HJ Vorser schreef:Mc 7:19b. Dat is een redactioneel commentaar van Marcus, maar hij trekt een conclusie uit Jezus' woorden die Jezus zelf, als hij die uitspraak waarop Mc commentaar geeft gedaan heeft, nooit bedoeld zal hebben.
Zeker kan van de auteurs van de evangeliën vermoed worden dat ze Joden waren (vooral Matteüs). Maar dat valt moeilijk hard te maken in de gevallen Marcus, Lucas en Johannes. Wat ik verwerp is dat de evangeliën vol zitten met Hebreeuwse woordgrapjes en dat ze vanuit de bril van de Thora schreven en Thora-getrouw waren. Dat laatste kun je misschien bij Matteüs betogen. Maar de absolutistische en absurde manier waarop Van't Riet dit bijvoorbeeld poogt aan te tonen is bij lange na niet overtuigend.
Jazeker wel. Ik zou niet weten waarom niet.
Hij heeft al verschillende boeken op zijn naam staan die duidelijk laten zien dat het Christelijk geloof geworteld is in het jodendom.
Er zijn vier Evangeliën die met hun verhalen, gelijkenissen, parabelen, uitspraken, begrippen, getallen
wortelen in de TORA en de joodse mondelinge traditie.
Meer dan 50 jaren zijn nieuw-testamentici, bijbel exegeten, talloze theologen e.a. bezig met het proces dat men kan aanduiden als ‘herbronning’. Meer en meer begint men te beseffen dat het Christelijk geloof haar bron heeft in het jodendom.
Ook van Joodse zijde bestaat er al lang een nieuwe belangstelling voor het Nieuwe Testament.
De Joodse bijbel is geschreven in het Hebreeuws.
Maar het Hebreeuws is niet de enige taal die je in de bijbel tegenkomt.
In de tijd van Jezus was het niet meer de gewone omgangstaal van de joden.
Vanaf de Babylonische ballingschap maakte het Hebreeuws al plaats voor het Aramees, een zustertaal van het Hebreeuws. (Zie ook 2.Kon.18:26)
Ondanks dat het oorspronkelijk Hebreeuws werd verdrongen door het Aramees, bleef het Hebreeuws een
belangrijke godsdienstige functie behouden (in de synagogen en leerhuizen).
In TeNaCH zijn enkele gedeelten in het Aramees geschreven, bijv.(Ezra 4: 7- 6:18 en 7: 12-26)
De taal die Jezus sprak was het Aramees.
Juist in het Marcus-evangelie kun je nog (onvertaalde) aramese uitdrukkingen,bijv.
‘talitha koem’ (Mc 5:41); ‘Ábba’ ((Mc.14…36); ‘effata’ (Mc. 7;34).
Dit toont aan dat de grieks-schrijvende evangelisten zich bewust waren van de hebreeuws-aramese herkomst van het evangelie.
Het grieks waar de Evangeliën in zijn geschreven is niet zo fraai.
Dit komt omdat dit grieks heel veel semitismen bevat; uitdrukkingen en zinswendingen die in het klassieke
Grieks niet voorkomen. Deze semitismen zijn ontleend aan het Hebreeuws en Aramees.
Wij kennen dit ook in de Nederlandse vertaling van het O.T.(zie Gen. 2;23 waar het woord ‘mannin’ staat.
Hebr. ‘Iesj’ (man) en ‘Iesja’ (vrouw) In het nederlands is dit moeilijk weer te geven. Vandaar ‘mannin’.
Dit is een hebraïsme. In het N.T. komen zovele semitismen voor dat het nooit bedenksel kunnen zijn van vertalers.
Door de veroveringen van het Midden Oosten door Alexander de Grote (4e eeuw v Chr.) werd het Grieks langzamerhand de belangrijkste taal in het Midden Oosten. Vandaar dat de TeNaCH vertaald werd in het Grieks (Septuaginta).
Maar de Grieks sprekende joden waren heel sterk beinvloed door het Hebreeuws en het Aramees zodat je
Zelfs kunt spreken van een joods-Griekse taal.
Welnu, ook de Evangelisten spraken dit joods-grieks.
Daarom is het van groot belang de kenmerken van het Hebreeuws en de manier van denken in deze taal eigen te maken om de Evangelisten te begrijpen.
Hier kan ik voorbeelden van geven uit alle vier de Evangeliën, maar ik doe dit nu niet anders wordt dit betoog nog veel langer dan mijn bedoeling is.
En dan iets over Mc. 7;19.
Voordat ik hier op kom, is het van belang voor een goed verstaan van deze pericoop om het volgende te vertellen.
In het Oude Testament wordt principieel onderscheid gemaakt tussen ten minste twee categorieën geboden: de maatschappelijk-ethische geboden en de cultisch-religieuze gedragsregels. De eerste categorie, de maatschappelijk-ethische geboden, heeft te maken met de constante, normatieve grondwettelijke waarden die ten grondslag liggen aan de relatie tussen God en mens en tussen mensen onderling. Ze hebben een universeel karakter, d.w.z. algemeen menselijk.
Onder de tweede categorie geboden vallen de cultisch-religieuze gedragsregels: de variabele,gedragsregels om de identiteit van Israël als een heilig godsvolk, die met name in de priesterlijke leertraditie te vinden zijn (in de boeken Exodus t/m Deuteronomium).te bewaren.
Omdat deze voorschriften speciaal voor het volk Israël bedoeld waren, om de specifieke belangen van dit volk te dienen, hebben ze een particularistisch karakter.
Daarom zijn ze per definitie niet universeel geldig.
Dit is een belangrijk onderscheid. Deze twee categorieën moet je goed in het oog houden..
De rol van de Profeten ligt in het feit dat ze in de naam van God, dat ze hun tijdgenoten gewezen hebben op wat de essentie van hun geloof is ; de dingen waar het echt op aankomt.
Zodoende leverden ze vaak indringende kritiek op de gangbare godsdienstige gedragingen van hun tijd. Denk maar aan de talloze kritieken:bijv. bij Amos op de vrome, maar in feite inhoudloze offerceremonies en de godsdienstige feesten van zijn volk. Hij laat God zeggen (Amos 5:21-24):
"Ik heb een afkeer van jullie feesten, ik wijs ze af, jullie samenkomsten verdraag ik niet.
Ik schep geen behagen in de brand– en graanoffers die jullie mij brengen;
de vetgemeste beesten van jullie vredeoffers keur ik geen blik waardig.
Bespaar mij het geluid van jullie liederen; de klank van jullie harpen wil ik niet horen.
Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek"
Daarmee relativeerde de profeet de deelname aan de ceremoniële eredienst als van ondergeschikt belang.
En wat echt belangrijk was; het hooghouden van zedelijke waarden als rechtsbetrachting en rechtvaardig handelen.
Ook Jesaja maakte duidelijk dat God geen behoefte heeft aan brandoffers en slachtoffers (Jesaja 1:11).
Daarom riep hij het volk op tot bekering en zelfreiniging en hield hij hun nogmaals voor waar het God werkelijk om gaat:
"Wast u, reinigt u, doet uw boze daden weg uit mijn ogen! Houdt op kwaad te doen, leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt de rechtzaak van de weduwe. (Jesaja 1:16b-17). Ook wees Jeremia nadrukkelijk op de essentie van wat God van mensen vraagt:
Zo zegt de HEER:
"Bevrijdt de beroofde uit de hand van de verdrukker; doet de vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen onschuldig bloed op deze plaats."(Jeremia 22:3).
En ook bij de profeet Zacharia waar het God om gaat: Zo zegt de grootmachtige HEER:
"Spreekt eerlijk recht en bewijst elkaar liefde en barmhartigheid; verdrukt weduwe noch wees, bijwoner noch arme, en beraamt niet in uw hart elkaars onheil." (Zacharia 7:9).
Alle grote schriftprofeten kenmerken zich door hun kritische opstelling tegenover de traditie, maar ook ten opzichte van het traditioneel denken en handelen van hun tijd.
Hun prediking stond daarom vaak volkomen haaks op de traditie, die ze relativeerden en soms radicaal afwezen als in strijd met Gods wil.
Vaak zagen de priesters die de traditie voorop stelde, deze traditie, de overlevering als normatief zagen.
Maar de profeten wezen erop dat waar het op aankomt Gods wil was in een concrete situatie.
Door hun kritische opstelling werd het traditionalisme aan de kaak gesteld.
Zo leverde de profeet Jesaja felle kritiek op de lippendienst en de gewoontehandelingen van zijn tijdgenoten.
Hij maakte daarbij scherp onderscheid tussen de wil van God en 'leringen van mensen':
“ Dit volk nadert Mij wel met de mond en eert Mij wel met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij en zijn ontzag voor Mij is niet meer dan een wet van mensen die door mensen wordt aangeleerd”. (Jesaja 29:13).
En de door uw aangehaalde pericoop laat zien hoe Jezus in deze profetische traditie stond, door het traditionele handelen en denken te bekritiseren.
Volgens Marcus en Matteüs citeerde Jezus deze tekst in een discussie met de Farizeeën en de schriftgeleerden over de vraag waarom zijn volgelingen zich niet hielden aan de traditie van de oudsten om voor het eten de handen ritueel te wassen (Marcus 7:6-8 en Matteüs 15:7-9).
Volgens Marcus verweet Jezus hen: U laat het gebod van God los en houdt u vast aan de traditie van mensen. (Marcus 7:8-9).
Volgens Matteüs: Zo ontkracht u het woord van God door die traditie van u. (Matteüs 15:6; vergelijk ook Matteüs 5 en 23).
De reinheidsvoorschriften in Numeri en Exodus en Leviticus vallen onder de Deuteronomische traditie met als doel
De heiligheidsbeginsel te handhaven van de mozaïstische tora en te onderrichten. Deze priestelijke geboden waren bepalend voor de identiteit van de Israëlieten en waren gericht op afzondering en heiligheid:
“Het is uw taak om onderscheid te maken tussen heilig en profaan, tussen onrein en rein, en de Israëlieten te onderrichten in alle wetten die de HEER hun door Mozes verkondigd heeft. (Leviticus 10:10-11).”
Volgens Ezechiël was hun taak: Ze moeten mijn volk het onderscheid leren tussen heilig en profaan, tussen rein en onrein. (Ezechiël 44:23).
Deze particularistische, priesterlijke lijn, waarbij het heiligheidsbeginsel hoog stond aangeschreven, zou doorlopen tot in het jodendom van de nieuwtestamentische tijd, waar het zich met name manifesteerde in de geestelijke stroming vertegenwoordigd door de Farizeeën.
Welnu, volgens het Nieuwe Testament was het juist deze hoofdstroom in het jodendom die de meeste kritiek van Jezus te verduren kreeg.
De reden daarvoor was niet dat Jezus de priesterlijke stroming en de eraan ten grondslag liggende priesterlijke geboden wilde afschaffen,
maar dat hij zich verzette tegen de eenzijdige aandacht voor en de overdreven nadruk op de cultisch-religieuze voorschriften ten koste van de maatschappelijk-ethische geboden van de profetische wegwijzing. Een fundamenteel verschil tussen Jezus en de Farizeeën was dat hij niet zoals zij eenzijdig nadruk legde op het priesterlijke heiligheidsbeginsel, maar uitdrukkelijk aandacht vroeg voor het profetische beginsel van barmhartigheid en liefde. Zonder tekort te doen aan het gebod Wees heilig, want Ik, de HEER, uw God, ben heilig, riep Jezus mensen op om de barmhartigheid en het menselijk mededogen niet uit het oog te verliezen: Wees barmhartig gelijk uw Vader in de hemel barmhartig is. (Lucas 6:36).
De houding van Jezus ten aanzien van de toepassing van de cultisch-religieuze voorschriften wordt treffend geïllustreerd door zijn visie op de sabbatsheiliging, in die zin dat het helpen van een mens of dier in nood van een hogere orde is dan de starre toepassing van het sabbatgebod; anders gezegd dat barmhartigheid voorrang heeft boven heiligheid: De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat. (Marcus 2:27 en vooral Lucas 14:1-6).
Dit geldt ook voor zijn interpretatie van de reinheidsvoorschriften en de spijswetten. Jezus leerde:
"Niets wat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar wat uit de mens naar buiten komt, dat is wat hem onrein maakt." (Marcus 7:15).
Deze kritiek op de sabbatsheiliging kom je ook tegen in de Talmoed.
In de Talmoed is ook deze kritiek te vinden, vaak nog radicaler dan die van Jezus (Lapide)
Samenvattend kan je zeggen dat Jezus zich verzette tegen de slaafse gebondenheid van de Farizeeën aan de letter van de wet en de traditie.
Kortom, deze pericoop doet niets af aan het joods zijn van Jezus en als Tora- getrouwe jood.
Bij Jezus ging het niet om de letter van de wet maar om de geest ervan.
In de Bergrede leerde hij onder andere dat het niet gaat om wat in de traditie is vastgelegd, maar om wat God in een bepaalde situatie van de mens vraagt.
Daarmee stond Jezus met zijn kritische instelling tegenover de traditie, maar onmiskenbaar in de oudtestamentische profetische leertraditie.
Zoals de profeten vóór hem, corrigeerde hij de eenzijdige nadruk van de Farizeeën op de priesterlijke wegwijzing en relativeerde hij hun visie op de cultisch-religieuze geboden als de heilsweg bij uitstek. In hun voetspoor maakte hij duidelijk dat het God niet zozeer gaat om het nakomen van de cultisch-religieuze voorschriften, als wel om het naleven van de maatschappelijk-ethische geboden, samengevat in de hoofdsom van het gebod: God liefhebben en je medemens als jezelf.
Bron: Bijbel: NBG-vert.
Labuschagne:"Zin en onzin rondom de bijbel"
P.van 't Riet;"Zonder Tora leest niemand wel"
P.Lapide: "Bezit van de waarheid: het einde van de dialoog"
Job