Peter van Velzen schreef:Wiskundigen hebben bewezen dat de wet van de uitgesloten derde niet opgaat, beide uitspraken kunnen dus onwaar zijn. Het is mogelijk dat de vraag geen antwoord heeft. Ik zeg niet dat uitspraak 1 en 2 beide waar kunnen zijn, ik zeg dat ze beide onwaar kunnen zijn. Dat is net wat anders.Fjedka schreef:Uitspraak 3 is noodzakelijkerwijs onwaar. Een uitspraak kan niet logischerwijs waar zijn en zijn negatie tegelijkertijd. Kwestie van elementaire logica.Peter van Velzen schreef:De mogelijkheden:
1. De uitspraak "Er bestaat een god" is waar.
2. De uitspraak "Er bestaat geen god" is waar.
3. Bovengenoemde uitspraken zijn geen van beiden waar.
Fjedka schreef:Als de vraag niet beantwoord kan worden, dan kan de vraag niet beantwoord worden.
Niets meer en niets minder. Waarom dat in dit geval zo zou zijn is aan de voorsteller om aan te tonen.
Wanneer hij dat vervolgens zou aantonen heeft hij echter enkel aangetoond dat er (bij gebrek aan kennis bijvoorbeeld, of bij ondeugdelijkheid van definitie, vooralsnog) geen bevestigend antwoord mogelijk is op deze vraag, maar zegt dan nog steeds niets over het al dan niet daadwerkelijk bestaan van "een god". Het is zo dat stelling 1, of 2 waar is vanuit ontologisch standpunt (zijnsleer) en niet beide tegelijkertijd (of geen van beiden), ongeacht wat iemand daarover denkt of formuleert!
Peter van Velzen schreef:Als de vraag niet beantwoord kan worden, dan zijn alle antwoorden fout!
De discussie zou zich mijns insziens niet zo zeer toe dienen te spitsen op de stoelanalogie (alhoewel analogieën als deze de raderen flink laten draaien, hetgeen ik alleen maar kan toejuichen, vooral ook omdat ze academische stellingnames nogal eens vertalen naar meer tastbare begrippen. In dit geval strooit hij echter zand in de ogen), maar nu juist op het begrip daadwerkelijk bestaan. In de analogie van de stoel staat het bestaan van die stoel namelijk niet ter discussie, terwijl het bij goden nu juist draait rond dat begrip.Fjedka schreef: Nee dus. Wanneer er bijvoorbeeld gesteld wordt dat er nu een stoel staat in de kamer, dan is deze stelling waar of onwaar. Vervolgens zou degene die stelt dat er een stoel staat in de kamer aanvankelijk kunnen stellen dat het bed in de hoek ook een stoel is, want het heeft vier poten, maar uiteindelijk, wanneer er eenduidigheid is bereikt over wat de definitie van een stoel is, zijn er maar twee mogelijkheden over:
1. Er is nu een stoel in de kamer.
2. Er is nu geen stoel in de kamer.
Wanneer iemand beweert dat er nu een stoel in de kamer is dan heeft hij daar gelijk in of niet. Er is geen derde optie aangaande het nu wel of niet bestaan van deze stoel. Doorgaande in de analogie worden goden wel eens omschreven als onzichtbare stoelen in de kamer, maar dan nog bestaan ze. Er is misschien een geschil in definitie, of wellicht van een notie van temporele afwezigheid, maar er is in geen geval een derde optie mogelijk, geen staat van een zogenaamd halfbestaan.
De crux zit hem natuurlijk hierin dat ik met "waar" en "niet waar" in beide gevallen duid op het daadwerkelijk bestaan of niet van een entiteit, in casu "een god" en "een stoel in de kamer".
Door de stellingen zo te formuleren dat het gaat over de uitspraak: "Er bestaat (g)een god" trekt Peter van Velzen het echter uit het domein van de ontologie (zijnsleer) en in het domein van de epistemologie (kenleer), maar vergeet gemakshalve dat zonder logische (ontologische) basisprincipes als A=A (een steen = een steen) en A=nietB (een steen = niet mijn moeder) elke kenleer verwordt tot chaos, evenals wiskunde, logica en taal.
Ik ben zeer benieuwd of Peter van Velzen bereid is om in verdediging van zijn betoog zover te willen gaan als om de consequentie te willen aanvaarden van een uit zijn betoog te deduceren wereldbeeld dat inhoudt dat A niet A is, of kan zijn, en waarom hij zich dan ook maar niet in één moeite door verklaart als solipsist. Zou het universum namelijk zo in elkaar steken, dan zijn wij mensen namelijk wellicht niet uitgebabbeld, maar wel degelijk uitgepraat.
Bij de vraag van het naakte daadwerkelijke bestaan van iets is er m.i juist sprake van een schoolvoorbeeld van een uitgesloten derde optie bij zo iets complex als (het begrip van) een universum scheppende god.
Hoe complex is een universumscheppende algoede, alwetende en alkunnende god?Fjedka schreef:Op het niveau van een miljardste van de afstand van een elektron tot de atoomkern is er wellicht sprake van een fundamentele onzekerheid. Dat geef ik je. Maar ik moet de eerste mens nog door een bakstenen muur zien lopen, alhoewel deze mogelijkheid er in theorie wel degelijk schijnt te zijn volgens quantumfysici, al is die te verwaarlozen op de enorme schaal van een gigantische zak vol met miljarden bacteriën die een mens is in vergelijking tot Higgs' boson.
Fjedka schreef:Vrije wil, mocht daarvan sprake zijn, is een functie van geëvolueerde hersenen. Goden worden daarentegen verondersteld hun intelligentie aan buitenfysieke bron (lees: niet-fysiek/magisch) te laven. Sterker nog, ze zouden überhaupt buitenfysiek bestaan. Buitenfysiek bestaan = zelfcontradictoir.
Het kan simpelweg niet.
Zoek het begrip "bestaan" maar eens op. Bestaan geschied doorheen de tijd (be-staan) en het (be)staan van iets (een entiteit) verondersteld een aan te wijzen eenheid, die dus noodzakelijkerwijs af te scheiden is van datgene wat die entiteit niet is (in ruimte dus). Wanneer ruimte en tijd niet in de definitie van bestaan worden opgenomen, dan kun je helemaal niet spreken van bestaan.
Een verondersteld bestaan buiten ruimte/tijd is zinledig.
God (de ruimte/tijd scheppende entiteit die verondersteld wordt te bestaan buiten ruimte/tijd) bestaat niet. Niet eeuwig. Zelfs geen nanoseconde, maar niet en nergens.
Niet is simpel. Nergens is simpel. Meer simpel dan niet en nergens bestaat er gewoonweg niet. Intelligentie is aan de andere kant zeer complex (neem alleen al het bestaan van het vrije wil dispuut). Een (buiten ruimte/tijd 'bestaande') god kan niet complex zijn, dus niet intelligent, laat staan alwetend, algoed, alkunnend en alscheppend.