Als laatste niet canonieke evangelie laat R.G. Price het Thomasevangelie voorbij komen, die hij ”misschien het moeilijkste evangelie om een definitieve uitspraak over te doen” noemt. Dit kwam inderdaad sterk naar voren in het boek
Niet te geloven van Willie van Peer, waar ik afgelopen zomer een recensie van schreef:
Dit is wat ik er toen over opmerkte:
Rereformed schreef:
Het Thomasevangelie
Terwijl Van Peer juist heeft opgemerkt – ik kijk het voor de zekerheid nog eens na of ik het wel goed gelezen heb - ”
Er is geen apocrief evangelie dat vroeger is geschreven dan het jaar 100”, krijgen we nu, drie bladzijden verder, een tekst te lezen alsof die door een andere schrijver geschreven is:
Van Peer schreef:Een goed voorbeeld van de apocriefe teksten is het evangelie van Thomas, waarvan specialisten aannemen dat het misschien tot de oudste bronnen behoort, wellicht tezelfdertijd tot stand gekomen als het boek Q, dus ongeveer tussen het jaar 40 en het jaar 70 – dus vóór het oudste evangelie, dat van Marcus. Dat is op zich al opmerkelijk: een van de alleroudste teksten is uitgesloten van het Nieuwe Testament. Ook hierin weerspiegelt zich weer de machtsstrijd tussen de verschillende vroegchristelijke groepen.
Of wellicht weerspiegelt het de machtsstrijd tussen wetenschappers met verschillende doelstellingen en/of religieuze overtuigingen?

Of anders gezegd: weerspiegelt het dat wat doorgaat voor ’bijbelwetenschap’ voor een groot deel een spel van retoriek is?
Van Peer merkt er wel iets van op, want hij laat erop volgen dat het ook totaal anders kan zijn:
Van Peer schreef:Het moet echter worden opgemerkt dat over de datering ervan geen consensus heerst. De schattingen lopen uiteen van het jaar 40 tot het jaar 200! In ieder geval was het in grote delen van de oudheid bekend vanaf het jaar 230.
Maar indien zo, waarom de lezer dan eerst het gevoel geven dat het hier om een schandaal gaat? Als er ergens een moment was dat Van Peer de betrekkelijkheid of onwetenschappelijkheid van wat voor bijbelwetenschap doorgaat, of het gevaar van vooringenomenheid of pure speculatie had moeten beseffen, en zich daar veel meer door zou moeten laten leiden, dan is het wel op dit punt.
Wat moet men met een ”misschien behorend tot de oudste bronnen”, dat in dezelfde zin tot een ”wellicht” wordt omgeturnd en verbonden wordt aan een boek Q dat helemaal niet bestaat, uitmondt in ”een van de alleroudste teksten”, die echter ”uitgesloten worden via machtsstrijd”, om in de volgende zin begroet te worden tot ”misschien pas op het eind van de tweede eeuw ontstaan”, waarna er helemaal niets opmerkelijks meer overblijft, en het volkomen logisch is dat men zo’n geschrift niet opneemt in een collectie die moet doorgaan voor betrouwbare informatie.
Het evangelie van Thomas is gnostisch, maar in het geval van het Thomasevangelie helpt deze informatie niet echt. Gnostiek is iets wat in beperkte mate voorbij kan komen, zoiets kan bijvoorbeeld ook in de brieven van Paulus opgemerkt worden en in het evangelie van Johannes. In het Thomasevangelie is het te vinden in iets sterkere mate, maar het is nog ver weg van een volledig uitgewerkte vorm, zoals in vele andere Nag Hammadi geschriften. Het Thomasevangelie is ambigieus. Het heeft uitspraken van Jezus die min of meer overeenkomen met Matteüs en Lucas, en Van Peer laat terecht weten dat ze soms zelfs authentieker kunnen overkomen:
Van Peer schreef:Sommige specialisten menen dat dit evangelie dichter staat bij wat Jezus zelf heeft gezegd – maar daarover bestaat nog geen consensus.
Aan de andere kant hoeft men namelijk maar enkel Thomas 53 te lezen om te weten dat dit geen uitspraak van een historische Jezus die in Palestina rondliep kan zijn:
Thomasevangelie 53 schreef:Zijn discipelen zeiden tot hem: Heeft besnijdenis enig nut? Hij zei tegen hen: Indien het nut had zou een vader al besneden kinderen van hun moeder krijgen. Maar besnijdenis in de geest is volkomen nuttig gebleken.
Heel verfrissend is het volgende commentaar, waar ik in plaats van Bart Ehrman die de hele tijd om Van Peer heen zoemt, eens de echte Van Peer aan het woord meen te horen:
Van Peer schreef:In heel wat spreuken van het Thomasevangelie zijn opvallende parallellen te vinden met zenboeddhistische koans of met uitingen uit de kunstwereld. Zo bijvoorbeeld spreuk nummer 19: ’Zalig is wie was vóór hij werd’. We bevinden ons hier bijna in de wereld van de avant-garde: ’Bevor Dada da war, war Dada da’…
Van Peer vervolgt met een uitstekende korte uiteenzetting van de gnostiek, waarvan ik enkel het volgende citeer omdat het de kern ervan zo kort en helder mogelijk verwoordt:
Van Peer schreef:Gnostiek is een heel aparte wereld, waarin de mens wordt gezien als een geest die uit Gods rijk is gevallen en nu gevangen is in materie. Verlossing daaruit is uitsluitend mogelijk door het verwerven van die geheime kennis, waardoor je uit de materie kunt ontsnappen.
Ik merkte op dat men enkel al op grond van vers 53 kan concluderen dat het evangelie niet kan teruggaan op een historische Jezus. R.G. Price laat echter weten dat men deze conclusie niet te snel mag trekken. Wat wij kennen als het Thomasevangelie is namelijk uit diverse opgedoken tekstfragmenten samengesteld. Overlappende tekstgedeelten leveren overvloedig bewijs op dat er veelvuldig gesleuteld is aan de tekst:
R.G.Price schreef:Terwijl er uiteenlopende schattingen zijn voor wat betreft de tijd waarin het origineel is geschreven, is zelfs dat problematisch, want het kan zeer wel zijn dat bepaalde gedeelten van de tekst op één bepaald punt in de tijd geschreven zijn, terwijl een andere tekst er later is bijgeschreven, of er veranderingen in zijn aanbracht. Dus bijvoorbeeld opmerken dat het Thomasevangelie dateert uit circa het jaar 60, zegt niets over een specifiek vers in dat geschrift.
R.G.Price verzuimt erbij te schrijven dat het merendeel van de tekst (onderdeel van de vondst in Nag Hammadi, het manuscript dateert men op ca. 340) een Koptische vertaling is, en de drie andere (kleine, oudere) fragmenten die men kent en waarmee men de Koptische tekst kan vergelijken, in het Grieks zijn geschreven. Het wordt nóg ingewikkelder: de engelse
Wikipedia laat weten dat het er sterk op lijkt dat de Koptische vertaling niet uit het Grieks gedaan is, maar uit het Syrisch (voor zover ik het begrijp staat het Syrisch gelijk aan het Aramees; maar noemt men het Syrisch vanwege de andere schrijfstijl dan het Aramees). Eén mogelijkheid is natuurlijk dat het origineel het Syrisch was, en zowel de Griekse als Koptische teksten vertalingen zijn, hetgeen een hoop discrepanties tussen de Koptische en Griekse teksten kan verklaren. Een andere mogelijkheid is echter dat het Grieks toch het origineel is, maar de Koptische tekst een vertaling uit het Syrisch is, oftewel een vertaling van een vertaling. Een vertaling naar een andere taal houdt sowieso in dat er gemakkelijk discrepanties insluipen, maar met een vertaling van een vertaling is dit nog meer het geval.
Heel belangrijk is weer in het hoofd te houden dat de datering van het oorspronkelijke geschrift enkel gedaan kan worden op basis van wat de tekst ons aan informatie geeft. Iets minder dan de helft van de 114 uitspraken (logia, enkelvoud logion) die in het Thomasevangelie aan Jezus worden toegeschreven lijken op de uitspraken die ook in de synoptische evangeliën voorkomen. De reden waarom sommigen opperen dat tenminste deze uitspraken misschien wel ouder kunnen zijn dan die we vinden in de canonieke evangeliën is dat ze minder geslepen zijn, overkomen alsof ze oorspronkelijker, primitiever zijn. Men kan zich afvragen in hoeverre dit ook op conto gezet kan worden van het feit dat men enkel over vertalingen beschikt.
Men dient voorts in het oog te houden dat het niet altijd gemakkelijk is om te zeggen of hier sprake is van een strikt wetenschappelijke benadering. Het lijkt erop dat vele onderzoekers graag een bevestiging willen zien van de hypothese over Q, waarvoor tenslotte geen enkel bewijs is. Het Thomasevangelie is een verzameling van enkel uitspraken, en heeft dus in principe dezelfde vorm als het veronderstelde Q-document. Wanneer Thomas dateert van vóór de canonieke evangeliën dan wordt het ook gemakkelijker om te denken dat er zo’n vroeg Q-document heeft bestaan. Sowieso wil men maar al te graag bronnen hebben die stammen uit een tijd vóór de nieuwtestamentische evangeliën, om maar iets meer in handen te hebben om een historische Jezus gestalte te geven. Mensen die hier op uit zijn bouwen hun veronderstellingen het liefst nog wat uit: de verschillen met Q interpreteert men als bewijs van twee onafhankelijke tradities. Thomas zou oorspronkelijk samengesteld zijn in de Thomas-gemeente in Edessa, geheel onafhankelijk van Q. En de veronderstelde Q is ergens anders ontstaan. Thomas en Q zouden dan twee regionaal gescheiden tradities van Jezus-volgelingen vertegenwoordigen, elk met hun eigen herinneringen aan de leer van Jezus, samengevat in een verzameling kenmerkende uitspraken. Voila, twee zeer vroege bronnen voor een historische Jezus!
Uiteraard kan ook de omgekeerde positiebepaling subjectief gekleurd zijn: mensen met bepaalde kerkelijke affiliatie zien graag het Thomasevangelie zo laat mogelijk gedateerd worden, zodat men die kan afschrijven als van geen relevantie voor ”het juiste geloof”.
Ook is het heel belangrijk om ervan bewust te zijn dat dit evangelie door mensen met een voorliefde voor gnostiek is omhelsd. Deze mensen schrijven veel over dit evangelie, maar niet op een wetenschappelijke manier, waar men eenvoudig zo objectief mogelijk naar antwoorden zoekt. In Nederland is de persoon die veel aan de gnostische weg heeft getimmerd Jacob Slavenburg, waar Van Peer voor waarschuwt in zijn boek:
Willie van Peer schreef:In ons taalgebied heeft Jacob Slavenburg heel wat Engelstalig materiaal naar het Nederlands vertaald, bijvoorbeeld de Nag Hammadi geschriften en in Het grote boek der Apokriefen. Wel moet hierbij worden aangetekend dat deze werken vanuit een sterk esoterische hoek zijn vertaald. De wetenschappelijke betrouwbaarheid is aanvechtbaar.
Een andere persoon die veel aan de gnostieke weg timmert is Bram Moerland, iemand waarvan ik af en toe wel eens wat gelezen heb en die ik wel kan waarderen. Ik heb hem niet schuldig zien maken aan ideologische vooroordelen. Hij schrijft bijvoorbeeld heel evenwichtig over de dateringscontroverse:
https://www.thomasevangelie.info/thomas ... ering.html
Wanneer men aan ideologische vooroordelen lijdt mondt het altijd uit in een spelletje de andere gelovige partij ervan te beschuldigen de leringen van de echte, ware historische Jezus te hebben verdraaid.
Verder dan bovenstaande algemene opmerkingen en kanttekeningen ben ik nooit gekomen.
Laten we nu zien wat R.G.Price aan het debat kan toevoegen via zijn werkwijze enkel en alleen bestaande teksten met elkaar te vergelijken. Deze werkwijze komt op mij over als bijzonder positief, aangezien we hier tenminste iets concreets hebben om op af te gaan.
R.G.Price schreef:Er zijn betreffende het evangelie van Thomas verscheidene zaken van belang om ons mee bezig te houden. De eerste is dat het evangelie parallellen vertoont met alle vier canonieke evangelies, en ook met de brieven van Paulus. Dit gegeven staat centraal in hoe het geschrift moet worden opgevat. Sommige bijbelgeleerden beweren dat dit gegeven, aangevuld met het feit dat het ook unieke passages heeft die overkomen als ”meer primitief”, betekent dat het geschreven is vóór al die andere teksten, en dat al die andere teksten ofwel het Thomasevangelie als bron gebruiken, ofwel onafhankelijke getuigen zijn van dezelfde uitspraken. Dat is inderdaad een mogelijkheid, en deze mogelijkheid impliceert dat er dan een werkelijk bestaande Jezus aangewezen kan worden waarop alles uiteindelijk teruggaat.
Een andere mogelijkheid echter is dat het evangelie ná die andere geschriften werd geschreven en door die geschriften werd beïnvloed, waarschijnlijk via mondelinge overlevering. Het debat onder geleerden is onbeslist en er is weinig wat men te berde kan brengen wat doorslaggevend zou zijn.
Price vervolgt met te zeggen dat hij ervoor kiest dat het een laat geschrift is, en dat parallellen die men kan vinden zijn stellingname sterk maken.
Als eerste parallel geeft hij Thomas 17:
Jezus zei:
Ik zal je geven wat geen oog heeft gezien
en wat geen oor heeft gehoord
en wat geen hand heeft aangeraakt
en wat niet in de gedachten van de mens is opgekomen.
In 1 Kor. 2:8 komt men deze tekst tegen:
Maar, gelijk geschreven staat:
Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, en wat in geen mensenhart is opgekomen…
Paulus geeft hier een zeer vrije parafrase van Jesaja 64:4:
Ja van oudsher heeft men het niet gehoord noch vernomen, geen oog heeft gezien…
En het interessante is nu dat het Thomasevangelie de woorden van Paulus volgt, maar die in de mond van Jezus legt!
R.G.Price schreef:Dit kan uitgelegd worden door te veronderstellen dat het Thomasevangelie in de late eerste of vroege tweede eeuw geschreven is door iemand in een afgelegen gemeenschap, die leringen van Jezus verzamelde die van mond tot mond overgeleverd werden. Hier was een geval dat per abuis op verkeerde naam werd gezet, als gevolg van het telefoonspel.
Indien Jezus echt deze uitspraak had gedaan, hoe bizar zou het dan zijn dat Paulus zonder het te weten exact met dezelfde uitspraak aankomt. Nog minder waarschijnlijk zou zijn dat het Thomasevangelie vóór Paulus geschreven zou zijn en Paulus hieruit citeert zonder dat hij laat weten dat het de woorden van Jezus zijn. Nergens geeft Paulus een citaat van wat Jezus zei (afgezien van de woorden van de eucharistierite).
Een voor hem andere interessante parallel is Thomas 106:
Jezus zei:
Als jullie de twee tot één maakt,
zul je een zoon van de mens worden,
en als je zegt: Berg, ga weg!,
zal hij gaan.
Vergelijk Marcus 11 vanaf vers 20:
”En toen zij ’s morgens vroeg langs de vijgenboom kwamen, zagen zij dat hij van de wortel af verdord was. En Petrus herinnerde het zich en zei tot hem: Rabbi, kijk, de vijgenboom die u vervloekt hebt is verdord. En Jezus antwoordde en zei tot hen: Hebt geloof in God. Voorwaar, ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden.”
Het interessante is dat deze uitspraak (die, by the way, in de loop van de geschiedenis een hoop geloofswaanzin heeft aangewakkerd) onderdeel is van Marcus’ verhaal over de vijgenboom en Jezus’ huishouden in de tempel. En dat dat was nu net een verhaal dat zeer overtuigend teruggevoerd kan worden op Hosea 9, oftewel een aantoonbaar opgemaakt verhaal is.
Bijgevolg kan men stellen dat de oorsprong bij Marcus moet liggen en dat de uitspraak pas veel later in Thomas terechtkomt.
R.G. Price verwijst nog naar een soortgelijk geval betreffende de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters (Marcus 12). Deze gelijkenis in Marcus is een toespeling op Jesaja 5, een passage die de toorn van God en de verwoesting van Jeruzalem aankondigt. Deze gelijkenis is duidelijk opgemaakt door Marcus zelf, naar aanleiding van de verwoesting van Jeruzalem. Let op hoe de gelijkenis eindigt: ”Wat zal de heer van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven”. Alweer volgt hieruit dat Marcus de bron is en het verhaal pas later bij Thomas terechtkomt.
Dit voorbeeld is echter imho niet zo sterk als de vorige. Als ik heel kritisch ben zou ik kunnen opmerken dat in het Thomasevangelie de laatste opmerkingen van Marcus ontbreken:
Thomas 65, 66
Hij zei:
Een goed mens bezat een wijngaard.
Hij leende hem uit aan pachters om te bewerken
en pacht van hen te ontvangen.
Hij stuurde zijn dienaar naar de pachters om van hen de pacht van de wijngaard te innen.
Zij grepen zijn dienaar en sloegen hem halfdood.
De dienaar keerde terug en vertelde het zijn meester.
De meester zei:
Misschien herkenden ze hem niet.
Hij zond een andere dienaar.
De pachters sloegen ook hem.
Toen zond de eigenaar zijn zoon en zei:
Misschien zullen ze mijn zoon eerbiedigen.
Omdat de pachters wisten dat hij de erfgenaam van de wijngaard was,
grepen ze hem en doodden hem.
Wie oren heeft, die hore!
Jezus zei:
Toon me de steen die de bouwmeesters verworpen hebben.
Dat is de sluitsteen.
En vergelijk dat met het einde van het verhaal in Marcus:
” Wat zal de heer van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. Hebt u ook dit schriftwoord niet gelezen?: De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot hoeksteen geworden; van de Here is dit geschiedt, en het is wonderlijk in onze ogen”.
Inderdaad laat dit duidelijk zien dat Marcus deze laatste woorden ná de verwoesting van Jeruzalem schreef. Maar aangezien dit einde in het Thomasevangelie juist ontbreekt zou men kunnen opperen dat dit juist laat zien dat de gelijkenis in een vroegere tijd al rondging, en bewaard is gebleven in de tekst van Thomas. Overigens niet noodzakelijkerwijs uitgesproken door een historische Jezus.
R.G.Price schreef:Dus om deze en vele andere redenen ben ik er stellig van overtuigd dat het evangelie van Thomas ná de andere canonieke evangelies werd geschreven.
Het spreekt vanzelf dat ik graag ook die "vele andere redenen" had willen horen.