In hoofdstuk 7 komen dan eindelijk Adam en Eva aan bod. Het hoofdstuk is interessant voor mij aangezien ik ooit commentaar leverde op de visie van Jos Strengholt en daar geen wijs uit werd, aangezien hij zowel de wetenschappelijke evolutieleer aanhing alsook zaken die men tegenkomt in creationisme:
viewtopic.php?p=386926#p386926 . Ik hoor nu dat dat bij christenen vrijwel altijd het geval is, en het in feite gaat over de
mate van creationisme die men toelaat,
hoeveel zaken in de tekst men als historisch beschouwt.
Van den Brink vangt aan door te zeggen dat de tekst van Genesis 2 en 3 op talloze verschillende manieren wordt uitgelegd en wijst er op dat er nog steeds nieuwe inzichten binnendruppelen. Zo kwamen de bijbelwetenschappers Marjo Korpel en Johannes de Moor een jaar geleden aan met een boek
Adam, Eva en de duivel genaamd, waarin te lezen staat dat twee kleitabletten uit Ugarit (in het huidige Syrië) een mythe over in de titel genoemde personages bevatten. Op
deze link lees ik dit commentaar van Prof. H.G.L. Peels, hoogleraar Oude Testament, op dat boek:
Peels schreef:Geen oudtestamentische exegeet die zich met voornoemde teksten bezighoudt, kan voortaan zijn werk nog verrichten zonder rekening te houden met deze studie. ... Dit is niet het soort boek dat je even leest, interessant vindt, om daarna over te gaan tot de orde van de dag. Daarvoor roept dit boek gewoon te veel vragen op, en ze zijn fundamenteel. Ze raken aan zowel de exegese, de hermeneutiek, de bijbelse theologie als de dogmatiek. Ik heb groot respect voor de belezenheid en vakkennis van de scribenten. Ze hebben ons op originele wijze gediend met nieuwe inzichten en perspectieven, waardoor we allerlei bijbelteksten beter kunnen verstaan.
Van den Brink brengt vervolgens die myriade aan verschillende interpretaties onder in vijf min of meer overzichtelijke groepen, beginnend bij "geheel mythisch" en vervolgens telkens meer historiciteit aan het verhaal toekennend. Fijn op deze manier wat overzichtelijkheid te krijgen.
Ik merk onmiddellijk op dat de myriade aan interpretaties erop wijzen dat het christendom wat dit gedeelte van de bijbel betreft in een ernstige geloofscrisis gewikkeld is, want iedere interpretatie tast de geloofwaardigheid van iedere andere zienswijze aan. Ik merk ook op dat van den Brink geen enkele aandacht schenkt aan wat in de theologie al anderhalve eeuw lang bekend is, namelijk dat Genesis 1 door een andere schrijver, met een andere theologie en in een andere tijd is geschreven dan Genesis 2 en 3. Zou hij dat wel doen dan zouden de problemen voor bijbelgelovigen zich enkel maar opstapelen.
1 - De eerste interpretatie van Genesis 2 en 3 is dat het verhaal geheel a-historisch is. Slechts in een voetnoot wordt de doorslaggevende reden genoemd waarom geleerden dit als mythe beschouwen: er zijn talloze parallellen met teksten uit het naburige Nabije Oosten. Al die andere teksten worden unaniem (oftewel zonder twijfel) beschouwd als mythologisch van karakter. Van den Brink verwijst naar een boek van Robert Segal:
Myth, a very short Introduction, waarvan men
hier een korte opsomming kan beluisteren van wat men in het algemeen verstaat onder mythe.
Uiteraard is Genesis 2 en 3 een
religieuze mythe. De lering is dat mensen schepsels van God zijn en de mens ongehoorzaam is aan God. Volgens van den Brink is het in deze opvatting van geen betekenis dat er een tijdsopvolging is (eerst onschuldig schepsel, pas later wordt de mens zondaar). De zondeval symboliseert welke puinhoop wij mensen van het leven maken zodra wij bij het opgroeien ons realiseren dat we zowel moreel goede als moreel kwade daden kunnen begaan. De tuin van Eden symboliseert hoe goed alles zou zijn indien men maar de relatie met God onderhield.
De uitleggers van deze zienswijze wijzen er steevast op dat Adam eenvoudig 'mens' betekent, en we dat kunnen opvatten als 'de mens', net zoals de middeleeuwse Elkerlyk voor elk mens staat. De boodschap van Genesis 2 en 3 is in deze interpretatie: zoals het in dit verhaal met Adam en Eva gaat, zo gaat het in werkelijkheid in het leven van ieder mens. De vervreemding van God wordt in het verhaal uitgelegd als het gevolg van begeerte en hoogmoed. De dood als straf op de zonde kan niet letterlijk worden genomen. Ze drukt enkel uit hoezeer wij duurzaam ongelukkig worden wanneer we ons leven afsluiten in de richting van God.
Deze interpretatie van de dood in het verhaal klinkt naar mijn mening bijzonder modern en daarom ongeloofwaardig.
Van den Brink sluit deze kenschetsing af met:
Van den Brink schreef:Kortom: deze hoofdstukken dienen volstrekt a-historisch te worden opgevat. Het zijn theologische in plaats van historische teksten. Historisch gezien hoort de lichamelijke dood van meet af aan bij het mens-zijn, evenals lijden en dood inherent zijn aan onze evolutionaire voorgeschiedenis.
-Ik antwoord hierop dat dit
uiteraard de zinnige interpretatie is voor een modern (wetenschappelijk geschoold) mens die wat met het verhaal wil doen, maar dat de antieke mens die het verhaal ooit opschreef niet bekend was met onze moderne wetenschap en dus niet beschikte over de opvatting dat de lichamelijke dood van meet af aan bij het mens-zijn hoort, evenals lijden en dood.
-Voorts merk ik op dat indien men deze verhalen opvat als mythisch, God ook deel uitmaakt van deze mythologie. Net zoals de goden van alle andere godenmythen niet letterlijk genomen worden kan men de personage die in deze verhalen Jahweh genoemd wordt niet als een letterlijk bestaande entiteit beschouwen. Van den Brink laat dit volledig achterwege, maar vervolgt met een conclusie die een letterlijk bestaande God laat staan:
van den Brink schreef:Genesis 2 en 3 vertellen ons in hun mythische gedaante daarentegen wel iets (en misschien wel het meest wezenlijke) over wie we zijn tegenover God.
Ik maak hieruit op dat van den Brink hier dus enkel religieuze uitleggers laat spreken, wat wel begrijpelijk is, maar ik zeer jammer vind. Voor een niet-religieus belaste interpretatie van Genesis 1-3 kan men
hier terecht.
Ik concludeer uit deze eerste religieuze kijk op Genesis 2 en 3 dat zelfs deze meest vrijzinnig-religieuze interpretatie gekenmerkt wordt door inconsequent en onhelder denken.