dingo schreef:Mijn stelling was dat de bijbel niet bij voorbaat in tegenspraak is met de bekende wetenschappelijke feiten. Gelijkertijd kun je op basis van Genesis geen uitspraak over de leeftijd van de aarde. Mensen die op die basis een uitspraak doen dat de aarde 10.000 of 6.000 jaar oud is funderen dat dus op drijfzand want dat is niet te onderbouwen. (Tussen haakjes, ik heb ook nog een real life dus ik hou niet alles bij, welke soortvorming doel je op, linkje misschien?)
Niet bij voorbaat nee. Maar zodra je gaat lezen tuimel je in een voorstellingswereld die tussen de mythologieen thuishoort. Gods geest die over de oerzee (een veelvoorkomend motief uit andere scheppingsmythologieen) zweeft.
Zo begint de wereld volgens het oudste Egyptische scheppingsverhaal als een vormloze, waterige massa. Wanneer dit oerwater zich terugtrekt, verschijnt de eerste hoop aarde.
Op dit oer-eiland brengt de godheid Atum alle andere levensvormen en dingen tot wording. In een versie doet hij dit door zijn zaad te lozen (omdat hij geen gemalin had) en bracht hij hiermee de mindere goden tot leven. In een andere versie benoemde Atum zijn eigen lichaamsdelen en kwamen andere dingen zo als vanzelf te voorschijn.
In een latere scheppingsmythe (uit het derde millenium voor Christus) wordt de god Ptah voorgesteld als het goddelijke denkvermogen en spraak. Ptah bedacht de wereld, ordende deze, en riep haar tot aanzijn met een bevel. Hierin wordt Ptah voorgestelt als voorrang hebbend boven Atum.
Khnum, the potter god of Elephantine, used clay to
create people and animals on his potter’s wheel, and used his breath to bring them
to life (Redford 1992:396-399).
There are more creation stories from Egypt, as listed below, but one should also
take note of King Merikare’s father (twenty-first century BCE), who referred to
creation simply by stating that humankind is god’s flock. He made the heavens and
the earth by defeating the water monster, and he created life by breathing into their
nostrils. He further alludes to the fact that people are made in his image, coming
forth from his body (Redford 1992:396-399).
http://ir.sun.ac.za/dspace/bitstream/10 ... Dyssel.pdf
Maar je hebt geen uitvoerige kennis van de Oud-Oosterse (en Egyptische) scheppingsverhalen nodig om in te zien dat je in Genesis 1-11 in een sprookjesachtige omgeving beland bent.
Genesis 2: de mens die – nadat God ‘m als een kleipoppetje geboetseerd heeft en mond op mond beademing toegepast - wakker wordt in een tuin, midden op een onontgonnen aarde; de slang die spreekt en het mensenkoppel verleidt om te eten van een magische boom; Kain die bang is voor een maatschappij die er ‘ineens’ blijkt te zijn; godenzonen en mensdochters die met elkaar copuleren; reuzen; de zondvloed, de ark, alle dieren die niet allemaal in de ark passen; de spraakverwarring waardoor te talen ontstaan.
Kortom: waarvan iedereen op z’n klompen aanvoelt dat ‘ie zich niet in de wereld van de geschiedsbeschrijving bevindt, maar in de wereld van de sprookjes van Moeder de gans; van de Graalromans, van de Griekse mythologie.