1. Laat ik voor op stellen dat ik de recensent dank voor de uitvoerige moeite die hij genomen heeft om Niet te geloven zo in detail te bespreken. Ik waardeer dit zeer – ook al ben ik het op een aantal punten niet eens, en vind ik er een aantal ernstige tekortkomingen aan. Maar die zijn eigen aan de menselijke natuur, of (waartoe ik eerder neig) het soort quasi-anonieme discussies op het internet, waar uitspraken niet sociaal gesanctioneerd worden. Ik ben nieuw op dit forum, maar ben onaangenaam verrast door het contrast tussen enerzijds de ‘regels’ voor gedrag, die men ook moet accepteren om te mogen deelnemen, en anderzijds de vaak neerbuigende en minachtende toon die over groepen wordt aangeslagen. Heel veel van wat ik hier lees zouden de schrijvers waarschijnlijk niet in een face-to-face gesprek durven uiten, en al helemaal niet in een publiek debat. Een forum als dit heeft een waarde, maar een openlijk gesprek is dit niet, zoveel is mij intussen duidelijk geworden – en dat betreur ik. Ik ben intussen in gesprek met de recensent, en zo’n gesprek – dat blijkt al heel gauw - is iets heel anders dan wat in dit forum plaats heeft. Om het in dit forum zoveel mogelijk neutraal te houden, stel ik voor dat ik het verder heb over de ‘recensent’. Ik wil geen persoonlijke animositeiten – daarvan zijn er in onze arme wereld al genoeg.
2. Ik ben het met de recensent op nogal wat punten oneens. Maar dat wil niet zeggen dat ik zijn kritiek niet waardeer. Kritiek is de motor van de wetenschap, zoals ik mijn studenten steeds voorhoud, en dus ben ik ook blij met deze kritische visie. In wat volgt zal ik laten zien dat heel wat van die kritiek onterecht is. Ik heb ik mijn ‘rebuttal’ van nummers voorzien, niet om schoolmeesterachtig te doen, maar omdat het verdere discussie kan vergemakkelijken. Hier gaan we!
3. Waarschijnlijk zal het de recensent verwonderen, maar ik ben het op heel veel punten met hem eens! Alleen: een auteur moet keuzes maken, en als ik op alle punten en verwijzingen van de recensent was ingegaan, dan zou het een boek van 1500 pagina’s geworden zijn. Daar vind je geen uitgever voor.
4. De recensent stoort zich aan mijn schrijfstijl. Dat is zijn goed recht. Maar het is mijn goed recht om te schrijven op mijn manier. Overigens is hij de eerste en tot nu toe enige die dit verwijt formuleert – alle feedback die ik tot nu toe kreeg, is er juist een van lof over de kracht van het betoog en de helderheid van de verwoording.
5. De recensent vindt dat er niets nieuws in het boek staat. Dat klopt en dat zeg ik ook heel duidelijk in de inleiding: het boek is een samenvatting van wat onder gezaghebbende specialisten bekend is. Het boek is ook niet geschreven voor leden van FREETHINKER, maar voor een breed publiek, dat meestal niet van deze materie op de hoogte is. Dat er behoefte is aan een dergelijk boek, merk ik aan de verkoopcijfers – en aan de vele uitingen van dank en waardering, om deze zaken op een rijtje gezet te hebben.
6. Mag ik de verhalen van het evangelie mooi vinden? Mag ik de middeleeuwse kathedralen, de mystieke poëzie van Hadewijch en Bach’s Matthäuspassion mooi vinden? Van de recensent mag ik dat niet. Maar het spijt me heel erg - dat ik ze hoe dan ook mooi vind. Die kunstwerken hebben onze hele westerse cultuur gevormd, en ik (en ook de recensent) maken daar deel van uit. Willen we een cultuur zonder verhalen en zonder kunst? En zonder mensen die van literatuur, kunst en muziek houden? Veel gelukgewenst. Kent iemand zo’n cultuur?
7. Ik vind deze zienswijze bijzonder merkwaardig, want elders betoogt de recensent dat de evangelies louter literaire constructies zijn. En ik ben het daar volslagen mee eens! Maar is het doel van literatuur niet juist dat mensen het ‘mooi’ vinden om te lezen? Ik weet heel goed dat Anna Karenina nooit geleefd heeft. Maar het is wel een ontzettend mooi boek. En zou dat niet de bedoeling zijn geweest van Tolstoi, een boek te schrijven dat mensen mooi vinden? Maar als je de verhalen in het Nieuwe Testament als ‘literatuur’ bestempelt, dan betekent dit automatisch dat hun bedoeling is dat men ze mooi vindt. OK, je kunt dan nog altijd beweren dat je sommige van die verhalen zelf niet mooi vindt. Ik vind ook niet alles mooi wat zich als literatuur aandient. Maar de verhalen in de evangelies in principe elke mogelijkheid tot schoonheid ontnemen en tegelijk beweren dat ze literatuur zijn, is een torenhoge contradictie.
8. Ik zou niet in een andere cultuur willen leven, schreef ik. En kennelijk stoot dit op onbegrip bij de recensent. Maar ik kan het weten, want ik heb een aantal jaren in niet-Europese culturen gewoond. Dan weet je na verloop van tijd wat je aan die Europese cultuur hebt. Nee, die heeft veel gebreken, dat is waar. Maar ik ken geen aangenamer en interessanter cultuur. Dat is geen chauvinisme, dat is het resultaat van jarenlange vergelijkende ervaringen. En dan komt onvermijdelijk de vaststelling dat je in deze (onze) cultuur die verhalen (b.v. van de evangeliën) kritisch mag beschouwen. Ga dat eens in een andere cultuur proberen! De recensent vindt uiteindelijk - net als ik – dat dit een goede cultuur is om in te leven: anders zou hij naar een niet-westerse cultuur verhuizen, dat staat iedereen vrij.
9. Ik zou ‘ontsnapt’ zijn aan vroomheid, en er daarom nogal mild over schrijven. Andermaal heeft de recensent bij het verkeerde eind: ik ben streng katholiek opgevoed, en ben tot mijn 25ste gelovig geweest. Nu niet meer, maar dat wil niet zeggen dat ik geen respect moet hebben voor mensen die wel gelovig zijn. Ik vind het, eerlijk gezegd erg raar wat mensen allemaal geloven, maar ik heb het zelf óók geloofd, dus ik moet daarom niet meewarig doen over mijn medemensen. Maar ik ben écht niet ‘ontsnapt’ aan het ruwe geweld van de godsdienst en zijn ijveraars.
10. De recensie bevat niet een insinuatie, maar de nogal brutale mededeling dat ik “helderheid en wetenschappelijkheid” mis. Tja. De recensent mag dat van mij best vinden, ook dat is zijn goed recht. Maar misschien mag hij toch overwegen dat ik zo’n 200 wetenschappelijke artikelen gepubliceerd heb, een behoorlijk aantal ervan in internationale tijdschriften en boekpublicaties van hoog niveau. Misschien kan de recensent ook eens kijken naar mijn (ons) boek Scientific Methods for the Humanities, een inleiding in de wetenschappelijke methodologie en statistiek, die in 2012 bij John Benjamins verscheen, en alom geprezen wordt. En je wordt als buitenlander geen hoogleraar aan een grote en beroemde Duitse topuniversiteit wanneer je niet een beetje helder en wetenschappelijk kunt denken Ik vind het pijnlijk om dit soort beschuldigingen op deze persoonlijke manier te moeten weerleggen.
11. De recensent lijkt er ook voortdurend van uit te gaan dat wanneer ik sommige dingen niet in het boek vermeld, ik ze dan ook niet ken of weet. (Is dát het soort redenering dat de recensent ‘wetenschappelijk’ zou noemen?) Ja, ik ken het prachtige werk van David Hume ook, en mijn behandeling van mirakels in de evangelies is indirect op zijn waarschijnlijkheidsanalyse gebaseerd. Maar zoals gezegd moet een auteur kiezen wat in een boek komt – je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk zeggen, en daar ook nog een uitgever voor interesseren. Zo zijn er heel veel zaken die de recensent vermeldt en die allemaal interessant zijn en die ik ook grotendeels met hem deel. Maar te veronderstellen dat alleen hij dat weet en anderen niet, is alweer enigszins gênant.
12. Maar natuurlijk heeft de recensent op sommige punten gelijk en ik ongelijk. En hij wijst enkele kleine foutjes die ik maakte, dank! Die zijn trouwens in de nieuwe druk al gecorrigeerd nadat ik ze had opgemerkt. Bovendien verwijst hij naar enkele werken uit de vakliteratuur die ik niet kende. Een verrijking van het debat. Daarom begrijp ik niet zo goed waarom tussendoor een kwetsende toon wordt aangeslagen. ‘Ad hominem’ aanvallen zijn niet verrijkend – en helpen ons niet verder.
13. Kwalijk is ook dat de recensent mij dingen in de schoenen schuift die ik niet zeg, en waarmee ik het trouwens volstrekt oneens ben: ik geef helemaal niet de indruk dat we weten wie Lucas was, en ik herhaal voortdurend dat deze teksten anoniem waren en dat we alleen beschikken over kopieën van kopieën, etc. Waarom doet een recensent zoiets? Om de eigen eruditie te etaleren?
14. Grappig wordt het wanneer de recensent mij wil uitleggen dat de teksten van het Nieuwe Testament literaire constructies zijn (zie ook hierboven). Maar dat zég ik juist in het boek: zowat de helft van hoofdstuk 7 is gewijd aan het vertelperspectief. En in hoofdstuk 3 wordt uitdrukkelijk naar Aristoteles’ Poëtica en de ‘foregrounding’ theorie verwezen. Het hele boek is doordrenkt van de visie dat dit literaire constructies zijn. En nu komt de recensent zijn lezers vertellen dat ik dat niet zou weten! Grappig.
15. Een andere eigenschap van de recensent is te doen alsof de hele wereld het met hem eens is, en ik degene ben die dwaalt. Maar dat is niet zo. Ik dwaal zeker af en toe wel, maar het is niet zo dat alle specialisten het over de hele lijn eens zijn met de recensent. Hij doet het bijvoorbeeld voorkomen dat het Lucas evangelie rond het jaar 100 gedateerd moet worden. Ikzelf houd het op ná 70 en vóór het jaar 90 – en ik geef daar ook een heel duidelijke, m.i. overtuigende redenen voor, onder meer het feit dat Lucas uitgaat van een vreedzaam samenleven van christenen en niet-christenen in het Romeinse Rijk, maar dat dit eindigt met de regering van keizer Trajanus in het jaar 98 – dus dat Lucas vóór die tijd schrijft. Het gaat mij hier niet om die precieze datering, maar om de strategie van de recensent, te doen alsof de hele wereld zijn visie deelt, terwijl dat hoegenaamd niet het geval is. En precies op dat punt vind je dan hiaten in de verwijzingen naar vakliteratuur. James Charlesworth (2008), b.v. laat zien dat er onenigheid bestaat onder specialisten over de precieze datering van dit evangelie. En dat zeg ik ook in mijn boek. Er is daarom iets onsmakelijks aan de werkwijze van de recensent: hoewel er GEEN consensus bestaat over de Lucas-datering onder specialisten (en ik dat ook uitdrukkelijk zeg in het boek), doet de recensent het voorkomen alsof dat wél het geval is – en dat die consensus op zijn hand – en dus tegen Van Peer is. Waarom doet een recensent dat?? Ik houd zelf niet strikt vast aan mijn eigen datering, die is ook niet zó belangrijk – ik weet dat we het niet weten.….
16. Ik vraag me op bepaalde punten in de recensie af of de recensent mijn boek gelezen heeft, of een ander (dat ik niet ken)…. Ik zou Leviticus19,
18 niet kennen, schrijft hij. Heeft de recensent ECHT dit boek gelezen?? De verwijzing naar Leviticus staat op p. 13-14, helemaal in het begin van het boek, dus van vermoeienis van de lezer kan nog geen sprake zijn. En nogmaals op p. 226 – met de verwijzing naar Reza Aslan! Gelezen? Ik vrees het niet. Of in ieder geval niet aandachtig. Ja, dat staat in Leviticus: het gaat hier om het principe van de naastenliefde, dat daar verwoord wordt. Maar er is onduidelijkheid over wie met ‘naaste’ bedoeld wordt. Ik woon in Antwerpen, een stad met de grootste orthodoxe Joodse gemeenschap in de wereld na New York. Maar mijn Joodse medeburgers in deze stad bedoelen met ‘naaste’ hoegenaamd niet mij of mijn buurman, maar alleen en uitsluitend: je ‘Joodse’ naaste. (Er is één vers in Leviticus, beste recensent – ik mag ook een keer laten horen dat ik een en ander gelezen heb lach – waar ‘naaste’ ook ‘niet-Joden’ kan betekenen: vers 34 van hetzelfde hoofdstuk. Kijk het na! Maar ook hier moet men de context bekijken: waarschijnlijk is ook hier de verwijzing niet universalistisch bedoeld zoals in het Christendom: het gaat uitsluitend over de Egyptenaren, of diegenen die je ooit een dienst hebben bewezen, die je nu moet retourneren.)
17. Ja, en dan – heel vermakelijk - leest de recensie soms alsof ik mijn eigen boek aan het lezen ben. Maar dan negatief ingekleurd!... Ik geef slechts enkele voorbeelden:
18. RECENSENT SCHRIJFT: “het evangelie van Johannes is geen onafhankelijke bron voor een historische Jezus”. IK SCHRIJF: “Op dit ogenblik is er niet één exegeet meer die nog een cent zou durven verwedden op de letterlijke historiciteit van Jezus’ uitspraken in het evangelie van Johannes.” (p. 116)
19. RECENSENT SCHRIJFT: “het [Johannes evangelie] is een puur literaire creatie”. IK SCHRIJF: “de uiterst verheven en poëtische taal” (p.117).
20. RECENSENT SCHRIJFT: Van Peer laat deze “buitengewoon interessante kwestie niet voorbijkomen in zijn boek” (nl. het “Messiasgeheim” bij Marcus). IK SCHRIJF: “Zeer kenmerkend voor het Marcusevangelie is ook het thema van het geheim: de identiteit van Jezus is gehuld in een sfeer van geheimzinnigheid.” (p. 106).
21. RECENSENT SCHRIJFT: “Jammer genoeg komt Van Peer niet met dit belangrijkste inzicht dat voortvloeit uit de prioriteit van Marcus.”. IK SCHRIJF: “De tekst van Marcus is het oudste evangelie. Daarover heerst de grootst mogelijke consensus onder specialisten.” (p. 104).
22. RECENSENT SCHRIJFT: ik zou niet vermelden dat in het Marcus evangelie geen melding wordt gemaakt van verschijningen na de dood van Jezus. IK SCHRIJF: “Alle specialisten zijn het er ook over eens dat het evangelie eindigt met het terugschrikken van de vrouwen.” (p. 107).
23. RECENSENT SCHRIJFT: “Wat de Joodse bronnen betreft krijgen we de Dodezeerollen onder de neus, die zoals iedereen weet niets over Jezus weten te vertellen.” IK SCHRIJF: “Omdat de Dode Zeerollen dus eigenlijk niets met het christendom te maken hebben, gaan we er hier verder niet op in.” (p. 52).
24. RECENSENT SCHRIJFT: De recensent doet het voorkomen alsof ik de verwijzingen naar de profetieën in het Oude Testament ernstig neem. IK SCHRIJF: Op p. 92 staat (ingekaderd!) een hele alinea waarin het omgekeerde beweerd wordt, namelijk dat dit christelijke interpretaties zijn die niet door Joodse exegeten worden gesteund - integendeel!
25. RECENSENT SCHRIJFT: “Veel uitspraken in de Bergrede zijn geen weerslag van specifiek Joods denken”. IK SCHRIJF: “Heeft het christendom leentjebuur gespeeld bij de oude Egyptenaren? Ongetwijfeld – net zoals het geval is met de tekst van de Bergrede”. (p. 161).
26. RECENSENT SCHRIJFT: “Erg storend is hier dat Van Peer nergens in zijn boek uitlegt dat de naam Marcus niet gebaseerd is op de tekst van het evangelie, maar op de kerktraditie”. IK SCHRIJF: “Wie die Marcus was, weten we niet.” (p. 104).
27. RECENSENT SCHRIJFT: “Alweer legt Van Peer niet uit dat het evangelie [van Mattheüs] anoniem is en de benaming enkele een conventie”. IK SCHRIJF: “Wie die Mattheüs was weet niemand. In geen geval was het een van de twaalf apostelen.” (p.109).
28. RECENSENT SCHRIJFT: ik zou geheel onvermeld laat “dat alle historici het erover eens zijn dat de passage in Josephus tenminste gedeeltelijk een christelijke vervalsing is”. IK SCHRIJF: “Alle manuscripten van Flavius’ Josephus’ tekst zijn van christelijke origine. Het oudste dateert uit de 11de eeuw! Het is dus heel goed denkbaar dat de kopiisten de tekst in christelijke zin hebben ‘aangepast’.” (p. 52).
29. En ga zo maar door – ik stop hiermee, want het begint ook mij te vervelen, laat staan die arme lezer(es) van dit stuk. En deze recensent kapittelt mij voortdurend vanwege gebrek aan ‘wetenschappelijkheid’…. Maar je begint je echt in alle onschuld af te vragen welk boek hier gerecenseerd wordt – niet het mijne, in ieder geval.
30. Ook noemt de recensent mij ‘arrogant. Is dat volgens de gedragsregels van het FREETHINKER forum? Die uiting verbaast mij nogal, nadat ik de regels gelezen heb. Waarop die beschuldiging gebaseerd is, blijft ook volstrekt onduidelijk. Het zou gaan over de Nag Hammadi codices, maar daarover zeg ik vooral dat ze van belang zijn voor ons begrip van de gnostische traditie – ik beweer helemaal niet dat in die teksten de historische authenticiteit van Jezus bevestigd wordt. Maar waarom zou dit ‘arrogant’ zijn?
31. De recensent vindt dat ik mij wentel in de gruwelijkheden van de marteling en de executie van Jezus. Wellicht vindt hij het shockerend, dat zulke praktijken bestonden. Ik ook. Maar de recensent vraagt zich niet af waarom ik dat doe: hij ‘vindt’ dat het gewoon teveel is. Als filoloog ben ik gewend mij in te leven in wat een auteur bedoeld heeft met de manier waarop hij schrijft. Het lijkt er sterk op dat de recensent hier aanzienlijke moeite mee heeft. Hij kan zich kennelijk niet makkelijk verplaatsen in iemand anders. Ik ga het daarom hier ook niet uitleggen: wie niet geïnteresseerd is in de intenties van een auteur, is uiteraard ook niet geïnteresseerd in diepgaande verklaringen.
32. En dan is er nog de kwestie waarover de recensent zich heel vaak boos maakt: dat ik niet wil inzien dat Jezus niet bestaan heeft. Kan ik bewijzen dat hij wél bestaan heeft? Nee. Kan de recensent bewijzen dat hij niet geleefd heeft? Nee. Heb ik vrede met zijn visie? Ja. Want ik weet dat ik het niet weet… En voor zover ik kan zien, is er absoluut geen eensgezindheid onder specialisten. Dus discussiëren we verder. Is die discussie belangrijk? In zekere zin niet. Er kan ook een christendom ontstaan zijn zonder een historische Jezus. Maar anderzijds is de discussie ook wel belangrijk: zie de fervente drijfkracht waarmee de recensent mij voortdurend tracht te kapittelen. En ook: het is wel degelijk een historische kwestie. Maar de twee kampen hebben beide argumenten in hun voordeel – en in hun nadeel. Ik voor mijn part kies voor het bestaan van een historische figuur, omdat mij dat veruit de eenvoudigste verklaring lijkt – en eenvoud (parsimony) is een belangrijk criterium in de beoordeling van wetenschappelijke theorieën. Maar natuurlijk is die historische kern bedolven onder bergen van fantastische constructies – ik bedoel dus geenszins dat de historische figuur dezelfde is als die in de evangelies wordt geportretteerd. Maar gezien de hele historische context acht ik het waarschijnlijk dat er zo’n figuur is geweest, rond wie zich die eerste groepen hebben gevormd. Maar ik maak mij niet boos als iemand denkt dat ik ongelijk heb.
33. Misschien ten behoeve van de recensent nog toevoegen: ik ben niet gelovig - integendeel een volstrekt overtuigd atheïst: er is niet iets als een ‘god’ en er is geen leven na de dood. Ik ben wel geïnteresseerd (uit antropologisch oogpunt) welke verhalen mensen daarover verzinnen en wat die verhalen aanrichten – ten goede en ten kwade.
34. Tenslotte dank ik de recensent ook voor het vriendelijke advies in de laatste zin “om de bijbel nu maar voor een poosje dicht te doen en eens een frisse boswandeling te maken”. Ik word nog nét niet naar de psychiater gestuurd. Oef. Dat valt nog mee!