In het kader van onze discussie over manieren van lezen, wilde ik dit aan je voorleggen. Het is mijn poging om van het boek Jozua - waar op dit forum vaak zo scherp over is gesproken - te verhelderen. Die "manier" van bijbellezen lijkt mij de juiste manier om van het Oude Testament een boek te maken dat zijn eigen boodschap aan ons hoorbaar kan maken. Deze tekst is ook geplaatst op http://veenpreken.wordpress.com/2014/10 ... an-kanaan/
We kunnen met grote zekerheid vaststellen, dat er in de 13e eeuw v.Chr. een verovering van het land Kanaän heeft plaatsgevonden. En dat deze verovering met groot geweld gepaard ging. Ik heb dat elders al toegegeven, en toen werd opgemerkt: meer kan er ook niet over gezegd worden. Conclusie: de Bijbelse tekst roept op tot geweld en moet daarom eenvoudig worden afgekeurd. Theologen zien in dat boek toch nog iets anders, en ik vraag me af of niet-theologen dat ook zouden kunnen zien.
Vijf eeuwen na de intocht van Israël, is het boek Jozua geschreven. Volgens dit boek, met name de hoofdstukken 1 tot en met 12, werd Kanaän veroverd door alle stammen van Israël, in 3 bloedige campagnes. Na het oversteken van de Jordaan en de val van Jericho, werd eerst het midden van het land veroverd (hoofdstuk 7 – 9), daarna het zuiden (hoofdstuk 10) en ten slotte het noorden (hoofdstuk 11). Alle inwoners van Kanaän waren toen afgeslacht en vervolgens werd het land verdeeld onder de stammen – hoofdstuk 13 tot en met 21. Oppervlakkig gezien is er sprake van genocide. Een genocide die door God bevolen werd. Met als doel het land van Kanaän aan het volk Israël te geven.
We moeten goed begrijpen, dat het boek Jozua geen geschiedschrijving in moderne zin is. De beste manier om dat boek te benaderen is het te beschouwen als een verhaal, dat een onderdeel vormt van een cyclus van verhalen waarin historische gebeurtenissen worden opgenomen in wat we het beste kunnen omschrijven als een lange uitgewerkte preek. Jozua tot en met het boek II Koningen, is een Midrasj, een verhaal dat bedoeld is om de inhoud van de thora – die om diezelfde reden ook veel historische verhalen bevat – te illustreren en uit te werken. Net zoals bij alle verhalen is er een opdracht om een object te verwerven. (Het land.) Er is een karakter in het verhaal dat die opdracht moet uitvoeren, (Israël) die tegenover een opponent staat (De "Kanaänieten") , en een helper nodig heeft (God).
Het probleem dat dit verhaal wil oplossen, is de vraag hoe Israël aan het land is gekomen. Een verhaal dat die vraag moet oplossen, heeft vooral betekenis tegen de achtergrond van de ballingschap van het Noord-Rijk. In het jaar 722 gaat het noordelijke rijk na twee eeuwen zelfstandigheid ten onder door toedoen van de Assyriërs. De profeten Hosea en Amos hebben voor deze ballingschap gewaarschuwd, en het volk opgeroepen de afgodendienst te verlaten en terug te keren tot de HEERE. De brandende vraag is, hoe het mogelijk is dat het volk Israël, dat het land heeft gekregen van de HEERE, nu in de ballingschap gaat. In de navertelling van de intocht in Kanaän, staat daarom de vraag naar de trouw van Israël aan de thora voorop.
In de navertelling heeft Israël zich net zo gedragen als de Assyriers. Ze hebben het land met geweld veroverd. Dat is niet anders dan bij andere volkeren. Er is een "recht van de macht"- wie de sterkste is, krijgt gelijk. De rechtvaardiging daarvan, is volgens Israëls geschiedschrijving niet alleen gelegen in het feit dat de HEERE dat land aan Israël wilde geven. Niet omdat Hij de God van de 12 stammen was, maar opdat dit volk de thora zou kunnen uitvoeren in het land dat God daarvoor had uitgekozen. Het doel van de bewoning van het land is niet het vrije en machtige volksbestaan, maar de uitvoering van de wetten die gerechtigheid en barmhartigheid tegenover de naaste voorschrijven. De trouw van Israël aan de thora is de conditie geweest van de verovering van het land – en zo wordt het verklaarbaar dat de ontrouw van Israël aan de thora, de oorzaak is van de ballingschap. En dat is het doel van het verhaal. De ballingschap wordt verklaard als het omgekeerde spiegelbeeld van de intocht: trouw aan de thora geeft het land, ontrouw aan de thora doet het land verliezen.
Hoe moeten we nu het geweld – de genocide – in dit verhaal begrijpen? Als moderne lezers zijn wij geneigd om een verwijzing naar het geweld te lezen zoals wij een journalistiek bericht lezen. Zoals het is gebeurd, zo wordt het ook verteld. Het interessante echter van de verhalen over de intocht is, dat het maar gedeeltelijk door archeologische gegevens wordt ondersteund. Het is dit verschil tussen de historische reconstructie van de gebeurtenissen en de wijze waarop het is naverteld, die een aanwijzing geven voor de doelstelling van het boek.
Zo is het duidelijk dat de stad Jericho geen muren heeft gehad die in de tijd van de intocht zijn ingestort. De stad had zelfs helemaal geen muren. Het is onduidelijk hoe de geschiedenis van het dorp Jericho precies is verlopen, maar het is wel duidelijk dat het verhaal in het boek Jozua geen verslag kan heten van een historische gebeurtenis. Het heeft blijkbaar een ander doel.
Hetzelfde geldt voor de volgende stad die Israël zou hebben veroverd, namelijk Ai. In het verhaal ontdekt Israël dat het niet in staat is met eigen militaire kracht de vijand te verslaan, en in datzelfde kader wordt van de overtreding van Achan gesproken. Hij vergrijpt zich aan de goederen van de stad die onder de ban (chèrèm) liggen. Dat wil zeggen dat ze moeten worden gewijd aan de HEERE en niet als persoonlijke buit mogen worden beschouwd. Wanneer Achan om deze overtreding van de thora is gestenigd, valt de stad in handen van Israël. Opnieuw een passage die ons met verbijstering kan vervullen.
Het historisch bewijs echter maakt duidelijk dat de stad niet door Israël in de 13e eeuw kan zijn vernietigd. Rond 2500 v.Chr. is de stad al verwoest, en ze werd pas weer bewoond na de intocht van Israël.
Vele plaatsen in het zuiden van Kanaän, waarvan het verhaal zegt dat ze door Israël zijn veroverd, zijn pas een eeuw later door geheel andere oorzaken verwoest. Dat geldt voor vele steden die worden vermeld in Jozua 10, zoals Debir, Kirjat-sepher en Lachish. Dit toont aan dat verschillende steden inderdaad een gewelddadig einde vonden vanwege een of andere vijand of natuurramp, maar dat deze vijand niet Israël was. In de tijd van hun verwoesting, was Israël al gevestigd in het land. Na hun verwoesting is het archeologisch wel duidelijk, dat er arme nederzettingen verrezen, die typisch zijn voor het vroege Israël. Er is dus blijkbaar wel enig verband met de aanwezigheid van het volk Israël in het land. Maar het eenvoudige beeld dat het boek Jozua hanteert, is geen correcte weergave van de veel complexere historische werkelijkheid, die we niet in alle gevallen nauwkeurig kunnen reconstrueren.
Ook de gedachte dat geheel Israël in de intocht betrokken zou zijn geweest, is geen historisch gegeven. De groep Israëlieten die uit Egypte trok, zelfs als we het verhaal van de 40 jaar in de woestijn letterlijk nemen, is nauwelijks in staat geweest om de twee of 3 miljoen inwoners van Kanaän te vernietigen. Zou het inderdaad in staat zijn geweest om 600.000 mannen van "strijdbare leeftijd" op de been te brengen (Numeri 1), dan zou het geen enkele angst hebben gehad voor het leger van Egypte! De conclusie moet zijn dat een kleine groep in een enkele nacht uit Egypte is getrokken, dat zij onderweg ook andere groepen hebben opgenomen en dat zij uiteindelijk in Kanaän nog een grotere groep verwanten hebben aangetroffen. Deze verwanten zijn lang niet allemaal nakomelingen van Jacob geweest. Andere gevluchte slaven, sommigen zelfs Egyptenaren, en Midianieten, het volk van de schoonvader van Mozes, blijken allemaal zich in Israël gevestigd hebben. (Richt. 1:16; 4:1 1) Volgens 1 Samuel 15:6 geldt dat ook voor de Amalekieten uit de Negev.
Ook eenmaal in het land, is er sprake van een vermenging met de bevolking van Kanaän, zoals bijvoorbeeld met de Gibeonieten, die een vredesverdrag sloten met de Israëlieten. Een korte tijd werden zij tot slaven gemaakt (Jozua 9) maar uiteindelijk blijken zij op te gaan in Israël. De conclusie moet zijn dat vele bevolkingsgroepen in Kanaän, zich aansloten bij de Israëlieten in hun intocht, en werden opgenomen in de structuur van het verbond van de 12 stammen. Zij waren in zekere zin een vijfde colonne, bestaande uit slaven, mishandelde en onderdrukte boeren en slecht betaalde huurlingen. Zij werden "Hebreeën", wat in het Hebreeuws eigenlijk alleen maar betekent "vluchteling" of "zwerver."
Kanaän werd veroverd door beperkte militaire actie, door het sluiten van een verbond met bevolkingsgroepen en de overgave van steden in Kanaän. Van een genocide is in de geschiedenis dus geen sprake geweest. In veel gevallen was de komst van de soldaten van Israël voldoende voor een opstand van de bevolking tegen hun heersers. De stad werd dan door Israël overgenomen zonder veel gevechten of bloedvergieten. Daarom worden zoveel steden in het midden van Kanaän simpelweg opgesomd in de lijst van veroverde steden. Zonder dat er enig verhaal wordt verteld over een militaire actie tegen die steden. Israël heeft het grootste deel van Kanaän van binnenuit veroverd!
Het hoogtepunt van deze hele geschiedenis is de bijeenkomst van de vluchtelingen uit Egypte en de groep van de "hebreeën" in het land Kanaän zelf die zich met hen hadden verenigd, in Sichem. (Jozua 24) Daar wordt het verbond gesloten waarop het volk Israël nu verder gebouwd is. De geschiedenis van Israël als volk begint daarmee.
De inname van het land Kanaän door een groep gevluchte slaven uit Egypte, die een opstand teweegbrachten tegen de heersers van Kanaän onder de lokale bevolking, is uiteraard voor het volk Israël retrospectief een wonder van de HEERE. Hoe moet die geschiedenis nu worden naverteld?
De literaire context wordt bepaald door de thora. Israël is dat volk voor wie alleen de HEERE koning mag zijn. Haar geschiedenis wordt dus bepaald door het verbond tussen God en het volk, en de thora die daar de rechten en plichten van vaststelt. In de wereldbeschouwing van Israël is God bovendien geen onderdeel van de natuurlijke wereld, zoals de Baäl, maar Hij staat er ook niet buiten. De geschiedenis van Israël is de geschiedenis van de daden van een volk maar eveneens van Gods ingrijpen in de werkelijkheid.
De historische context wordt bepaald door de specifieke situatie aan het eind van de zevende eeuw v.Chr. zoals al eerder aangegeven, gaat het om het spiegelbeeld van de ballingschap: trouw aan de thora geeft het land, ontrouw aan de thora door het land verliezen.
De intocht van Israël in Kanaän wordt precies om die reden geïdealiseerd. Wat voor ons aanstootgevend is, is dat het literaire middel daarvan het beeld is van de strijd. Nu is die er wel geweest, en een dergelijk militair veroveren van land was in de 13e eeuw of in de zevende eeuw v.Chr. ook normaal. Zo gingen de volkeren met elkaar om: er was strijd om handelswegen, landbouwgronden, slavenarbeid. Allemaal seculiere redenen om militair optreden te kunnen rechtvaardigen. Het historische Israël van die tijd was alleen anders, omdat het hier niet ging om een gevestigde natie, maar om een stamverband van vluchtelingen en zwervers. Omdat het geen volk was dat onder een koningshuis de wil van het regerende elite uitvoerde, maar een stamverband vooralsnog zonder koningschap en met alleen een absolute verplichting in het verbondsboek van de thora. Nergens werd in die periode in de geschiedenis de macht van het recht zo duidelijk gevestigd tegenover elke pretentie van een recht van de macht.
Natuurlijk kan dat vanuit ons gezichtspunt worden beschouwd als een ideologische rechtvaardiging van geweld. Zonder te letten op de literaire structuur en de historische context van de schrijver en de verhouding tot de werkelijke geschiedenis zoals die archeologisch kan worden gereconstrueerd, kan het boek alleen maar gezien worden als een verdediging van genocide. Maar waarom zouden we dat boek op die wijze lezen?
Het visioen van God is een morele daad. Deze optiek is een ethiek. - Levinas