Speedwriting.

Hier kun je allerlei zaken kwijt die van invloed zijn op of te maken hebben met cultuur. Bijvoorbeeld culturele gebruiken, taal, beschavingsgeschiedenis, maar ook kunst, architectuur of muziekgeschiedenis.

Moderator: Moderators

Gebruikersavatar
Kitty
Ontoombaar
Berichten: 11282
Lid geworden op: 23 aug 2006 17:31

Re: Speedwriting.

Bericht door Kitty »

Een topic van schrijvers kan prima onder Cultuur. Dus indien je er een nieuw topic over wil openen kan dat ook hieronder.
Alle gebondenheid kan vrijheid heten, zolang de mens de banden niet voelt knellen. (naar Erasmus)

Il n’y a que les imbéciles qui ne changent jamais d’avis ... (Jacques Brel)

En de mens schiep God en dacht dat dat goed was.
Gebruikersavatar
Devious
Erelid
Berichten: 6467
Lid geworden op: 14 jul 2003 22:17
Locatie: saturn
Contacteer:

Re: Speedwriting.

Bericht door Devious »

LordDragon schreef: moderatie ; sorry als het niet bij speedwriting hoort, verplaats het dan maar, maar ik vind niet direct een topic van schrijvers (forumleden).
Als je zo'n virtuoos bent die in enorm tempo een samenhangend boek kan schrijven, dan lijkt het me hier wel op zijn plaats. Misschien kun je wat vertellen over het schrijfproces. Ik ben daar altijd wel nieuwsgierig naar.

Grtz..
'Bij een discussie die de redelijkheid zoekt heeft hij die het onderspit delft groter voordeel, voor zover hij er iets van opgestoken heeft.’ Epicurus (341-271vc)
Gebruikersavatar
Devious
Erelid
Berichten: 6467
Lid geworden op: 14 jul 2003 22:17
Locatie: saturn
Contacteer:

Re: Speedwriting.

Bericht door Devious »

Gisterenavond overigens weer geprobeerd om een brainstorm op te wekken, maar na één alinea die mij wel beviel (heb ik ook bewaard), kwam er dus echt wartaal en onsamenhangende zinnen uit.
'Bij een discussie die de redelijkheid zoekt heeft hij die het onderspit delft groter voordeel, voor zover hij er iets van opgestoken heeft.’ Epicurus (341-271vc)
Gebruikersavatar
LordDragon
Bevlogen
Berichten: 2932
Lid geworden op: 07 aug 2009 18:18

Re: Speedwriting.

Bericht door LordDragon »

Als je zo'n virtuoos bent die in enorm tempo een samenhangend boek kan schrijven, dan lijkt het me hier wel op zijn plaats. Misschien kun je wat vertellen over het schrijfproces. Ik ben daar altijd wel nieuwsgierig naar.
Ik heb er ongeveer een jaar aan gewerkt :) Over het schrijfproces; ik maak eerst een ruwe verhaallijn, dan teken ik die uit zo met verzamelingen en zoek dan waar mogelijk nog verbindingen kunnen gelegd worden, zodat het verhaal complexer wordt. Voor het decor, de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt doe ik dan ernstige research, of ik neem een stad waar ik al enkele malen geweest ben. (In deze Roman venetie.) Dan ook nog bepalen met welk "karakter" ik de personages ga beschrijven. ( levendige intermenselijke relaties vind ik belangrijk omdat je personages dan meer "leven") Als ik dat allemaal heb begin ik het verhaal uit te schrijven, soms lukt het om op één dag bvb 20 paginas te schrijven, op andere dagen, niet één. Het moet dus vloeien bij mij, anders laat ik het beter effe liggen. Wat ik ook doe is het verhaal in verschillende tijdslijnen brengen, bvb een in het verleden die doorheen het heden verhaal loopt. (het moeilijkste vind ik grammaticaal en spellingsgewijs correct nederlands schrijven. Laat nu net een engelse versie van word hebben, aangezien het een coorparated is krijg de nederlandse spellingscorrectie er niet in :( )

Ik wil jullie alvast een stukje presenteren

Uit "Bezeten, de geschiedenis van het boek der schaduwen"
18

Antwerpen, 1752.
Frederik de Bakker leunde over de reling van de kleine schoener die hem over de Schelde had gezet. De wind speelde in de langsgetuigde zeilen aan de beide masten toen het schip overstag ging en de kaaien in zicht kwamen. De aanblik van de bruisende haven was een lust voor het oog. Er werden schepen gelost en geladen door ijverige arbeiders die met ontblote borst en luidop zingend de meest uitzinnige lasten droegen, slechts balancerend op een loopplank van amper twintig centimeter breed. De toren van de Onze Lieve-Vrouw kathedraal, die hij al van ver had gezien, was nu scherp te onderscheiden en stak hoog uit boven de rest van de stad. Met zijn honderderddrieentwintig meter was dit het hoogste bouwwerk dat Frederik ooit had aanschouwd.
Zijn vlucht was tot nu toe vlotjes verlopen. Frederik was lid van de orde van de rozenkruisers, en die waren in Holland niet langer welkom. De protestanten hadden zelfs een prijs op zijn hoofd gezet. Hopelijk kon hij hier in Vlaanderen even op adem komen.
Aangestuurd door een zacht briesje liep het schip de haven binnen en bonkte tegen de kaai waarna de matrozen het vakkundig vastlegden aan de bolders. Frederik de Bakker nam afscheid van de schipper, gooide zijn knapzak over de schouder en wipte vrolijk fluitend op het vaste land.
Het was al een tijd geleden dat hij zich zo vrij en onbekommerd had gevoeld. Hij zette zijn hoed met ganzenveer op het hoofd en stak zijn handen diep in de zakken van zijn lederen overjas. Niets aan het toeval overlaten, dat was zijn motto. De protestanten hadden overal hun spionnen. In een havenstad als Antwerpen, die minder dan een dagreis van Holland lag, zou het niet anders zijn. Met zijn sobere kledij en zijn nonchalante houding hoopte hij op te gaan in de massa.
Hij liet de Sint Michielskaai achter zich liggen en liep de Scheldestraat in. De route die zijn informant had uitgestippeld had hij gelukkig uit het hoofd geleerd. Via de Riemstraat, de Kloosterstraat en de Pelgrimstraat bereikte hij uiteindelijk de Groenplaats, in die dagen, samen met de Oude Markt, het hart van Antwerpen. De herberg die hij zocht bevond zich niet ver daarvandaan, vlakbij de Eiermarkt. Maar hij hoefde zich niet te haasten, hier was hij een ‘vrij’ man. Hij kuierde wat verder en kwam, geleid door de volksstroom, bijna automatisch op de oude Markt terecht. Hij bleef even staan en bewonderde de elegante architectuur van de gildenhuizen en het beroemde stadhuis, gebouwd tussen 1561 en 1564, en ontworpen door de Vlaamse kunstenaar Cornelius Floris de Vriendt, daarna glipte hij een van de kroegen op de markt binnen.

Na een stevige kroes bruin bier besloot Frederik een bezoekje te brengen aan de boekenwinkels in de kleine straatjes rond de Oude Markt om de middag te passeren. Hij was als rozenkruiser verzot op boeken. Jammer genoeg had hij zijn ganse verzameling in Holland moeten achterlaten, zodat hij nu zonder leesvoer zat. Buiten dat was zijn verzameling een fortuin waard geweest, maar als je moest kiezen tussen leven, of fortuin, dan koos hij liever voor het eerste.
Sommige boekenventers hadden een kraampje voor hun winkel geplaatst, waardoor de toch al nauwe straat gereduceerd werd tot een pad van amper een meter breed.
Hij snuffelde wat tussen de waar, maar kreeg algauw door dat de interessante uitgaven binnen in de winkels moesten liggen. Frederik stond even te twijfelen, maar koos uiteindelijk voor de ‘Metropool’. Een eerder kleine boekenwinkel met een vreemde naam, maar zijn ervaring en zijn speurneus gaven hem het gevoel dat hij daar naar binnen moest gaan.
In de boekhandel, die helemaal in het groen was geverfd, rook het naar oud papier en inkt. De venter, een oude kromme man met zijdeachtig rafelhaar, knikte naar hem als verwelkoming maar liet hem verder met rust. Langzaam liep Frederik de boekenplanken af tot zijn aandacht werd getrokken door enkele boeken die onder een dikke laag stof zaten. Zo te zien was het al een eeuwigheid geleden dat iemand nog eens de moeite had genomen om deze exemplaren in te kijken. De venter, die als een roofdier geduldig zijn kans had afgewacht, verliet zijn toog en kwam naderbij.
“Het zijn oude uitgaven die ik niet meer verkocht krijg, ze liggen hier al sinds de tijd dat mijn vader de zaak beheerde, ik laat ze liggen voor verzamelaars, de echte kenners,” zei hij, terwijl hij onguur knipoogde naar de rozenkruiser. Frederik deed alsof hij niets had gehoord, nam een van de boeken van het schap en veegde er met een liefdevol gebaar het stof af.
“Aha, Het Boek der Schaduwen, u hebt een goede smaak mijnheer. Er wordt gezegd dat dit boek in het begin van het christendom veel stof heeft doen opwaaien. Het is een hoogstaand spiritueel werk, de kaft en de binding zijn van superieure kwaliteit.”
“Wat vraagt u ervoor?”
Een minuut later, maar wel honderdtien stuivers armer verliet hij opgetogen de boekhandel. Het was al laat in de middag, tijd om op zoek te gaan naar een taverne waar hij iets te eten kon krijgen.


19

Toen hij die avond eindelijk zijn intrek had genomen in een van de stoffige kamers van “Den Ouden Paardenstal” en een eenvoudig maar stevig maal achter de kiezen had, stopte hij zijn pijp en vouwde zijn nieuwe aanwinst open bij het gele licht van een olielamp.
‘Het Boek der Schaduwen, een verhandeling over de schaduwevangeliën die niet in het heilige boek werden opgenomen’, luidde de volledige titel op het voorblad achter de kaft. Dat kon interessant worden, ‘schaduwevangeliën’, wie had die term in godsnaam bedacht? Hij las verder en kauwde de moeilijke Latijnse woorden één voor één weg. Hij was al voorbij bladzijde veertig toen hij buiten de klokken voor de laatste keer hoorde slagen. Frederik de Bakker deed zijn kleren uit, kroop onder de wol en bleef voor het grootste deel van de nacht in de ban van het boek.

Terwijl Frederik de Bakker met zijn hoofd in het verleden dook meerde een ander Hollands schip aan de kaai van de Antwerpse haven.
Cornelius Jongkind en Willem de Vries gingen aan land en startten hun zoektocht naar de verrader. Sinds Willem van Oranje meer dan een eeuw geleden de bouwstenen had gelegd voor een protestantse staat bestond er een protestantse garde die waakte over het welzijn van het Hollandse volk.
Frederik de bakker had in het geheim boeken aangekocht en doorverkocht die in Holland verboden waren. Al reisde hij de hele wereld rond, Jongkind en de Vries waren vastbesloten hem te klissen en voor de rechter te brengen. Dat was in het beste geval. De kans dat de Bakker zich zou verzetten tegen zijn arrestatie kon er wel eens voor zorgen dat ze hem ter plekke een kopje kleiner zouden moeten maken.
Ze droegen allebei een vuursteenpistool met een achtkantige metalen damastloop, in die tijden een kostbaar wapen. Het waren twaalf millimeter kalibers met een stalen slotplaat, trekkerbeugel en messing golfkap, het houten handvat was versierd met een ivoren dop.
Het was geen ijdele voorzorgsmaatregel, de Bakker had vier dagen geleden, tijdens zijn vlucht, een van hun collega’s gedood met een werpmes. Ze moesten oppassen, die man stond bekend als een gevaarlijk individu, en het laatste nieuws luidde dat hij lid was van een sekte die bekend stond onder de naam ‘rozenkruisers’. Het was een geheimzinnige orde die zich naar verluid vooral bezighield met het mystiek occulte, en dat stond lijnrecht tegenover de protestantse idealen die Jongkind en de Vries hoog in het vaandel droegen.
Toen ze door de met kasseien geplaveide straten van Antwerpen liepen, werden ze er zich langzaam van bewust dat hun opdracht niet zo eenvoudig zou zijn. Antwerpen was anno 1752 een grote stad met meer dan vijfendertigduizend inwoners. Ongetwijfeld had de Bakker zijn intrek genomen in een van de vele herbergen van de havenstad. Dat waren er nog meer dan driehonderd, maar het was in ieder geval beter dan op goed geluk te werk te gaan.
De komende dag stond hun een moeilijke taak te wachten, het was niet zo vanzelfsprekend om één persoon te vinden in dit wespennest. Het was hoegenaamd naïef om te denken dat de Bakker op hen zou zitten wachten in een herberg. Als hij werkelijk een slimme jongen was kon hij iedere dag van herberg wisselen. Bovendien was het mogelijk dat de rozenkruiser onmiddellijk was doorgereisd en al helemaal niet meer in Antwerpen verbleef. Gelukkig hadden ze voor deze opdracht een som van achthonderd stuivers ter beschikking gekregen. Geld maakt de tongen losser.
Omdat ze hadden moeten wachten op de vloed om over de Schelde te varen zonder het risico te lopen op een zandbank vast te lopen, waren ze pas midden in de nacht aangekomen. Er zat niks anders op dan eerst zelf een onderkomen te zoeken. Na wat dralen kozen ze voor een herberg met de naam ‘de Smokkelaar.’ Er zou alvast niemand vermoeden dat twee agenten van de protestantse garde hier hun intrek hadden genomen.


20

De volgende morgen stond Frederik de Bakker op met een onrustig gevoel in zijn onderbuik. Het boek had hem tot diep in de nacht wakker gehouden, misschien lag het gewoon aan het tekort aan slaap dat hij de laatste tijd zo zenuwachtig was. Slechtgeluimd omdat zijn dag zo begon waste hij zich aan het bidet en maakte zich op voor een nieuwe dag in Antwerpen.
Vandaag zou hij trachten een plaatsje te veroveren op een van de grote schepen die naar het Afrikaanse continent afvaarden. Hij moest er wel voor zorgen dat hij niet op een schip van de Oost-Indische Compagnie verzeild geraakte. Met die prijs op zijn hoofd zouden de Hollandse matrozen er niet lang over nadenken om hem gevangen te nemen en uit te leveren. Gelukkig waren er genoeg kleinere, onafhankelijke scheepvaartbedrijven waarmee hij incognito kon reizen.
De gedachte aan verre, exotische oorden beurde hem wat op. Hij had er altijd van gedroomd om de wereld te verkennen. Het was wel jammer dat hij zijn thuisland achter zich moest laten, maar in deze kwestie had hij niet veel keuze. Hij wandelde zo nonchalant mogelijk de herberg uit en mengde zich onder het Vlaamse volk.
Terwijl hij over de Groenplaats liep, richting haven, kreeg hij het gevoel dat hij werd gevolgd. Snel liep hij een zijstraat in en verstopte zich in het portaal van een grote burgerwoning. Twee bekende figuren kwamen om de hoek gelopen. De een was mager en had hoogblond haar, de ander was reeds kalend en dik. Jongkind en de Vries! Ze waren hem nu al op het spoor! Hij kon zien dat ze even stonden te twijfelen waarna ze de straat inliepen, recht op hem af.
Dit kon geen toeval meer zijn! De Bakker zette het op een lopen, Het Boek der Schaduwen hield hij stevig vastgeklemd onder zijn overjas. Maar het was te laat, de twee agenten van de protestantse garde hadden hem opgemerkt en zetten de achtervolging in.
Hij rende als een dolleman door de straten terwijl hij zoveel mogelijk objecten omver gooide in een poging Jongkind en de Vries de achtervolging te bemoeilijken. Zolang hij onder het volk bleef zouden ze hem niets durven doen. Zijn landgenoten hadden hier immers geen bevoegdheden. Maar hij kende de Vries, die zou hem desnoods in zijn slaap de keel komen oversnijden. Hij moest ten alle prijze uit hun klauwen zien te blijven!
Zonder het zelf te weten maakte hij een cruciale fout door een afslag te nemen die hem naar de opslagloodsen van de stad leidde. Cornelius en Willem liepen nog steeds hijgend achter hem aan.
Na enkele honderden meters begon de Bakker zijn fout in te zien. Er waren hier bijna geen mensen op straat. Maar hij kon zich niet meer omdraaien om terug te lopen, zijn enige hoop lag in het verlaten terrein met de loodsen aan het einde van de straat. Hij wierp een blik over de schouder en zag tot zijn grote ontsteltenis dat Cornelius Jongkind op hem aan het inlopen was. Jongkind zag er niet alleen uit als een puber, hij was amper twintig jaar oud en kon veel sneller lopen dan de bijna veertig jaar oude rozenkruiser.
“Frederik de Bakker, hou onmiddellijk halt of ik knal je hoofd van je romp!”
De toestand zag er ronduit rampzalig uit, ze hadden vuurwapens bij. Misschien dat hij een snelle worp kon wagen als Jongkind dicht genoeg was.
Hij draaide zich om en bracht zijn arm naar boven. Er klonk een luidde knal en Frederik de Bakker voelde een hevige klap die zijn ledematen leek te verdoven. Verbaasd staarde hij naar een alsmaar groter wordende rode vlek ter hoogte van zijn hart. Het werpmes gleed langzaam uit zijn hand, daarna begaven zijn knieën het en viel hij voorover met zijn aangezicht op de harde kasseien. Maar Frederik de Bakker voelde daar niets van, nog voor hij de grond raakte, was hij al vertrokken uit het land der levenden.

“Jandorie Cornelius, je hebt hem dood geschoten,” hijgde de Vries.
“Het was niet mijn bedoeling Willem, ik wou hem in de schouder raken maar de afstand was nogal groot om een goedgericht schot af te vuren.”
“Nou, het maakt me geen ene moer uit, controleer snel zijn zakken en dan zijn we als de weerwind weg. Ik wil het niet aan de stok krijgen met de Vlamingen.”
Cornelius hurkte en taste met zijn handen het dode lichaam af.
“Hoe is het mogelijk? Hij heeft een boek bij. Tot het laatste moment van zijn leven blijft hij zich bezighouden met verboden boeken.”
Hij zette zich recht en las de titel op de omslag.
“Het Boek der Schaduwen, nog nooit van gehoord.”
“Doet er niet toe, neem het mee, we onderzoeken het wel verder als we terug in Holland zijn, maar nu wil ik hier zo vlug mogelijk weg!”
Ze slaagden erin ongezien weg te komen en in de haven een schoener te ronselen die hen nog diezelfde avond kon overzetten naar hun thuisland. Voor nog eens tweehonderd stuivers extra konden ze zich tot het moment van afvaart verbergen in het ruim van het schip.


21

Cornelius Jongkind schoot wakker toen het schip losgemaakt werd van de kaai en in beweging kwam. Hij was helemaal stijf omdat hij in een ongemakkelijke houding op de harde houten vloer had liggen slapen.
“Jandorie, ik ben in slaap gevallen, hoelang ben ik onder zeil geweest?”
Willem de Vries zat in het vage licht van een lantaarn in het Boek der Schaduwen te lezen.
“Ongeveer een uur of drie,” bromde hij als antwoord.
“Waarover gaat het?”
Jongkind wees naar het boek dat op de schoot van de Vries lag.
“Wat denk je? Het is een boek over de vroegchristelijke kerk. Het gaat over schaduwevangeliën, die volgens de auteur, Joost mag weten wie dat was, ten onrechte werden weggelaten uit de bijbel. Het overgrote deel van de teksten is in het Latijn, en dan nog in een soort dialect. Er valt niet veel uit op te maken, onder meer omdat het al twintig jaar geleden is dat ik die taal nog heb gesproken.”
“Die Frederik de Bakker was echt een gevaar voor het protestantisme. Ik ben blij dat we met hem hebben afgerekend.”
“Je bent niet de enige Cornelius, geloof me vrij,” antwoordde zijn collega lachend.
“Nog een geluk dat we onze vuurpistolen hebben meegebracht. Zonder had de Bakker zeker kans gezien om te ontsnappen. Heb je trouwens gezien wat een blik hij in zijn ogen had toen hij het werpmes in mijn keel probeerde te gooien?”
Met een luide klap sloeg de Vries het boek dicht.
“Die man was bezeten Cornelius, als je dingen leest zoals dit wordt je ziek. Dat is de reden waarom de raad die boeken verbiedt.”
Plots ging het luik dat toegang gaf naar het dek open, de schipper stak zijn hoofd erdoor en riep met een dikke tong: “He daar beneden, landratten, hou jullie vast, er is een zware storm op komst, hopelijk halen we het nog voor de hel losbarst! Als een van jullie moet kotsen gebruik dan de zinken emmer, ik heb geen zin om jullie viezigheid achter de rug op te kuisen, begrepen?”
“Komt in orde schipper,” antwoordde Cornelius, waarna het luik opnieuw werd gesloten.
“Een storm,” mijmerde de Vries.
“Ach het kan nooit zo erg zijn als op de open zee, en je hebt de schipper toch gehoord, waarschijnlijk halen we het vasteland nog voor de storm goed en wel losbarst.”
“Laten we het hopen Cornelius, ik ben niet zo jong meer als jij, mijn benen zijn niet gemaakt op de grillen van een in een storm schommelend schip.”
Hij had zijn woorden nog niet goed uitgesproken of het leek alsof het schip werd opgetild uit het water. Even bleef het stil, daarna kwakten ze met een ongelooflijk grote kracht op het wateroppervlak, gevolgd door gekraak en geknars van het protesterende schip.
“Willem, alles in orde, waar ben je, ik zie geen reet!”
Cornelius stootte net met zijn voet tegen iets zacht op de grond toen het schip voor een tweede keer uit het water werd getild. Hij boog zich voorover en tastte naar het lichaam van zijn collega. Willems hoofd zat helemaal onder een vettig, nat goedje. Cornelius Jongkind besefte dat het bloed was. Willem moest uitgegleden zijn en had zijn hoofd gestoten, hij was blijkbaar buiten bewustzijn. Op dat moment raakte het schip het wateroppervlak met zulk een knal dat er planken lossprongen en overal water naar binnen lekte.
Cornelius klom snel op de trap en trachtte het luik te openen, maar het lukte niet, het luik zat ergens gekneld. Radeloos draaide hij zich om, het water stond al meer dan een halve meter hoog in het ruim. Misschien dat hij de planken kon losslagen? Hij tastte wild in het rond, maar vond niets dat daartoe kon dienen. Eén meter water, hij voelde iets tegen zijn benen bonken, het was het levenloze lichaam van de Vries. Een meter en een half, verdorie wat ging dat snel, twee meter. Hij klom tot boven op de trap, begon op het luik te bonken en luidkeels te roepen. Nog tien centimeter en het ruim zou volledig opgevuld zijn met water.
Hij was zodanig in paniek dat hij niet merkte dat het water was dat zijn longen vulde in plaats van lucht. Toen draaide het schip zich half op de romp en zonk weg in de woeste Schelde.
MVG, LD.
I must not fear. Fear is the mind-killer. Fear is the little-death that brings total obliteration. I will face my fear. I will permit it to pass over me and through me. And when it has gone past I will turn the inner eye to see its path. Where the fear has gone there will be nothing. Only I will remain.
Gebruikersavatar
Kitty
Ontoombaar
Berichten: 11282
Lid geworden op: 23 aug 2006 17:31

Re: Speedwriting.

Bericht door Kitty »

LD, is dit boek van je al uitgegeven? Er zitten wel Vlaamse uitdrukkingen in. Zoals bijvoorbeeld het slagen van de klok. In het Nederlands is het, het slaan van de klok. En 'misschien dat hij de planken kon losslagen.' dat zou in het Nederlands moeten zijn: 'Misschien dat hij de planken kon losslaan.' En zo zitten er wat meer Vlaamse manieren van zeggen in, die voor Nederlanders wat vreemd overkomen.
Of het verhaal spannend is, zou ik nu nog niet kunnen zeggen, ik heb het idee dat het echte verhaal hierna pas gaat beginnen.
Alle gebondenheid kan vrijheid heten, zolang de mens de banden niet voelt knellen. (naar Erasmus)

Il n’y a que les imbéciles qui ne changent jamais d’avis ... (Jacques Brel)

En de mens schiep God en dacht dat dat goed was.
Gebruikersavatar
LordDragon
Bevlogen
Berichten: 2932
Lid geworden op: 07 aug 2009 18:18

Re: Speedwriting.

Bericht door LordDragon »

Het boek is te verkrijgen, echt uitgegeven is het niet, dan zou er nog eens een taal-specialist overgegaan zijn, maar ja ikke vlaming :D Ik heb er ondertussen al zowat een honderdtal exemplaren van verkocht, en het nog niet naar mijn hoofd geslingerd gekregen. (veel familie en kennissen natuurlijk)

Het verhaal speelt zich af in onze tijd maar er loopt een verhaal/rode draad doorheen dat zich in het verleden afspeelt.

Een stukje uit het "heden"
07

Hij voelde zich als een schaduw, de wereld om hem heen was een karikatuur van wat ze ooit geweest was. De onvoorspelbare loop der dingen had alles in zijn leven veranderd. Er wordt gezegd dat de tijd alle wonden heelt, hij was er niet zo zeker van. Integendeel, de tijd was er eerder in geslaagd om heel wat wondes te maken.
In gedachten verzonken staarde inspecteur Bruno naar de regendruppels op het raam van zijn kantoor. Hij was een doordeweekse Italiaan van eenvoudige afkomst. Het enige wat moeder natuur hem had meegegeven was het typerende uiterlijk van een macho filmster en een onkraakbaar stel hersenen. Zijn optrekje, op de achtste verdieping van de het hoofdgebouw van de Guardia te Verona, was niet bepaald luxueus, maar het volstond ruimschoots voor zijn doeleinden. Twee oude schooltafels fungeerden als bureau, op elk stond een computer met internet verbinding geflankeerd door een telefoon. Daarnaast waren er twee afgesleten bureaustoelen en enkele oude, ijzeren archiefkasten, en dat was het zowat, buiten de kapstok, een erfstuk van zijn grootvader, en een ronde platte klok, zoals je die ook in treinstations ziet. Hij had geen flauw benul waar de klok vandaan kwam, maar dat was op dit moment het minste van zijn zorgen.
Drie dagen geleden was Paulo, zijn partner in het bestrijden van de misdaad, omgekomen bij een wraakactie van de maffia. In normale omstandigheden zat hij hier samen met Paulo tot in de vroege uurtjes te brainstormen. Meestal lag het bureau van zijn collega vol met rommel, maar de verpakking van pizza’s, blikjes cola, en de volgestouwde asbak waren netjes opgeruimd. Het deed bijna pijn aan zijn ogen als hij ernaar keek. Het was net of Paulo er nooit geweest was.
De inspecteur draaide zich weg van het raam en keek naar de formulieren op zijn bureau die deze morgen waren binnengekomen.
Al twee maanden leidde hij het onderzoek naar de vermeende middeleeuwse moorden. Ze hadden niet veel vooruitgang geboekt. De eerste drie keer hadden ze een doodlopend spoor te pakken en de vierde keer waren ze tegen hun wil in verzeild geraakt in een maffiazaak, een blunder die onrechtstreeks had geleid tot de dood van zijn collega.

Hij ordende het rapport van het onderzoek en legde het netjes aan de linkerkant van zijn bureau bovenop een stapel andere papieren.
Het volgende formulier betrof de aanstelling van een plaatsvervanger voor Paulo.
Alsof de dood van zijn vriend nog niet genoeg was hadden ze het in het hoofdkantoor in hun hoofd gehaald een vrouw aan te stellen als zijn nieuwe partner. Inspecteur Bruno zat al meer dan twintig jaar in het vak, maar nog nooit had hij zich zo beledigd gevoeld.
Fransesca Bianchi, tweeëndertig jaar en al acht jaar in dienst. Ze was een specialiste in forensisch speurwerk en had een zwarte band karate.

Allemaal goed en wel, maar het ging om een vrouw. Zo een wezen met borsten dat iedere maand ongesteld wordt en dan ten prooi valt aan allerlei wisselende stemmingen en grillen. Daarbij was het duidelijk dat ze van hoger uit een handje geholpen werd, wat dan weer het vermoeden deed reizen dat het om een carrière beest ging.
Woedend klopte hij met zijn vuist op het tafelblad van zijn bureau. Meestal had je in werkelijkheid niets aan zulke mensen. Ze waren enkel geïnteresseerd in hun loon en hun carrière, niet in het minst in het werk dat ze deden. Hij schatte dat ze het misschien vier dagen zou volhouden, daarna zou ze om verplaatsing vragen. Een baan als speurder in de door de maffia gecontroleerde straten van de Italiaanse steden was nu eenmaal niet echt aangenaam te noemen. Weer een streep door zijn rekening, op deze manier zou hij zeker geen vorderingen maken met het onderzoek.
Hij schrok op uit zijn overpeinzingen toen er op de deurstijl werd geklopt. Een bevallig vrouwspersoon met lange zwarte haren en donker groene ogen, gekleed in een klassieke rok tot net boven de knieën verscheen in het deurgat.
“Goedemorgen, bent u inspecteur Bruno Stagetti?”
Verveeld antwoordde de inspecteur: “Dat klopt. En u bent?”
Met een brede glimlach en uitgestoken hand liep ze verder het kantoortje in.
“Ik ben Fransesca Bianchi, uw nieuwe collega, aangename kennismaking.”
De hand van de jongedame zweefde in het ijle boven zijn bureau, maar Bruno nam niet de moeite ze te schudden. Er verscheen een teleurgestelde blik in de ogen van Fransesca en de glimlach verdween.
“U hebt ongetwijfeld bericht gehad van mijn plaatsing. Misschien heeft u nog niet de tijd gevonden om het te lezen?”
Ze grabbelde in haar handtas en haalde een pak papieren tevoorschijn, ongetwijfeld dezelfde als die op zijn bureau lagen.
“Hier is mijn bewijs van aanstelling en mijn aanbeveling door mijn vorige overste.”
Inspecteur Bruno draaide zich naar haar toen en stak een hand op ten teken dat ze haar mond moest houden.
“Ik zal er maar geen doekjes omwinden juffrouw Bianchi. Ik ben helemaal niet tevreden met uw aanstelling. We doen hier gevaarlijk werk, zoals u zelf wel weet is mijn vorige collega omgekomen toen we tegen wil en dank in een schietpartij met de maffia verzeild raakten. Dit is geen eh, ‘vrouwenwerk’, als ik eerlijk mag zijn zou u er beter aan doen mijn tijd niet te verspillen en een job te zoeken op een andere afdeling die meer, hoe moet ik dat juist zeggen, ‘vrouwvriendelijk’ is.”
Verslagen stond Fransesca midden in het kantoor. Ze kon haar oren niet geloven. Haar vorige baas had haar wel gewaarschuwd dat het als vrouw moeilijk kon worden bij de Guardia, maar dit had ze niet verwacht. Wat dacht die beunhaas wel? Hij kon haar op zijn minst een kans geven in plaats van haar op voorhand van de kaart te vegen. Verbeten rechtte ze haar rug.
“U hebt niet het recht om mij te weigeren, als u ontevreden bent dient u een klacht neer te leggen bij de dienst personeelszaken. Maar die moet u dan wel onderbouwen met grondige redenen.”
Inspecteur Bruno keek op, pit had ze wel, misschien moest hij haar maar laten doen, ook al was het een vrouw. Hij had tenslotte, strikt genomen, niet de tijd om zich met dit circus bezig te houden. Hij wou immers zo snel mogelijk het onderzoek verder zetten.
Maar de gedachte aan Paulo, zijn vorige partner, die in stukken gereten werd toen hij in de vuurlijn lag met een kapotgeschoten knie, niet in staat om op te staan, koelde zijn toegeeflijke stemming direct tot onder het vriespunt. Het ergste was dat hijzelf, door het onophoudelijk vuren van de automatische geweren van de maffialeden, gedwongen was geweest in zijn schuilplaats te blijven en met lede ogen had moeten toezien hoe zijn vriend gedood werd. Hij schudde met zijn hoofd. Hoezeer hij ook probeerde niet aan het voorval te denken, de beelden van die verschrikkelijke avond stonden voorgoed op zijn netvlies gebrand.
“Mijn vorige collega is een onaangename dood gestorven, dertig kogels verspreid over zijn lichaam. Dat is iets wat ik niet meer wil meemaken.”
“En u bent van mening dat ik als vrouw meer risico loop dan als man?”
Verdomme dit was geen vrouw, erger, het was een kreng. Gelukkig ging net op dat moment de telefoon zodat hij haar niet hoefde te antwoorden.
“Hallo, met Bruno Stagetti.”
“Bruno, Giovanni hier, we hebben van de Carabinieri’s in Cavrari een bericht gekregen dat ze ergens in een woning een kamer gevonden hebben met middeleeuws wapentuig. Je moet er onmiddellijk naartoe en het onderzoek overnemen van de plaatselijke politie.”
“Eh, alleen patroné?”
“Hoe bedoel je, alleen, is de vervanger van Paulo nog niet toegekomen?”
“Jawel.”
“Wat zit je dan voor onzin uit te kramen, we betalen onze werknemers niet om niets te doen.”
“Maar het is een vrouw patroné!”
“Dat maakt me geen moer uit, de tijd van de strijd tussen de geslachten is al lang voorbij, zorg dat je binnen de vijf minuten op weg bent Bruno, en geen gemaar.”
“Zoals u wil patroné.”
Woedend smeet hij de hoorn op de haak.
Voor diegenen die interesse hebben, je mag me altijd een pm sturen, in de forumregels staat denk ik dat je geen reclame mag maken; Kitty ik stuur jou zometeen een pm.

MVG, LD.
I must not fear. Fear is the mind-killer. Fear is the little-death that brings total obliteration. I will face my fear. I will permit it to pass over me and through me. And when it has gone past I will turn the inner eye to see its path. Where the fear has gone there will be nothing. Only I will remain.
Uncle Rat
Ervaren pen
Berichten: 949
Lid geworden op: 05 jun 2006 00:49

Re: Speedwriting.

Bericht door Uncle Rat »

LordDragon schreef: 18

Antwerpen, 1752.
Frederik de Bakker leunde over de reling van de kleine schoener die hem over de Schelde had gezet. De wind speelde in de langsgetuigde zeilen aan de beide masten toen het schip overstag ging en de kaaien in zicht kwamen. De aanblik van de bruisende haven was een lust voor het oog. Er werden schepen gelost en geladen door ijverige arbeiders die met ontblote borst en luidop zingend de meest uitzinnige lasten droegen, slechts balancerend op een loopplank van amper twintig centimeter breed. De toren van de Onze Lieve-Vrouw kathedraal, die hij al van ver had gezien, was nu scherp te onderscheiden en stak hoog uit boven de rest van de stad. Met zijn honderderddrieentwintig meter was dit het hoogste bouwwerk dat Frederik ooit had aanschouwd.
Zijn vlucht was tot nu toe vlotjes verlopen. Frederik was lid van de orde van de rozenkruisers, en die waren in Holland niet langer welkom. De protestanten hadden zelfs een prijs op zijn hoofd gezet. Hopelijk kon hij hier in Vlaanderen even op adem komen.
Aangestuurd door een zacht briesje liep het schip de haven binnen en bonkte tegen de kaai waarna de matrozen het vakkundig vastlegden aan de bolders. Frederik de Bakker nam afscheid van de schipper, gooide zijn knapzak over de schouder en wipte vrolijk fluitend op het vaste land.
Het was al een tijd geleden dat hij zich zo vrij en onbekommerd had gevoeld. Hij zette zijn hoed met ganzenveer op het hoofd en stak zijn handen diep in de zakken van zijn lederen overjas. Niets aan het toeval overlaten, dat was zijn motto. De protestanten hadden overal hun spionnen. In een havenstad als Antwerpen, die minder dan een dagreis van Holland lag, zou het niet anders zijn. Met zijn sobere kledij en zijn nonchalante houding hoopte hij op te gaan in de massa.
Hij liet de Sint Michielskaai achter zich liggen en liep de Scheldestraat in. De route die zijn informant had uitgestippeld had hij gelukkig uit het hoofd geleerd. Via de Riemstraat, de Kloosterstraat en de Pelgrimstraat bereikte hij uiteindelijk de Groenplaats, in die dagen, samen met de Oude Markt, het hart van Antwerpen. De herberg die hij zocht bevond zich niet ver daarvandaan, vlakbij de Eiermarkt. Maar hij hoefde zich niet te haasten, hier was hij een ‘vrij’ man. Hij kuierde wat verder en kwam, geleid door de volksstroom, bijna automatisch op de oude Markt terecht. Hij bleef even staan en bewonderde de elegante architectuur van de gildenhuizen en het beroemde stadhuis, gebouwd tussen 1561 en 1564, en ontworpen door de Vlaamse kunstenaar Cornelius Floris de Vriendt, daarna glipte hij een van de kroegen op de markt binnen.
Sorry hoor, maar de Scheldestraat bestond in 1752 nog niet onder die naam (dankt de naam aan het afkopen van de Scheldetol, 1863). En de Groenplaats was toen nog een kerkhof (Onze-Lieve-Vrouwekerkhof, ook het Groenkerkhof). De huidige Kloosterstraat was er toen ook nog niet.

En zo zal er nog wel meer zijn. Succes..
Gebruikersavatar
Devious
Erelid
Berichten: 6467
Lid geworden op: 14 jul 2003 22:17
Locatie: saturn
Contacteer:

Re: Speedwriting.

Bericht door Devious »

Wat ik heb gelezen verveelde me niet. Al zou je het hele verhaal moeten lezen om een echte indruk te krijgen. Er zat inderdaad slang in. Correct Nederlands is dat niet, maar misschien is het wel correct Vlaams. Hoeft op zich niet erg te zijn, als Nederlandse en Vlaamse spelling maar niet door elkaar gehaald worden. Wel verstandig misschien om er even een deskundige naar te laten kijken.
'Bij een discussie die de redelijkheid zoekt heeft hij die het onderspit delft groter voordeel, voor zover hij er iets van opgestoken heeft.’ Epicurus (341-271vc)
Gebruikersavatar
LordDragon
Bevlogen
Berichten: 2932
Lid geworden op: 07 aug 2009 18:18

Re: Speedwriting.

Bericht door LordDragon »

Devious idd, volledig mee eens

uncle rat, "where were you when i needed you?" Het hoeft niet historisch correct te zijn, ik schrijf immers geen geschiedenis boek. Mijn research is soms beperkt, maar geef toe, ook niet alles in Dan Brown zn boeken strookt met de realiteit.

Mag ik ook opmerken dat je slechts een klein stukje heb gekregen?




laatste stukje dat ik vrijgeef
30

“Dat is dus alles wat ik kon vinden over Satinav.”
“Ga jij nu ook al beginnen,” bromde Bruno, maar om zijn lippen zweefde een milde glimlach.
“Nog zo’n gek dee niet om eens op de eh, demon, te zoeken.”
“Wat me vooral is opgevallen is dat Satinav nergens in verband wordt gebracht met moorden of waanzinnigheid. Hij bewaakt het juiste verloop van de tijd, enkel diegenen die daarop inbreuken begaan worden door hem gestraft.”
“Inbreuken?”
“Wel ja, tijdsreizen enzo.”
Bruno kreunde luid en greep naar zijn hoofd.
“Als dat natuurlijk al kan, dat weet ik niet. Maar laat ons met beide voeten op de grond blijven. Je zou toch iets anders verwachten dan een soort Sint-Pieter van de tijd als je met de moorden rekening houdt.”
“Ik ben blij dat je er zo over denkt, Fransesca, over met je voeten op de grond blijven tenminste. Van de rest weet ik eerlijk gezegd niet wat ik moet denken, hoewel je natuurlijk gelijk hebt dat het beeld van de Satinav van de middeleeuwse moorden niet overeen komt met de beschrijvingen die jij hebt gevonden op het internet.”
“Zou het kunnen dat iemand anders zich uitgeeft voor Satinav,” opperde ze.
“Wat zit ik nu al de hele tijd te zeggen! Natuurlijk is er iemand anders die hier achter zit en ons bang probeert te maken met verhaaltjes over engelen en demonen.”
Fransesca vouwde haar handen voor de borst.
“Inspecteur Bruno, de alwetende.”
Op dat moment ging de telefoon.

“Hallo met Fransesca Bianchi.”
“Giovanni hier, ik heb iets dat jullie zeker zal interesseren. Ongeveer en uur geleden heeft een schrijver met de naam Fernando Pacino zich aangemeld op het kantoor. Hij beweert samen ontvoerd te zijn met Salvatore Esposito en Allesandro Galtieri. Bovendien heeft hij het de hele tijd over Satinav, een naam die in jullie eerste rapport vermeld wordt.
Fransesca bedekte het onderste gedeelte van de hoorn met haar en hand en draaide zich naar Bruno.
“Bruno, dit moet je horen, Giovanni Colombo heeft iemand die beweert iets te weten over Salvatore en Allesandro!”
“Hoezo?”
Door de hoorn klonk de ongeduldige stem van de patroné.
“Hallo, inspecteur Bianchi?”
“Jawel hoofdinspecteur Colombo.”
“Ik stuur hem onder begeleiding naar jullie toe.”
“Mijnheer, ik wil niet onbeleefd klinken maar is dat wel een goed idee? Iedereen die de krant heeft gelezen of het nieuws heeft gezien de laatste weken weet het!”
“Voor zover ik weet doen wij ons uiterste best om bepaalde onderwerpen niet publiek te maken zolang het onderzoek loopt, inspecteur Bianchi. Deze man beweert dat hij de bloedsymbolen kan verklaren. Ik sta erop dat jullie dit onderzoeken.”

Een vijftal minuten later brachten twee agenten van de Guardia een jongeman naar hun kantoor.
“Zo, u bent dus Fernando Pacino?”
Fransesca keek naar een uitgemergelde jonge man die duidelijk moeite had om op de been te blijven. De stoppelbaard, de lange haren en de vuile stinkende kledij deden vermoeden dat het om een dakloze ging. Ze deed teken naar de agenten dat ze het kantoor konden verlaten. Ze verwachtte niet dat ze van deze verschijning iets te vrezen hadden.
“Fernando Pacino,” herhaalde de haveloze jongeman met een monotone stem.
“Sorry dat ik het vraag, maar waarom kan u uw identiteit niet verifiëren met een paspoort?”
“Ik ben ontvoerd. Ze hebben me alles afgenomen, zelfs mijn broeksriem en mijn horloge ben ik kwijt.”
“Interessant, en waarmee denk je ons van dienst te zijn?”
“Ik ken Satinav en weet waar de andere schrijvers zich bevinden.”
“En waar mag dat dan wel zijn?” vroeg Bruno zichtelijk geamuseerd.
Het was niet de eerste keer in zijn carrière dat iemand zich aangaf en meer beweerde te weten over een zaak. In het verleden had hij echter geleerd dat de meesten daarvan bedriegers waren. Hij herinnerde zich nog die keer toen een dakloze zich had voorgedaan als een ontvoerde miljonair. Nu kon hij erom lachen, maar op het moment zelf was de valse miljonair erin geslaagd het onderzoek danig in de war te brengen, om niet te spreken van de twee weken vertraging die ze door het hele gedoe hadden opgelopen.
“In een kasteel, niet ver van Milaan.”
“Als je echt wil helpen zal je toch iets duidelijker moeten zijn.”
“De dag van mijn ontvoering had ik afgesproken met een vriend, Francis Lagena, ik kan u zijn telefoonnummer en adres bezorgen. Hij zal zich zeker herinneren dat ik niet op de afspraak ben komen opdagen.”
“Ik ben nog steeds niet overtuigd,” antwoordde de inspecteur.
“Ik ken Satinav en ben op de hoogte van het bestaan van bloedsymbolen,” zuchtte Fernando.
“Zozo, interessant, je kent Satinav, zeg je. Dat klinkt of jullie oude vrienden zijn en tweemaal per week op café gezellig iets gaan drinken.”
“Inspecteur, Satinav is een demon. Hij wordt via het voorlezen van een oude Latijnse tekst overgebracht in het lichaam van zijn slachtoffer. Ik was erbij toen ze Salvatore en Allesandro hypnotiseerden. De Hand, hun leider, schepte er blijkbaar een luguber genoegen in dat wij beseften dat we hetzelfde lot zouden ondergaan.”
Bruno was rood aangelopen van woede.
“Een demon zeg je,” siste hij met hese stem.
Fernando stond zenuwachtig te draaien.
“Meer bepaald een soort anorganisch wezen, inspecteur.”
“Een anorganisch wezen?”
Bruno wierp een wanhopige blik naar Fransesca.
“In iedere oude cultuur zijn ze bekend, inspecteur. Het zijn niet materiële levensvormen die zich in een ander tijdruimte continuüm bevinden dan de materiële wereld, waarin wij leven.”
“Luister eens vriendje, ik heb genoeg van al die onzin. Ik stel voor dat je dit kantoor onmiddellijk verlaat. Als ik je hier nog een keer zie laat ik je in de cel gooien, begrepen?”
“Maar inspecteur, u moet me geloven, ik kan u de namen geven van de andere schrijvers.”
“De andere schrijvers,”vroeg Fransesca verbaasd.
“Buiten mezelf, Salvatore Esposito en Allesandro Galtieri, werden er nog vijf schrijvers gevangen gehouden. Emillio Rossi, Stefano Luigiani, Marco Toricelli, Ricardo Baggio en René Pelegrino.”
Inspecteur Bruno sprong uit zijn bureaustoel en ging voor Fernando staan.
“Het spijt me mijnheer Pacino, maar aangezien u niet over papieren beschikt stel ik voor dat u eerst aangeeft dat u ze bent kwijtgespeeld. De dienst zal u voorlopige papieren overhandigen en daarna bent u een vrij man. En nu eruit!”
“Maar, gaat u me geen escorte geven of zoiets? De Hand zal achter me aan gaan,” Jammerde Fernando.
“Ik heb geen tijd voor spelletjes, Fransesca breng hem naar de dienst bevolking en zorg ervoor dat hij eens hij zijn voorlopige papieren heeft uit het kantoor wordt gezet!”
“Komt in orde, Bruno. Mijnheer Pacino, als u me wil volgen.”
Verslagen, als een hond met de staart tussen de benen, verliet Fernando het kantoor. Fransesca die naast hem liep, keek hem onderzoekend aan. Fernando vermande zich, ongetwijfeld een onbewust antwoord op de aanblik van een schoonheid als Fransesca.
“Jullie geloven me niet he?”
“Inspecteur Stagetti heeft het niet voor demonen. Maar ik zou wel eens willen weten wat of wie je bedoelt met ‘de Hand’.”
“Professor Luigiani vertelde me dat de Hand de leider is van een sekte met de naam ‘de Hand des doods’.”
Fransesca bleef als aan de grond genageld staan.
“De Hand des Doods?”
“Betekent dit dat je me gelooft?”
“Luister mijnheer Pacino, zo eenvoudig ligt het niet. Laat ons eerst die kwestie met de papieren afhandelen. Dan kan u naar huis gaan als een brave burger, een goed bad nemen en wat slaap inhalen. Als we u nog nodig hebben neem ik contact met u op, afgesproken?”
“Afgesproken,” antwoordde Fernando met een zenuwachtige stem.

31

Het appartement van Francis Lagena, was net zoals dat van Fernando een klein onderkomen. Met dat verschil dat Francis midden in de binnenstad van Venetië woonde, vlakbij het Campo Di Santa Maria, waar je geen last had van de treinen die in het station stopten en vertrokken. Fernando was onmiddellijk na zijn bezoek aan de Guardia hierheen gekomen. Om de een of andere reden vond hij het belangrijk om Franscis te spreken. Misschien was het alleen al om zichzelf ervan te overtuigen dat hij alles niet had gedroomd.

“Toen je niet kwam opdagen op onze afspraak ben ik drie dagen na elkaar gaan bellen aan je appartement. Daarna ben ik bij je moeder langsgeweest, maar die kon me ook niet verder helpen. Ze vertelde me dat het al meer dan een week was geleden dat jullie elkaar hadden gezien. Vijf dagen na je verdwijning heb ik aangifte gedaan op het politiekantoor in Venetië. Die wisten me te vertellen dat er pas na dertig dagen afwezigheid een onderzoek wordt gestart, iets met de wet op de privacy. Vertel jij me nu maar eens wat er juist allemaal gebeurd is.”
Fernado zuchtte diep en nam een slok van zijn biertje.
“Ik ben ontvoerd Francis, ontvoerd door een sekte die mensen hypnotiseert en ze dwingt om misdaden te plegen met middeleeuws wapentuig.”
“Bedoel je de middeleeuwse moorden?”
“Juist, ik heb gezien hoe ze Salvatore Esposito en Allesandro Galtieri hypnotiseerden. De dag erna kregen we een bericht uit de krant te lezen dat ze verschrikkelijke moorden hadden begaan.”
Francis frummelde wat aan zijn sik en staarde in de verte. Fernando kon duidelijk zien dat hij moeite had om enig geloof te hechten aan zijn verhaal.
“En nu ben je bang dat je ontvoerders opnieuw achter je aan zullen komen?”
“Bang, ik doe het bijna in mijn broek man. Dat waren geen gewone kerels, ze beweerden tot een sekte te behoren met de lugubere naam, ‘de Hand des Doods’.”
Francis zuchtte luidop en vouwde zijn handen open.
“Goed, ik neem aan dat er iets is gebeurd, maar ik kan onmogelijk je verhaal aanvaarden. Geef toe dat het niet zo vanzelfsprekend is dat je ontvoerd werd door de daders van de middeleeuwse moorden. Voor zover ik weet is de politie al maanden naar hen op zoek en blijven ze nog steeds ieder spoor bijster. Ik stel voor dat je een douche neemt en hier blijft slapen, als je dat je meer op je gemak kan stellen. Ik kan je wel wat propere kledij lenen en wees gerust, de ontvoerders zullen hier niet komen.”
“Bedankt Francis, maar ik moet voor Mama zorgen. Ze heeft al dagen geen eten gehad. Bovendien vrees ik dat mijn appartement wel een schoonmaakbeurt kan gebruiken. Wie weet wat mama tijdens mijn afwezigheid allemaal niet heeft uitgespookt!”
“Zoals je wilt. Dan geef ik je een lift naar huis met de Vespa en blijf je daar maar slapen. Je bent een vrij man.”
Teneergeslagen omdat zelfs zijn beste vriend hem niet wou geloven stond Fernando recht.
“Ik denk dat ik dat maar eens ga doen. Bedankt voor het aanbod, maar ik wandel wel naar huis. Misschien voel ik me dan wat frisser.”

32

Bruno gooide zijn laatste blik cola in de prullenmand. Ze hadden de hele dag besteed aan het natrekken van de mysterieuze Fernando Pacino. Er was inderdaad een aangifte gedaan in verband met zijn verdwijning op het kantoor in Venetië. Dat gaf de man al wat meer respijt, maar hij was er nog steeds van overtuigd dat het om een bedrieger ging. Fransesca was daar niet helemaal mee akkoord. Ze vertelde dat Fernando bij het verlaten van het kantoor het had gehad over de Hand des Doods.
“Verdomme Bruno, hij weet gewoon teveel. En dan dat over Satinav en de bloedsymbolen, niemand hoort daar iets over te weten, niemand buiten Leonardo jij en ik.”
“Wat wil je dat ik doe, op zoek gaan naar een kasteel in de buurt van Milaan? Er staan daar misschien wel honderd kastelen Fransesca. Ik blijf bij mijn besluit. Kom op laat ons iets gaan eten het is al weer bijna 22u.”
Net toen ze op het punt stonden het kantoor te verlaten ging de telefoon.
“Bruno? Giovanni hier. Er is iets aan de hand in het amfitheater, hier in Verona. Ga er onmiddellijk heen en vergeet niet jullie wapens mee te nemen. Er heeft een zekere Natasja gebeld, een informante die in het verleden haar waarde reeds heeft bewezen. Ze beweert dat ze na de sluitingstijd van het amfitheater van op het Piazza Brà nog beweging heeft gezien. Een man gewapend met een zwaard duwde enkele andere mensen naar boven. Ze wacht op jullie aan de fontein.”

Piazza Brà is het grootste plein van Verona. Midden op het plein is een parkje met een standbeeld van Victor Emanuel, de laatste Italiaanse vorst, die bekend is omdat hij het in de tweede wereldoorlog had gedurfd Musolinni te bestrijden. Verder vind je er nog allerlei toeristische bezienswaardigheden zoals het Palazzo Municipale, een stuk van de oude stadsmuur, een cirkelvormige fontein en de Porta Nova, een poort met twee bogen. Maar het meeste opvallende is de gigantische arena die dateert uit de eerste eeuw na Christus. De arena wordt nu gebruikt als theater. Als er geen opvoeringen zijn staat ze overdag open voor het publiek.
Natasja Corbino stond hen, zoals afgesproken, op te wachten in de buurt van het fontein. Bruno kende haar reeds omdat hij al eerder met haar had samengewerkt. Na een korte begroeting stelde hij zijn nieuwe collega voor en stak van wal.
“Je bent er zeker van dat de man die je hebt gezien een zwaard bij zich droeg?”
Natasja Corbino was een eerder volslanke vrouw, toch had ze een krachtige uitstraling. Met een sensuele beweging veegde ze haar geblondeerde haren uit haar gezicht.
“Jawel inspecteur Stagetti, zo zeker als ik maar kan zijn. Hij bedreigde er twee personen mee en dwong ze om het theater verder in te lopen.”
Naast Natasja stond een kleine oude man, gekleed in een donkerblauw kostuum, die, naar hij beweerde, hoofdconciërge was van het amfitheater.
“Ze moeten zich kort voor sluitingstijd verstopt hebben. De bewakers doen altijd nog een ronde voor de arena afgesloten wordt, daar kan ik garant voor staan, maar niemand heeft iets gezien.”
“Kan jij ons ook binnenlaten?” vroeg Bruno vol ongeduld.
De conciërge stak een hand in zijn broekzak en haalde rammelend een sleutelbos te voorschijn. Terwijl Fransesca haar Beretta uit de schouderholster trok fluisterde ze: “waarop wachten we?”
Met zijn vieren liepen ze op de ingang van het theater af. Op het plein bleef het leven zijn dagdagelijkse gangetje gaan. Tientallen toeristen slenterden er rond in de avondschemering, niemand schonk hen enige aandacht.
De conciërge had even tijd nodig om in het vage licht van een briqué het metalen hek te openen. Fransesca was bang dat al dat lawaai de zwaarddrager zou alarmeren, maar Bruno stelde haar gerust door te wijzen op het achtergrond lawaai van de stad, dat in de arena ongetwijfeld versterkt zou worden. De kans was groot dat niemand hen had gehoord. Toen ze binnen renden lag het theater er als dood bij, en toch moest er ergens iemand rondlopen die twee mensen gegijzeld hield.
“Jij naar links ik naar recht, Natasja en de conciërge blijven hier voor het geval iemand tracht te ontsnappen via de ingang.”
“Nog steeds dezelfde onverschrokken inspecteur Stagetti,” merkte Natasja gekscherend op. Ze verschool zich in een van de donkere nissen vlakbij de ingang van de arena.
Inspecteur Bruno rende de trappen op die naar de bovengang van het theater leidden. Vroeger, in de tijd van de Romeinen kon het theater overdekt worden, de buitenmuur die de draagconstructie van het zeil had ondersteund was op de bovengang grotendeels verdwenen. Slechts op één plaats staken er nog vier bogen boven de ommegang uit. Het was daar dat hij met zijn arendsblik een beweging had waargenomen in het felle licht van de spots die de arena van buitenaf verlichten. Hij trok zijn vuurwapen en spurtte verder omhoog, hij kon zien dat Fransesca langs de andere kant naderde. De arena overspande in de lengte meer dan honderdvijftigmeter. Bruno voelde het bloed door zijn aderen pompen toen hij op de bovengang kwam. De zwaarddrager had hen opgemerkt.
Fransesca had het moeilijker om iets te zien, door het tegenlicht van de spots die in haar richting schenen. Vaag zag ze het silhouet van een man die een zwaard ophief.
Ook Bruno had de beweging gezien, maar omdat hij het licht niet tegen had zag hij meer. De eerste moord was al geschied, het slachtoffer was achterover gevallen en een eindje over de tribune naar beneden gegleden. Ongeveer drie meter verder lag het hoofd.
De moordenaar hief zijn zwaard op, Bruno stopte met lopen en richtte zijn wapen.
“Geen beweging, dit is de Guardia, als je niet onmiddellijk dat zwaard neerlegt schiet ik je neer.”
Een onmenselijke stem, als uit een griezelfilm, gaf hem antwoord.
“Ik kan niet sterven inspecteur Stagetti, je kunt enkel het lichaam dat ik bezit beschadigen.”
Hoe was het mogelijk, wisten misdadigers nu ook al de namen van de agenten die hen op de hielen zaten?
“Een laatste waarschuwing, leg dat zwaard neer en stap achteruit. Geen foefjes meer!”
Het zwaard ging omlaag, inspecteur Bruno vuurde. De kogel doorkliefde de linker schouder van de moordenaar. Zijn lichaam schokte hevig, maar dat weerhield hem er niet van om toe te slagen. Fransesca zag dat de slachtoffers gekneveld waren, hun mond was afgeplakt met tape. Daarom gilden ze dus niet.
Bruno begon langzaam naar de moordenaar te lopen, het pistool nog steeds op hem gericht.
“Laat dat zwaard vallen! Onmiddellijk!”
Verbaasd keek hij toe hoe de moordenaar het zwaard liet vallen en zijn hand in het bloed van zijn gewonde schouder doopte, waarna hij op de oude Romeinse stenen begon te schrijven. Bruno’s hoofd begon te bonken.
De bloedsymbolen, dit was de man die de bloedsymbolen schreef en deze keer zou hij niet ontsnappen!
“Hou je stil, handen boven het hoofd waar ik ze kan zien!”
Fransesca was de moordenaar tot op enkele meters genaderd. Ze zag dat de ogen van de man gloeiden als vuur. Even keken ze elkaar aan, daarna draaide hij zich om en stapte op de bovenste steen van de muur naast de bogen.
“Inspecteur Bianchi, wij zien elkaar binnenkort terug.”
Onverwacht spreidde hij zijn armen als een vogel in de vlucht en liet zich naar beneden vallen.
“Verdomme!,” vloekte Bruno teleurgesteld, “die komt er goedkoop vanaf.”

Het lijk werd achteraf geïdentificeerd als zijnde het lichaam van Marco Toricelli. De twee slachtoffers waren, net zoals hij, bekende Italiaanse misdaad auteurs geweest. De bloedsymbolen, deze keer waren het er slechts drie, vertelden hun niet direct iets meer.
Fransesca, nog steeds aangedaan door de lugubere slachtpartij waarvan ze getuige was geweest, liep met kleine pasjes naast haar collega.
“Marco Toricelli stond op de lijst die Fernando Pacino ons heeft gegeven. Luister je, Bruno?”
“Denk je dat het die demon, Satinav, was?”
“Het kan bijna niet anders, het is iedere keer een andere dader, of beter gezegd een ander lichaam, en toch gedraagt het zich op dezelfde manier. Vergeet bovendien niet dat de bloedsymbolen telkens in hetzelfde handschrift op de muren geklad werden, zoals je zelf al zei.”
“Denk je dat Fernado Pacino de waarheid heeft gesproken?”
Ook Bruno was er nog steeds niet bovenop. Die gloeiende ogen en die grafstem, als hij het zelf niet had gezien zou hij het nooit geloven.
“Dat moeten we zo snel mogelijk uitvissen, Bruno. Ik stel voor dat we nog deze avond naar Venetië gaan en hem met een bezoek vereren.”
“Akkoord, eerst bel ik Pablito op. Ook al zijn het maar drie symbolen, toch wil ik er het fijne van weten.”
MVG, LD.
I must not fear. Fear is the mind-killer. Fear is the little-death that brings total obliteration. I will face my fear. I will permit it to pass over me and through me. And when it has gone past I will turn the inner eye to see its path. Where the fear has gone there will be nothing. Only I will remain.
Uncle Rat
Ervaren pen
Berichten: 949
Lid geworden op: 05 jun 2006 00:49

Re: Speedwriting.

Bericht door Uncle Rat »

LordDragon schreef:uncle rat, "where were you when i needed you?" Het hoeft niet historisch correct te zijn, ik schrijf immers geen geschiedenis boek. Mijn research is soms beperkt, maar geef toe, ook niet alles in Dan Brown zn boeken strookt met de realiteit.
Ik kreeg de indruk dat het een historische roman was. Maar ik zal me wel vergissen..
Het is in de regel in de weergave van dialogen en de gedachten van de optredende verhaalfiguren dat een schrijver zijn verbeelding het sterkst moet aanspreken, omdat gedachten en dialogen maar heel zelden letterlijk door de geschiedenis zijn overgeleverd. Als het gaat om de exacte weergave van de historische werkelijkheid, kan een auteur het zich niet veroorloven te zondigen tegen de exacte weergave van jaartallen of de weergave van een geografische situatie die uit de geschiedkundige bronnen bekend is. Doet hij of zij dit toch, dan spreken we van een anachronisme. In de postkoloniale literaturen geniet het genre hernieuwde belangstelling van schrijvers die een herschrijving van de geschiedenis middels fictioneel proza beogen.
Gebruikersavatar
Devious
Erelid
Berichten: 6467
Lid geworden op: 14 jul 2003 22:17
Locatie: saturn
Contacteer:

Re: Speedwriting.

Bericht door Devious »

Lorddragon. Het klopt dat er in iedere roman of verhaal fouten staan. Maar de kritiek van Unclerat is waardevol. Doe er je voordeel mee, als je ooit besluit om je verhaal bij een uitgever te laten publiceren.
'Bij een discussie die de redelijkheid zoekt heeft hij die het onderspit delft groter voordeel, voor zover hij er iets van opgestoken heeft.’ Epicurus (341-271vc)
Gebruikersavatar
LordDragon
Bevlogen
Berichten: 2932
Lid geworden op: 07 aug 2009 18:18

Re: Speedwriting.

Bericht door LordDragon »

devious

Zeker, ik schreef toch "where were you when i needed you" :D Het is eigenlijk geen historisch roman, het wordt geklasseerd onder fictie. Ik heb hier op mijn pc al een vette rode opmerking bij mn script toegevoegd en heb gemaild naar stad antwerpen voor wat meer info, maar of ik daar een antwoord op ga krijgen is wat anders. Een ander probleem is dat ik niets meer kan corrigeren aan het script dat dat unibook nu op de server heeft staan, of ik moet het doen als een nieuw boek (zo was het vroeger toch toen het nog wwoaw was.) Dat ga ik nu opnieuw eens checken.

Uncle rat

Heb jij toegang tot een archief of kan je me een link bezorgen waar ik wat meer exacte info over de stad Antwerpen in het verleden kan vinden? Wat ik vind is allemaal erg vaag, of misschien ken je een boek met betrekking tot mijn vraag dat ik in de bib kan lenen?

MVG, LD.
I must not fear. Fear is the mind-killer. Fear is the little-death that brings total obliteration. I will face my fear. I will permit it to pass over me and through me. And when it has gone past I will turn the inner eye to see its path. Where the fear has gone there will be nothing. Only I will remain.
Uncle Rat
Ervaren pen
Berichten: 949
Lid geworden op: 05 jun 2006 00:49

Re: Speedwriting.

Bericht door Uncle Rat »

LordDragon schreef:Uncle rat

Heb jij toegang tot een archief of kan je me een link bezorgen waar ik wat meer exacte info over de stad Antwerpen in het verleden kan vinden? Wat ik vind is allemaal erg vaag, of misschien ken je een boek met betrekking tot mijn vraag dat ik in de bib kan lenen?

MVG, LD.
Stadsarchief Antwerpen
...
4. De verzamelingen en documentaire bestanden zoals de fotoverzameling, film- en geluidsopnamen, kaarten en tekeningen, e.a.

Een volledig overzicht van de archieven met een korte beschrijving van hun inhoud kan geraadpleegd worden op de website. Hierop vind je ook de volledige inventaris van, of een andere toegang tot de meeste archieven terug.
...
Gebruikersavatar
LordDragon
Bevlogen
Berichten: 2932
Lid geworden op: 07 aug 2009 18:18

Re: Speedwriting.

Bericht door LordDragon »

Bedankt! Ik had niet gedacht dat het zo eenvoudig was :oops: , het woord stadsarchief heb ik niet gebruikt in mn zoek termen, het zal wel aan mij liggen, ik zocht op "Antwerpen in het verleden" bv en dan krijg je maar vage informatie.

Zal het eens doorspitten. :)

MVG, LD.
I must not fear. Fear is the mind-killer. Fear is the little-death that brings total obliteration. I will face my fear. I will permit it to pass over me and through me. And when it has gone past I will turn the inner eye to see its path. Where the fear has gone there will be nothing. Only I will remain.
Gebruikersavatar
Devious
Erelid
Berichten: 6467
Lid geworden op: 14 jul 2003 22:17
Locatie: saturn
Contacteer:

Re: Speedwriting.

Bericht door Devious »

Weer een pennenvrucht :)


'STA OP, EN WANDEL!'

'Sta op, en wandel!'
Toen de Stem tot hem sprak ontwaakte hij uit een toestand van absolute duisternis. Hij probeerde zijn ogen te openen en zich uit te strekken, maar iedere spier in zijn lichaam was stijf en koud.
Eerst bewoog hij een vinger, toen een hand, daarna armen en benen, maar er was weinig ruimte. Met alle kracht die in hem was duwde hij naar boven. Een deksel scharnierde open.
Hij richtte zich langzaam op, en keek uit over een kleine donkere zaal met lege stoelen. Slechts het ijle licht van de maan scheen door hoge ramen naar binnen. Door een gangpad tussen de stoelen strompelde hij naar de deur van het gebouw, en trok deze open.

Buiten was het mistig, maar door het schaarse licht van maan en sterren waren de marmeren zerken en stenen kruizen op de velden vaag zichtbaar. Handen staken uit de aarde, en zochten houvast. Dekplaten van tomben werden opzij geschoven, en traliën van grafkelders werden verbogen. Er stond een grote menigte. Zij waren als hem; koud en dood; en er was een gemis; een ontbrekend element.
Hij zag het bij anderen die toevlucht probeerden te zoeken in een kerkgebouw, terwijl ze belaagd werden door zijn koude, dode lotgenoten. De anderen kreunden niet, maar schreeuwden en gilden, en hun bewegingen waren niet stug, maar vloeiend en vlug. Omhuld waren ze door een lichtgevend fluïdum, het ontbrekende element dat als het ware uit hen leek te vloeien. Het bracht een andere drijvende kracht in hem naar boven; een begeerte; een klagend hongergevoel, even onweerstaanbaar als de Stem.

Eén van de anderen – een jonge vrouw – rende naar hem toe. 'Help!', riep ze hem toe, in de veronderstelling verkerende dat hij haar zou willen redden. Hij voelde hoe de warmte van het jonge zachte lichaam naar hem toestroomde. De boezem van het meisje bewoog heftig op en neer, en warm bloed pulseerde door haar aderen. Hij zag het, en haar houding verstarde toen ze in zijn ogen keek, maar voor ze genoeg tegenwoordigheid van geest kreeg om weg te rennen greep hij haar vast en duwde haar naar de grond. Hij scheurde haar jurkje open, en klauwde met ruwe en houterige rukken aan het naakte vlees van haar buik. Warm vlees en dampende ingewanden bracht hij naar zijn mond, en handen vol heet bloed liet hij in zijn keel gutsen.
De intense koude en de honger werden minder hevig, en als in een flits kwamen er herinneringen in hem op; geen beelden of herinneringen aan concrete gebeurtenissen, maar vage gevoelens uit een leven dat hij eens had geleefd; gevoelens van warmte, liefde en geluk. Het gevoel verdween echter even snel als het was gekomen. De doordringende kilte keerde terug, evenals de honger, en de Stem sprak weer tot hem: 'Sta op, en wandel!'

Hij wilde de Stem gehoorzamen, en hij wilde de kilte en de honger verdrijven. De beide driften waren met elkaar verenigbaar. Hij stond op en instinctmatig strompelde hij met de massa mee naar de uitgang van het terrein. In de verte zag hij de lichtjes van de stad, en de contouren van grote torenflats. Zo nu en dan werd het zicht onderbroken door zwarte rookwolken. Helikopters met zoeklichten cirkelden boven de stad, en blauwe flikkerende lichten weerkaatsten in het spiegelglas van de kantoorgebouwen. De naam van de stad, en alle woorden van de dingen die hij daar zag, waren uit zijn herinnering verdwenen, maar de vitaliteit en het leven dat van de stad uitstraalde, trokken hem aan, en hem niet alleen.

Een enorme menigte wandelde over lege akkers en weilanden, door bossen en parken, en over snelwegen naar de stad. En de menigte groeide in omvang, want alle 'anderen' die het leven lieten sloten zich na een harde en bloedige confrontatie bij de wandelaars aan. Het meisje wier bloed hij had gedronken liep nu naast hem. Ze was vrijwel naakt, en uit haar opengescheurde buikholte hingen nog restanten van darmen die ze achter zich aansleepte. Haar doffe ogen waren net als die van alle anderen gericht op de stad, die gedrenkt werd in de vurige rode gloed van een naderende zonsopgang.

Oók hij was onverstoorbaar, behalve wanneer er iemand passeerde; een argeloze voorbijganger die zijn hond uitliet in de vroege ochtend, of een fietser op weg naar zijn werk. Hij at hun vlees; dronk hun bloed, als hij het kon bemachtigen. Hij kauwde op afgekloven beenderen, en likte restjes bloed van de grond. Hij zou hier tot in het oneindige mee zijn doorgegaan als niet plotseling een aantal zware helikopters waren gekomen om met hun klappende wieken de rust te verstoren. Soldaten sprongen uit de toestellen al voor deze waren geland, even later gevolgd door in het wit geklede mannen.

'Die daar!', riep een megafoonstem, 'die moeten we hebben! Probeer hem heel te houden. De rest mag kapot. Richt vooral op hoofden!'

Hij raakte net als de rest van de menigte, in een staat van razernij bij het zien van al het levende vlees dat uit de helikopters tevoorschijn was gekomen. Dit waren echter geen toevallige passanten of weerloze prooien. Zware automatische wapens begonnen te dreunen en te ratelen. Om hem heen explodeerden hoofden, lichaamsdelen werden door de inslagen van zware munitie van elkaar gerukt, en smakten neer op de grond. De wapens ratelden door tot er in een straal van meer dan honderd meter om hem heen niets meer overeind stond. Terwijl een tiental militairen vuurdekking gaf, liepen vier stevig gebouwde soldaten naar hem toe. Een in het wit geklede man bleef op afstand en gaf aanwijzingen: 'Gebruik de prikstokken, en daarna de boeien.'


Animus.
Een korte tijd had hij niets gehoord of gevoeld, maar nu sprak de stem weer tot hem, en kwam de ondraaglijke honger terug. Hij wilde opstaan, maar kon zich niet bewegen door stalen banden en leren riemen waarmee hij aan een brancard was bevestigd. Mensen stonden om hem heen; mensen in witte pakken; warm en pulserend vlees omgeven door een krans van licht.
Tijdens de vlucht hoorde hij niets dan het klappen van wieken, het eentonige geruis van turboshaft-turbines, en naast hem het snelle ratelen van vingers op een toetsenbord. Na enige tijd vertraagde het toestel. Het brancard waar hij op lag werd met een klik losgemaakt, en naar buiten gemanoeuvreerd.

'Dag Jaap', zei de man in het wit. 'Ik heb precies het exemplaar kunnen vinden waar de professor naar vroeg. Hij is onbeschadigd, op enkele gebroken vingers na. Kijk, hij heeft zelfs het kaartje van de lijkschouwer nog om zijn enkel, met tijdstip van overlijden, en doodsoorzaak – hartinfarct. Waarschijnlijk komt hij regelrecht uit een koelbox, en loopt hij nog maar enkele uren rond.'
'Dat is mooi Henoch, heel mooi', zei de man die Jaap werd genoemd, terwijl ze samen de brancard voortduwden. 'De prof zal er erg blij mee zijn. Heb je ons nog iets nieuws te vertellen? Wij hebben geen tijd om naar het nieuws te kijken. In het centrum van de stad zijn problemen heb ik gehoord. En hier op de intensive-care afdeling heerst een krankzinnige sfeer. Patiënten worden daar vastgebonden, en bewaakt door gewapende agenten en soldaten.'
'Dan wil je niet weten hoe krankzinnig het op het platteland is', antwoordde Henoch. 'Stel je een enorm massagraf voor met lijken in alle stadia van ontbinding. Probeer vervolgens te visualiseren dat er in dat massagraf een enorme bom tot ontploffing wordt gebracht, en je hebt een beetje een idee wat ik gezien heb toen de boordkanonnen en mitrailleurs van de heli's begonnen te vuren op zo'n drieduizend wandelende lijken. Na het schieten kronkelden alle geamputeerde ledematen en lichaamsdelen, alsof ze nog leefden.'
'Hou maar op', zei Jaap, 'ik verwacht nog steeds dat ik wakker word, en dat dit alles een droom is.'
'Wel, laten we hopen dat Verkuyl en zijn team met oplossingen komen. We zijn er, Jaap. Ik ga weer, want de heli wacht op mij. Ik ga proberen om meer geschikte proefkonijnen te vinden.'

'Professor Verkuyl', zei Jaap. 'Het team van de patholoog anatoom heeft gevonden waar u naar vroeg.'
'Prima!', antwoordde de professor. 'Maak hem gereed voor het hersenonderzoek. De heer naast mij is kolonel Bantze. De kolonel is zaakgelastigde voor het Ministerie van Defensie. En kolonel, dit is mijn assistent, Jaap van Traa. Nu we het handenschudden achter de rug hebben zou ik meteen willen beginnen. Kolonel, ik zal mijn best doen om zoveel mogelijk gebruik te maken van Jip en Janneke-taal, opdat u een beetje begrijpt wat wij hier doen.'
'Niet alleen voor mij, Verkuyl', antwoordde de kolonel geïrriteerd. 'We hebben regelrechte verbindingen met het ministerie en mijn hoofdkwartier, dus schiet nu maar op!'

'Jaap, zodra je het hoofd van onze patiënt hebt geschoren, wil ik dat je trepanaties uitvoert in het voorhoofdsbeen en het wandbeen. Ik wil nano-elektroden in het gebied van Wernicke, het centrum van Broca, de mediotemporale schors, de hippocampus, en de epifyse. Door middel van intracraniële artificiële neuro-regeneratie proberen we de neurale verbindingen in de spraakcentra te herstellen en het geheugen te activeren, om te kijken of we deze patiënt 'aan de praat' krijgen.'

'Wat voor nut heeft dit voor het ministerie, Verkuyl?', vroeg de kolonel ongeduldig. 'Ik ben niet geïnteresseerd in theosofisch geklets, nieuwe operatietechnieken, of in geneesmiddelen voor Alzheimer. Ik wil weten hoe we deze zombies zo efficiënt mogelijk kunnen vernietigen.'
'Voor dat laatste heeft u mij niet nodig, kolonel. Zware machinegeweren, bulldozers, en vuur, heel veel vuur. Elektrische schokken veroorzaken tijdelijke verlamming. Dat is alles, maar daarmee kunt u tot in lengte van dagen doorgaan. Heb even geduld. Ik denk dat het voor iedereen buitengewoon interessant zal zijn. Ik heb de bewegende lijken heel nauwkeurig bestudeerd, en er is iets buitengewoon merkwaardigs mee aan de hand. Het is geen virus, geen chemische verontreiniging, of straling waardoor dit fenomeen zich voordoet. Ze zien.., ze kijken, met hun dode ogen. Anatomisch gezien is het onmogelijk dat zij kunnen zien, en toch zien ze; zelfs de exemplaren waarvan de ogen volledig weggerot zijn. Ook lijken ze op één of andere manier... intelligent. Niet als individu, maar als collectief.'

Het hoofd van de 'patiënt' zat onwrikbaar vastgeklemd. Boven zijn hoofd, uit zijn gezichtsveld, hoorde hij een hoogfrequent gezoem, dat even later overging in een raspend geluid dat zijn hele schedel deed trillen. Zijn hoofd werd opgekrikt, en even later hoorde hij bij zijn achterhoofd opnieuw zoemen en raspen. Metalen kapjes aan draden werden op zijn hoofd bevestigd, en niet veel later voelde hij hoe er iets in zijn hoofd naar binnendrong. Het voelde alsof tientallen wormen zich een weg baanden in het binnenste van zijn brein.'
'Oké', hoorde hij een stem zeggen, 'heel goed. Nu voltage opvoeren. Heel langzaam.. niet teveel.'
Hij voelde een lichte trilling in zijn hoofd, die steeds heviger werd. Hij merkte dat er gevoelens in hem opkwamen, die hij kon verwoorden: 'V... vl.. vlees.. I.. ik.. wwil.. vlleess... h.. honger...'
'Is dat alles Verkuyl?', zei een stem. 'Hebben we daar nou de hele tijd op gewacht?'
'Geduld, kolonel. Mijn intuïtie zegt me dat we met dit experiment de oorzaak van deze crisis zullen achterhalen.'

Hij hoorde nog steeds de Stem; hij hoorde die Stem die niet van hemzelf was, en hij voelde nu de aanwezigheid van iets dat oneindig veel groter was dan hij. Het was de mácht achter de Stem die bezit nam van zijn geest, en sprak: 'Goedemorgen stumpers! Nu ik eindelijk, dankzij de inventiviteit van de professor, een directe verbinding heb, krijgen jullie van mij de mogelijkheid om vragen te stellen, en ik zal trachten om deze te beantwoorden, al moeten jullie mij vergeven dat deze stem ietwat hees en krakerig is. Dat is het resultaat van ontbindende stembanden.'
'Eh... Wie bent u?', stamelde de professor.
'Wel ja, je denkt natuurlijk dat je met het individu spreekt aan wie dit lichaam ooit toebehoorde, terwijl je tegelijkertijd weet dat zoiets onmogelijk is. Ik ben de personificatie van de collectieve menselijke geest; althans de helft daarvan; de andere helft ligt te creperen in de kerkers van jullie collectieve onderbewustzijn. Daar verkracht ik haar zo vaak als ik wil, de Hoer van Babylon, ha ha. Nog steeds niets door? Traag van begrip hè? Typisch Homo Sapiens. Ik en die andere helft zijn als Mars en Venus, of als Animus en Anima, waarbij ik natuurlijk Mars of Animus ben. Je mag me ook God noemen. Kies maar hoe je me het liefste noemt.'

'Als u werkelijk bent wat u beweert...'
'Hou je kop, Verkuyl, dat bestaat niet', zei kolonel Bantze.
'Laat me uitspreken, kolonel, alstublieft. Nogmaals; als u werkelijk bent wat u beweert, wat bent u van plan?'
'Ha ha, het kwartje is nog steeds niet gevallen, hè?', zei de Stem. 'Ik wil jullie uitroeien.'
'Waarom?'
'Omdat ik de pest aan jullie heb; al sinds het pleistoceen, toen jullie hersenen begonnen te groeien. Synchroon daaraan groeide ook jullie collectieve bewustzijn, en in dat groeiende krachtenveld zagen Wij het levenslicht – ik en die grote kosmische Hoer. Altijd streden deze tegengestelde krachten in jullie – knokken of knuffelen, vernietigen of genezen. Ze geloofde dat het mogelijk was dat jullie konden uitgroeien tot goden – wijs en rechtvaardig – en dat jullie liefde en rede tot leidraad zouden nemen. Ooit geloofde ik haar, maar nu zie ik een betere weg. Jullie deugen gewoon niet. Wat zij wil is onmogelijk! Punt!
De Hoer dacht altijd dat ze wijs was; deed altijd of ze verstandiger was dan ik. Maar nu ligt ze gekluisterd in de diepste krochten van jullie collectieve ziel. Daar kermt ze, en slechts een enkeling hoort haar stem. En weten jullie wat zo grappig is? Jullie hebben mij gedurende al die eonen gevoed met jullie agressie en egocentrisme; jullie oorlogen en pogingen tot zelfvernietiging. Daardoor werd ik sterker, en de Hoer zwakker, tót mijn mentale krachten zo groot waren dat ik aan jullie vernietiging kon werken. Het is te vergelijken met water dat gevoed wordt met warmte. Je ziet niets, ha ha, totdat het begint te koken. Na duizenden jaren is nu eindelijk het kookpunt bereikt.
'Sta op, en wandel', zei ik tegen de doden. En nu bewandelen ze de aarde, en eten het vlees van de levenden. De gestorven foetus eet moeder van binnen op, en 'oeps!', vader krijgt een hartaanval, en even later eten vader en moeder samen de kinderen op. Een paar maanden en honderden slachtoffers verder wandelt het aangevreten gezinnetje samen met miljoenen andere doden door de straten, en laat ontbindingsvloeistoffen lekken, met als prachtig resultaat de uitbraak van pandemieën. Uiteindelijk zal ook de laatste mens sterven en wandelen, en hij zal dat blijven doen tot er slechts droge beenderen over zijn. Dan los ik op in het niets. Eindelijk rust.
Ik denk overigens dat onze conversatie ten einde loopt. Het wordt een beetje warm in dit hoofd.'

'Hij heeft gelijk, professor', zei Jaap, 'de elektroden in de spraakcentra raken oververhit, maar ik heb zojuist binnengekregen dat Henoch weer een geschikt lichaam heeft gevonden.'
'Goed', zei de professor, 'deze mag naar het crematorium.'
'Verdomme Verkuyl!', mopperde de kolonel, '..de oorzaak van deze crisis achterhalen?' Alsof het niet genoeg is dat lijken wandelen, laat jij ze ook nog eens wauwelen. Ik heb genoeg van dit esoterische gezwets...............'

En terwijl de levenden hun meningsverschillen beslechtten, werd de dode man weggebracht naar het noodcrematorium op het parkeerterrein van het ziekenhuis. De grote macht had hem verlaten. Er was slechts de Stem die hem opdroeg om op te staan, en te wandelen. En er was de honger; de honger naar het ontbrekende element; het leven zélf.
Hij werd van de brancard in een enge ruimte geschoven. Een dikke metalen deur viel met een zware klik in het slot. Beneden hem klonk het sissen van branders, die na het tikken van de vonkinductoren overgingen in een oorverdovend gebrul. Het dode bloed in zijn lichaam begon te koken en verdampte snel. Zijn huid werd hard, krokant, en barstte open. Geleidelijk viel zijn lichaam uit elkaar. Het werd onvast. Door een donkere schacht steeg hij omhoog, naar het licht. Daar scheen de zon.

Marcel Klein. 2009.
'Bij een discussie die de redelijkheid zoekt heeft hij die het onderspit delft groter voordeel, voor zover hij er iets van opgestoken heeft.’ Epicurus (341-271vc)
Plaats reactie