
En welke keuze hebben we nog?
De Palestijnen zullen hun eigen rekening opmaken. Als Israëliër vraag ik me af wat voor soort mensen we zullen zijn als de oorlog voorbij is. Waar zullen we ons schuldig over voelen – als we moedig genoeg zijn om het te voelen, voor wat we onschuldige Palestijnen hebben aangedaan? Voor de duizenden kinderen die we hebben gedood? Voor de gezinnen die we hebben vernietigd?
En hoe zullen we leren, zodat we nooit meer verrast worden, om een volwaardig leven te leiden op het scherp van de snede? Hoeveel mensen willen hun leven leiden en hun kinderen opvoeden op de grens van een nieuw conflict? Welke prijs betalen we voor een leven in voortdurende waakzaamheid en achterdocht, in voortdurende angst? Wie van ons zal besluiten dat hij niet het leven wil – of kan – leiden van een eeuwige soldaat, een Spartaan?
Wie zal hier in Israël blijven? Zullen dat de extremen zijn, de meest fanatiek religieuze, nationalistische, racistische mensen? Zijn we gedoemd om verlamd toe te kijken hoe de moedige, creatieve, unieke Israëlische identiteit geleidelijk opgaat in de tragische wond van het Jodendom?
Deze vragen zullen Israël waarschijnlijk nog jaren achtervolgen. Er bestaat echter de mogelijkheid dat er een radicaal andere realiteit zal opduiken om ze het hoofd te bieden. Misschien zal de erkenning dat deze oorlog niet gewonnen kan worden en dat we de bezetting niet eeuwig kunnen volhouden, beide partijen dwingen om een tweestatenoplossing te aanvaarden, die ondanks haar nadelen en risico’s (in de eerste plaats dat Hamas Palestina zal overnemen in een democratische verkiezing) nog steeds de enige haalbare is?
Dit is ook het moment voor de staten die invloed op de twee partijen kunnen uitoefenen om die invloed aan te wenden. Dit is niet het moment voor kleingeestige politiek en cynische diplomatie. Dit is een zeldzaam moment, een schokgolf zoals die van 7 oktober heeft het vermogen de werkelijkheid opnieuw vorm te geven. Zien de landen met een belang in het conflict niet dat Israëli’s en Palestijnen niet langer in staat zijn zichzelf te redden? De komende maanden zullen bepalend zijn voor het lot van twee volkeren. We zullen zien of het conflict dat al meer dan een eeuw duurt, rijp is voor een redelijke, morele, menselijke oplossing.
Hoe tragisch dat dit, als het al gebeurt, niet zal gebeuren op grond van hoop en enthousiasme, maar noodgedwongen wegens uitputting en wanhoop. Tegelijkertijd is dat de gemoedstoestand die vijanden er vaker toe brengt zich te verzoenen, en vandaag is die uitkomst het enige waarop we kunnen hopen. En dus zullen we het ermee moeten doen. Het lijkt erop dat we door de hel zelf moesten gaan om op de plek te belanden vanwaar je, op een uitzonderlijk heldere dag, de verafgelegen rand van de hemel kunt zien.