Paulus
Eindelijk komt Wright op bladzijde 209 op Paulus aan. Wat zei Paulus zoal over de opstanding van Jezus? Well eh, introductie, 1 en 2 Thessalonicenzen, Galaten, Filippenzen, Efeze, Colossenzen, Filemon (ja,ja vergeet die vooral niet!), Romeinen, het begint nu warm te worden ... nee, toch niet: Romeinen 5-8, Romeinen 12-16
Interlude: De Pastorale Brieven! ...
En wat is de conclusie honderd bladzijden verder? Uiteraard wat Wright op bladzijde 1 al duidelijk wilde maken: 1) dat Paulus in een lichamelijke opstanding geloofde van Jezus en 2) in een lichamelijke opstanding van overleden christenen en 3) dat de opstanding geestelijk gesproken al geanticipeerd wordt in dit leven op basis van no 1 in een metaforische zin. Het belangrijkste wat Wright naar voren haalt, is dat Paulus een jood was, enkel staande in de Farizese traditie en niets te maken had met heidense ideeën. Dit was uiteraard nogal gemakkelijk te bewijzen, want hij heeft geen enkele aandacht besteed aan de mysteriereligies en de heidense hellenistische omgeving waaruit Paulus kwam (Tarsus was een belangrijk centrum in Klein-Azië voor heidense mysteriereligie). Het Griekse woord Christos dat Paulus bezigt zet Wright ook consequent neer in de joodse vorm Messias, zodat het des te gemakkelijker is van Paulus een geheel joods denker te maken. Uiteraard is een link tussen Paulus en de Hellenistische mysteriereligies al wat benodigd is om de christelijke mythe te kunnen verklaren en is het speuren naar een link tussen die twee daarom de interessantste kwestie wat betreft dit onderwerp om je mee bezig te houden. Maar orthodoxie heeft er blijkbaar nog steeds meer baat bij om dit onderwerp volledig stil te zwijgen dan zich erover uit te spreken. In het hele massieve boek van Wright komt de term ’mysteriereligies’ maar één keer voor! Het volgende citaat is alles wat hij erover schrijft:
”Maar zeker niet iedereen las Plato in de antieke wereld. Hij bleef uiteraard invloedrijk in de wereld van de filosofie, maar de volkscultuur ontwikkelde zich in richtingen waarvan er twee met name genoemd dienen te worden. Al in de dagen van Socrates stonden de mysteriereligies volop in bloei. Ze boden schijnbaar een vergelijkbaar assortiment aan diensten als de filosofische wijsheid, maar zonder moeizaam intellectueel werk. Beginnend met de Orfische cultus, maar zich heel breed uitbreidend, boden deze religies (zo deze term überhaupt toepasbaar is voor ze) aan ingewijden een wereld van persoonlijke spirituele ervaring aan in het huidige leven, dat ook zou voortduren in de volgende wereld na de dood. Socrates wist al van ze, Aristophanus maakte er grapjes over, ze waren populair in Rome. Ze boden wat men sinds de Verlichting noemt een meer religieuze benadering aan van dit leven, en zaligheid in het volgende. In plaats van de droge, verfijnde wereld van filosofische beschouwing, bevredigden ze emoties, boden ze een herboren ziel aan in het hier en nu en het hiernamaals.
[Wright vervolgt met de tweede ontwikkeling, de gnostiek]” (51)
Hoezeer verraadt Wright hier zichzelf! Hij kon de mysteriereligies niet helemaal negeren in zijn boek. Hij ontkwam er niet aan ze even zijdelings te noemen. Maar dit fenomeen dat wel 1000 jaar lang de gehele Hellenistische wereld overspoelde zo summier mogelijk op te sommen brengt juist een kanjer van een probleem voor hem naar boven, waarover hij in alle toonaarden muisstil blijft: Wat is het verschil met het christendom van Paulus!? Die nota bene zelf vertoefde in en schreef aan mensen in díe hellenistische wereld, en er ongetwijfeld goed mee bekend waren? En is het oudste evangelie, dat van Marcus niet bij uitstek een populair traktaat, typisch geschreven door en voor het ongeletterde volk? En werden over het christelijk geloof niet ook grapjes gemaakt vanwege haar dwaze geloofsovertuigingen? (Hand. 17: 32) Indien iemand bovenstaande passage had opgelepeld als beschrijving in een notendop van het christelijke geloof zou niemand het tegenspreken.
Wellicht omdat Wright het zelf ook wel door heeft, gebruikt hij ertussendoor nog zoveel mogelijk insinuaties om de mysteriereligies irrelevant en oppervlakkig te maken, zelfs om de mysteriereligies tot wat anders dan religie te maken: de term religie zou zogenaamd een ongepaste benaming voor ze zijn, de Verlichting zou zogenaamd achteraf pas deze betekenis aan ze geven. Hier wekt hij de indruk geheel opzettelijk onoprecht te zijn en bewust te willen misleiden.
Nu Wright het hier voor het eerst, maar zeker niet voor het laatst, over de Verlichting heeft: op Amazon is ook één korte boekreview door een ongelovige waar deze passage te lezen staat:
"Lastly, because of the wildly retrograde literalism and apocalypticism of first century resurrection beliefs, I personally came away thinking that the consequences of Jesus' resurrection would be bad for most of humanity (who would end up in hell). I feel further that if everybody believed this way that it would send contemporary scientific and Enlightenment rationality into a tailspin (Wright in fact takes frequent contemptuous barbs at Enlightenment rationalism in this book. One wonders if he wishes for a return to the Dark Ages)."
Robert M. Price in een vernietigende maar kostelijke boekrecensie van onderhavig boek schrijft over Wright:
"He would lead the hapless seminary student (whom one fears will be assigned this doorstop) backwards into the pre-critical era with empty pretenses of post-modern sophistication, shrugging off the Enlightenment by patently insincere attempts to wrap himself in the flag of post-colonialism. Genuine criticism of the gospels he dismisses as the less advanced, muddled thinking of a previous generation, as if “cutting edge” scholarship like his were not actually pathetic nostalgia for the sparkling Toyland of fundamentalist supernaturalism. It is a familiar bag of tricks, and that is all it is. The tragedy is that many today are falling for it."
Nu Paulus na een kleine 100 bladzijden op en top joods is gemaakt, en bovendien nog in een letterlijke opstanding van het lichaam gelooft, is het voor Wright eindelijk mogelijk om naar 1 Korinte 15 te gaan, waar duidelijk het omgekeerde van dit alles te lezen is, maar hetgeen nu allemaal gemakkelijk
umgedeutet kan worden tot het tegengestelde.
Het begint nu voor het eerst eindelijk interessant te worden op bladzijde 317. Het gaat daar in de eerste plaats om het begin van het hoofdstuk, 1 Kor. 15:1-8:
Broeders, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jacobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan de misgeboorte die ik was.
1- Het eerste wat aan deze oudste informatie van wat overgeleverd werd opvalt is dat het op vrijwel geen enkele manier in overeenstemming is te brengen met de evangeliën. Paulus weet niet dat Jezus het eerst verscheen aan een vrouw of vrouwen. En hij heeft geen weet van Judas, want hij denkt dat Jezus verscheen aan ‘de twaalf’. De evangeliën weten voorts niets van een verschijning aan Jacobus, noch over een verschijning aan 500 broeders tegelijk. Al die zaken zijn onoverkomelijke weglatingen, want zo’n verschijning aan Jacobus zou uiteraard cruciaal zijn voor de autoriteit van iemand die als hoofd van de kerk te Jeruzalem bekend stond, dus bij uitstek een zaak om over te leveren; en een verschijning aan 500 laat toch niemand weg indien er ook maar zo’n overlevering voorhanden is.
Ik concludeer dus, -na niet meer dan vier zinnen van argumentering nodig gehad te hebben-, dat de veel later geschreven evangeliën duidelijk opgemaakte verhalen zijn.
Laten we nu eens bekijken hoe Wright deze zaken becommentarieert. Hij heeft er welgeteld 12 bladzijden voor nodig om op de tegenovergestelde conclusie van die van mij te komen! Dat belooft niet veel goeds!
Wright beklemtoont dat deze opsomming een vaststaande formule moet zijn geweest en we er dus zo ongeveer 20 jaar verder terug mee komen, tot op de allervroegste christelijke tijd. Wat Wright er mee opschiet weet ik niet, want dat beklemtoont enkel dat het volslagen vreemd is dat de latere evangelieschrijvers deze fundamentele overlevering niet kennen. Blijkbaar deugde er dus niet veel van het systeem van de mondelinge overlevering. Als alternatief hebben we, dat die overlevering van Paulus juist is, maar er van de verhalen van de evangeliën niets klopt. Wright merkt vervolgens op dat de laatste zin waarschijnlijk ook tot de formule zal hebben behoord, met de naam Paulus in plaats van het woordje ‘mij’. Dit is uiteraard je reinste speculatie en dient enkel om het beeld te scheppen dat de jonge kerk volledig unaniem was en men overal hetzelfde predikte en de verschijningen geheel afgerond waren. Zoals de bijbel zelf vertelt hielden de verschijningen echter niet op maar liet Jezus zich ook nog later in een visioen zien aan ene Johannes op Patmos. En de vroegchristelijke literatuur kent een lange lijst van visioenen, dus niemand van de vroege christenen liep rond met de gedachte dat de verschijningen voorgoed voorbij waren.
2- De pikantste kwestie is, waarom er in deze vaststaande geloofsbelijdenis van de vroege kerk geen melding wordt gemaakt van vrouwen, indien je moet geloven dat de bijbelse evangeliën inderdaad een feitelijk verslag geven van historische gebeurtenissen (hoewel dat ook al moeilijk te geloven is aangezien er geen overeenstemming is over wie de vrouwen waren en of het aantal één, twee, of drie was of nog meerdere).
Wright redt zich er op een zeer twijfelachtige wijze uit: “Het is goed bekend dat vrouwen in de antieke oudheid niet werden gezien als betrouwbare getuigen. Ze konden niet uit de evangeliën worden weggewist, want hun verhaal van het lege graf was een primair gegeven. Maar toen in de allereerste jaren het paasverhaal werd verteld zowel als boodschap voor de gemeenteleden als aan buitenstaanders, en vooral wanneer dit in de wijde wereld werd ‘overgeleverd’ aan de nieuwe bekeerlingen, ontstond er een enorme druk om de vermelding van de vrouwen in een formele korte uiteenzetting maar weg te laten” (326).
Dat deze uitleg niet klopt kan men al hieruit opmaken dat Wright onmiddellijk vervolgt met te zeggen: “Dat wil niet zeggen dat Paulus vrouwen niet als ‘apostelen’ kan beschouwen, d.w.z. als getuigen van de opstanding” (326). Hij geeft hierbij een verwijzing naar een duistere schriftplaats, maar laat niet horen wat daar staat en doet verder of zijn neus bloedt. Even opzoeken dus:
“Groet Andronikus en Junia, mijn volksgenoten die met mij in de gevangenis hebben gezeten, die als apostelen veel aanzien genieten en die eerder dan ik één met Christus zijn geworden” (Rom 16:7)
Ten eerste definieert Wright het woord apostel dus als synoniem voor ‘iemand die getuige is geweest van de opstanding’. Maar dat strookt helemaal niet met dit schriftwoord, want we horen nergens een verhaal dat Jezus ook verschenen is aan ene Andronikus en ene Junia. Dit doet hij dus om ze maar niet de titel van apostel in de zin van verkondigers/verbreiders van het woord te hoeven geven. Zou hij dat moeten doen, dan gaat zijn bewering niet meer op dat het getuigenis van vrouwen niet serieus genomen zou worden. Maar wat men nu eigenlijk precies verstond onder de term 'apostel' is eigenlijk van generlei belang met het oog op Paulus’ volgende woorden: “die als apostelen veel aanzien genieten”. Deze frase kegelt Wrights bewering, dat het getuigenis van vrouwen niet serieus genomen zou worden, evenzeer om. Er wordt dus nota bene juist het omgekeerde beweerd dan wat Wright ons wil wijsmaken, en nog wel door Paulus zelf in de bijbel!
Maar eigenlijk is het bijzonder bedroevend dat Wright om de bijbel te redden zijn toevlucht kan nemen tot welke minderwaardige uitvlucht dan ook die hij maar kan verzinnen, want wat schiet hij nu op met zijn uitleg? Nu moet de orthodoxe christen dus geloven dat de vroege christenen zo opportuun waren de waarheid te verzwijgen ten behoeve van de meest effectieve propaganda. Klinkt dat even fraai! En is het geloofwaardig? Ik ben 30 jaar gelovige geweest en weet hoezeer gelovigen de kleinste details in het woord Gods altijd weten op te blazen tot zeer belangrijke dingen. Indien het waar was dat de opgestane Jezus zich het eerst liet zien aan vrouwen, dan zou het absoluut voor iedere gelovige een diepe goddelijke boodschap zijn: dat God speciale aandacht heeft voor vrouwen. En meer nog: dat toen alle mannen in hun schulp gekropen waren enkel de vrouwen niet de moed opgaven! Hoe speelt Wright het klaar om één van de mooiste bijbelse boodschappen die er gegeven worden zo weg te werken? Ten dienste van een dom spelletje dat de verslaggeving van de bijbel altijd gelijk moet hebben!
Overigens geeft de Nederlandse Nieuwe Bijbelvertaling op alle plaatsen waar in de grondtekst ‘broeders’ staat de vertaling ‘broeders en zusters’, en laat deze bijbelvertaling dus in bovenstaande passage Paulus tweemaal ‘en zusters’ schrijven. Ik heb die pertinent valse toevoeging geschrapt, maar het laat zien dat de meerderheid van gelovigen het blijkbaar niet eens is met Wrights opvatting van de positie van de vrouw in de eerste eeuw.
3- Het volgende probleem: Paulus heeft het over ‘de twaalf’, maar dat is een onmogelijkheid want Judas was er niet meer bij. Zo’n kardinale fout kan toch niet in een officiële uit het hoofd te leren overlevering zitten? In de evangeliën wordt er heel zorgvuldig gesproken over verschijningen aan ‘de elf’. Hier hebben we Wrights gewurm en gekronkel om het op te lossen: “Het is moeilijk te zeggen hoeveel gewicht we aan deze frase moeten geven en in welke richting die wijst. Het zou kunnen dat deze traditie een vroege voorstelling representeert van het verhaal wat doorverteld werd, hetgeen later is gepreciseerd. Of dat hier het gevoel van verlies van Judas nog bewaard is gebleven, of vanwege dat het aantal apostelen volgens Handelingen al spoedig weer op 12 kwam te staan, men eenvoudig vasthield aan het aantal twaalf, vanwege de theologische betekenis van het getal in het vroege christendom. Niets belangrijks hangt er van af in het onderhavige verband, maar we zullen er op terugkomen wanneer we de evangelieverhalen behandelen” (324). Hoe buitengewoon irritant weer die laatste zin. Alsof dit een bijzaak is, en alsof Wright de lezer (en hemzelf, hoe verraadt hij weer zichzelf!) die niet overtuigd is van de ongeloofwaardige uitleggingen die hij voorschotelt, de zaak later wél even geheel duidelijk kan maken! Uiteraard weet de lezer in dit doolhof niet naar welke bladzijde hij nu moet gaan om de laatste druppel redelijke oplossing voor het probleem eruit te persen. En uiteraard is de lezer die ergens 300 bladzijden verder is gekomen al lang en breed vergeten dat hem hier iets beloofd werd.
Dus een uit het hoofd te leren officiële overlevering die overal gepredikt wordt, kan wel 20 jaar lang nogal onnauwkeurig en globaal zijn en cruciale onderdelen helemaal weglaten omdat het er zogenaamd niet toe doet, maar weer pakweg 30 tot 60 jaar later (wanneer Matteüs, Lucas en Johannes geschreven worden) opeens heel precies beschreven worden? Kan Wright nog iets onwaarschijnlijkers bedenken? Ja, inderdaad kan hij dat. De discipelen hadden allemaal zo’n droefheid over Judas dat ze hem er toch maar bij hielden bij het opstellen van de formele uiteenzetting van de verschijningen van de opgestane Jezus. Dat is toch alle gekheid op een stokje?
4- Schandelijk is de uitleg van het vervolg van 1 Kor. 15, waar Wright een volkomen harmonisatie nastreeft met waar hij tevoren al op gekomen was, terwijl het hele hoofdstuk hem op de sterkst mogelijke manier tegenspreekt. Wright merkt meerdere malen op dat alle bronnen een leeg graf vermelden, maar Paulus, het oudste christelijke getuigenis, vermeldt dit nu juist niet! Paulus ként geen paasdag, hij ként geen herrijzenis van het lichaam van Jezus uit een graf. Uiteraard schrijft Wright op dat punt: “Het feit dat het lege graf, -zo prominent in de evangeliën-, niet specifiek genoemd wordt in deze passage, is niet van belang” (321). Het tegendeel is echter het geval, want in dit hoofdstuk waarin Paulus over de verschijningen spreekt, laat hij weten dat Christus is opgestaan ‘als de eerste van de gestorvenen’ (vers 20), op dezelfde manier zoals alle mensen ooit eens opgewekt worden (vers 21). En even later houdt Paulus zich bezig met een mogelijke tegenwerping: “Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’” Uiteraard zou de Paulus van Wright hier automatisch gewezen moeten hebben op het lichaam van Jezus zoals die uit het graf opstond, zoals Thomas hem kon betasten, een lichaam waarvan de littekens nog zichtbaar waren, maar dit doet hij nu juist net niet! Hij doet juist exact het omgekeerde en schrijft: “Dwaas die u bent!” Oftewel hoe dom van jullie om te denken dat men in een stoffelijk lichaam zal opstaan! Paulus vervolgt met een lange uitleg dat het hier niet om een stoffelijk lichaam gaat, maar men ‘een hemels lichaam’ of ‘een geestelijk lichaam’ zal krijgen. De eindconclusie laat niets aan duidelijkheid over: “Wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het Koninkrijk van God” (vers 50). Paulus geloofde dus beslist
niet dat Jezus opgestaan was met een lichaam van vlees en bloed, waarvan de littekens nog steeds te zien waren, en dat een hapje zou eten en een slokje drinken, zoals Lucas en Johannes en Handelingen (10:41) ons willen wijsmaken. Zijn uitroep ‘dwaas die u bent’ laat zien dat hij de gedachte aan een lichamelijke opstanding van Jezus en een lichaam van vlees en bloed dat eet en drinkt zou beschouwen als godslasterend.
Maar Wright negeert dit alles. Hij stelt eenvoudig lang
voordat hij dit hoofdstuk becommentarieert (288) dat ‘vlees en bloed’ in 1 Kor. 15: 50 synoniem is voor ‘sterfelijk en vergankelijk’. Tja, op deze manier kun je ieder woord en ieder begrip in de bijbel naar believen de inhoud geven die je wel leuk vindt. Het is uiteraard niet erg aannemelijk, want de reden waarom Paulus het nu net over ‘vlees en bloed’ heeft, is omdat het
lichamelijke nu net sterfelijkheid en vergankelijkheid impliceert. Typerend voor Wright: het commentaar op 1 Kor. 15 beslaat wel 43 bladzijden, maar het cruciale vers 50 slaat hij
hier mooi over!
De reden waarom Wright zich eruit moet wringen, is duidelijk: hij moet vanwege zijn religieus geloof alle bijbelpassages in harmonie met elkaar laten zijn. De manier waarop het hem lukt, is uiteindelijk de lichamelijkheid van Jezus, en allen die later opstaan,
‘transphysical’ te noemen. Met die term lukt het hem prachtig de kool en de geit te sparen: het opstandingslichaam is echt lichamelijk, maar aan de andere kant is het lichaam ook wat wij een spooklichaam zouden noemen. Uiteraard komt hij op deze term van transfysikaliteit via de absurde zaken die ons in de opstandingsverhalen van Jezus allemaal voorgeschoteld worden. Jezus heeft littekens, eet en drinkt (‘echt lichamelijk’), maar beschikt ook over diverse kenmerken waar de liefhebbers van de
X-files mee in hun schik zullen zijn, zoals dat mensen hem niet herkennen al zijn ze urenlang in zijn gezelschap, en zoals in staat zijn tot verdwijnen in het niets en opeens verschijnen uit het niets, en zich te transporteren naar de hemel. Wat betreft dat laatste laat Wright een hele tijd later (655) uitdrukkelijk weten geen ruimtevaarder van Jezus te willen maken. Hoe hij dan wel in de hemel aankomt, zegt hij heel wijselijk niet, want het enige waar wij mensen dan nog aan kunnen denken is mooie afleveringen van Star Trek waar mensen gedematerialiseerd worden om ergens anders opeens weer in materiële vorm te verschijnen. Het gekke met fundamentalistisch geloof is dat mensen alles altijd zo letterlijk mogelijk willen geloven, maar toch nooit bereid zijn de weg tot het eind te bewandelen. Er is een grens die je niet mag overschrijden omdat dan alles lachwekkend wordt, zoals een Jezus die vrijt met Maria Magdalena of, zoals ik bij mezelf opmerkte, opeens geconfronteerd te worden met dat schilderij van Titiaan waar ik de opgestane Jezus echt als een lichamelijk wezen kan zien en als een raket de lucht in kan zien vliegen.
5- Een volgende interessante frase in de vroege geloofsformule is
tweemaal de uitdrukking ‘zoals in de Schriften staat’. Eenmaal als verwijzing naar dat Christus ‘voor onze zonden’ is gestorven, en eenmaal dat hij ‘op de derde dag’ is opgestaan. Dit heeft theologen laten zien dat de vroege christenen geobsedeerd waren met het vinden van bewijzen voor hun geloof via wat ze als profetieën zagen in het OT en meer nog: dat het geloof geconstrueerd werd aan de hand van OT passages. Het interessante is dat al deze ‘bewijzen’ die we aangedragen krijgen in de diverse nieuwtestamentische boeken, een bizar oneigenlijk gebruik van oude teksten impliceren (en nooit iets met profetieën te maken hebben), iets wat blijkbaar heel gewoon was in die tijd, want men heeft het ook opgemerkt in het commentaar op Habbakuk van de Qumran sekte of kan het al opmerken uit de hierboven vermelde hilarische schriftinterpretatie van de joodse rabbijnen om de opstanding vanuit de Torah te bewijzen. Hoe in vredesnaam kan de geloofsbelijdenis zeggen dat Christus ... op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat? Speurneuzen hebben opgemerkt dat de frase ‘op de derde dag’ (=ten derde dage) exact één keer voorkomt in het oude Testament, namelijk in het boek Hosea:
"Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht." (Hos. 6:1,2). En er wordt in die tekst inderdaad gesproken over opwekking, over doen herleven! Hosea 6:2 is dus uit zijn context (waar gedoeld wordt op het volk Israël) gerukt, en door de christenen heel letterlijk geïnterpreteerd en gezien als een profetie over hun Christus. Via dit soort ‘vondsten’ uit het OT is de hele lijdensgeschiedenis en opstandingsgeschiedenis van Jezus gefabriceerd. Wellicht moeten we dan niet aan bedriegerij denken maar aan mensen die oprecht dachten dat ze allerlei feiten uit Jezus’ leven via heilige teksten in het OT konden nagaan. Zo vonden ze ook weer versterking voor hun verhaal in de legende van Jona, maar zoals we weten klopt de berekening van drie dagen en drie nachten dan niet exact, en zo krijgen we een probleem wanneer we kritisch zijn, maar daar waren de eerste christenen die al deze geweldige vondsten in het OT ontdekten zich in hun enthousiasme niet van bewust (Matteüs spreekt eenvoudig zichzelf tegen in zijn evangelie, maar merkt het niet op).
Het commentaar van Wright is weer een prachtig voorbeeld van iemand die mensen om de tuin leidt. Uiteraard weet hij als theoloog, dat absoluut niets van de opstanding van Jezus is voorspeld in het Oude Testament, maar als orthodox gelovige moet hij natuurlijk onderschrijven wat de christelijke leer beweert. Hij doet het op deze manier: “Paulus doelt hier niet op bepaalde bewijsteksten. Hij heeft hier geen één of twee, of een half dozijn geïsoleerde passages op het oog over een dood voor zondaars. Hij doelt hier op het verhaal van de bijbel als geheel, een verhaal dat zijn climax bereikt in de Messias en nu verder gaat met een nieuwe fase van hetzelfde verhaal, een fase waarin de toekomstige eeuw zich al aangekondigd heeft, de fase die als centrale eigenschap de redding van zonden heeft, en de redding uit de dood, d.w.z. de opstanding” (320). Wanneer Wright een bladzijde verder het specifiek heeft over de tweede keer dat de frase gebruikt wordt, -‘dat Christus op de derde dag is opgestaan, zoals in de schriften staat’-, lepelt hij weer exact dezelfde redenatie op: “De kwalificerende frase hier kijkt terug naar het gehele bijbelse verhaal als een geheel, niet enkel maar naar een aantal bewijsteksten”. Op deze manier kan Wright tegenspreken dat de vroege christenen wel degelijk prooftexts hadden voor hun opvattingen, en ze die heel naïef letterlijk interpreteerden. Maar wat schiet Wright ermee op? Uiteraard kan hij niet om Hosea 6:2 heen, en moet hij het, nadat hij al uitvoerig geschreven heeft over hoe globaal we de frase ‘zoals in de schrift staat’ moeten interpreteren, tóch vermelden. En aangezien hij van letterlijke bewijsteksten niet wilde weten, moet hij nu van zijn commentaar op dit vers een spel maken waarin de letterlijke toepassing van deze tekst op Christus zoveel mogelijk weggedrukt wordt, en weer opnieuw beklemtonen dat de christenen de tekst lazen in het licht van ‘het gehele bijbelverhaal’ dat op het herstel van Israël duidde. Maar hoe geloofwaardig is zoiets? ‘Herleven’ van een volk heeft volstrekt niets te maken met een letterlijke opstanding uit de dood. En indien Wright en de christenen dat toch op een letterlijke opstanding van Jezus willen betrekken –en hoe overduidelijk doen ze dit in het nieuwe testament door in hun verhaal altijd maar het afwisselend ‘op de derde dag’ in navolging van Hosea 6:2, of ‘na drie dagen’ in navolging van het verhaal over Jona, te beklemtonen- , dan doen ze dus wel degelijk aan naïef oneigenlijk gebruik van OT teksten.
Wat Wright doet, is telkens het omgekeerde van hoe het zou moeten: in plaats van eerst onderzoeken en daarna met conclusies op tafel komen, is het steeds eerst uiteenzetten wat Wright van mening is (motto: alles tegenspreken wat ongeloof en de moderne theologen van mening zijn), en daarna het materiaal met geweld hetzelfde laten zeggen. Dit is uiteraard typerend voor al het fundamentalistisch geloof, maar toch is het irritant het keer op keer weer op te moeten merken.
6- Geen woord horen we over het gigantische probleem in de theologie dat Paulus geen enkele weet heeft van wat dan ook wat in de evangeliën wordt vermeld. Paulus heeft geen weet van Jezus maagdelijke geboorte, zijn vader Jozef, de kerstgeschiedenis, geen weet van Bethlehem, geen Nazareth of Galilea, geen Jeruzalem in verband met Jezus, geen weet van de jonge Jezus in de tempel, de verleiding in de woestijn, geen bruiloft te Kana, geen gesprek met Nicodemus, geen Samaritaanse vrouw, weet niets van de doop van Jezus door Johannes de Doper, heeft weet van geen enkele gelijkenis die Jezus vertelde (zelfs geen verloren zoon, zelfs geen barmhartige samaritaan, zelfs geen goede herder op zoek naar een verdwaald schaapje), van geen enkel wonder van Jezus (zelfs geen Lazarus of genezing van blinden of tweemaal vermenigvuldiging van brood of luwen van een storm), geen weet van de talloze uitspraken van Jezus (zoals de bergrede of de lange preken van Jezus in het evangelie van Johannes, zelfs geen Onze-Vader-gebed of een ‘Ik ben’ uitspraak van Jezus), geen weet van duiveluitbanningen, geen weet van zijn toekomstvoorspellingen, geen weet van voetzalving door Maria, van eten met zondaars, tollenaars en omgaan met lichte vrouwen, geen weet van Judas de verrader, geen weet van de zelfmoord van Judas, geen weet van Herodessen en Pilatus, geen weet van de verheerlijking op de berg, geen weet van de Farizeeën als tegenstanders van Jezus (Paulus was trots op zijn farizeeërschap), geen weet van de tempelreiniging, van de intocht in Jeruzalem, van voetwassing, geen weet van Getsemané, van de verloochening van Petrus, en dat de kruisiging in Jeruzalem plaatsvond, geen weet van de naam Golgotha, geen weet van de twee andere gekruisigden, van het graf van Josef van Arimathea, geen weet van een leeg graf, geen weet van de opstandingsverhalen in de evangeliën (geen weet van vrouwen die Jezus het eerst zagen, geen weet van Thomas, geen Emmaüsgangers), geen weet van de zendingsopdracht die door Jezus zou zijn uitgesproken, geen weet van Jezus’ uitspraken over het Gehenna (de hel), geen weet van de rede van Jezus over de laatste dingen, geen weet van de hemelvaart.
Kortom hij weet niets over wat de evangeliën ons wijs proberen te maken over de historische Jezus. Maar in plaats van hieraan ook maar de minste aandacht te schenken, komt Wright met een conclusie “Het blijkt dus dat de vaststaande, algemene en vroege traditie, ondubbelzinnig bewijs is dat de vroegste christenen geloofden dat Jezus lichamelijk opgewekt was en dat dit de oudtestamentische verhalen vervulde”. Zelfs hier merkt Wright niet op dat er in de onderhavige geloofsbelijdenis geen sprake is van
Jezus, maar van ‘Christus’ en merkt hij niet op dat de aanleiding voor het hele hoofdstuk 1 Kor. 15 is dat sommige christenen blijkbaar beweerden dat er geen opstanding is (vers 12). Alhoewel Paulus zich daar ook zelf over verbaast, laat het zien dat het dus blijkbaar niet zo’n uitgemaakte zaak was als Wright met een bont palet aan adjectieven wil beweren. Maar de manier waarop Paulus de opstanding verdedigt (de Korintiërs uitleggen dat het om een geestelijk lichaam gaat dat niets met vlees en bloed te maken heeft) laat indirect zien wat deze tegenstanders van de opstanding wellicht in het hoofd hadden: er kán geen letterlijke opstanding zijn van het lichaam, een opstanding van vlees en bloed, en hiermee is Paulus het eens.