Voor zover ik het boek begrijp is het gewoon een poging om de beschrijving van God zover te ontdoen van konkrete uitspraken om hem onweerlegbaar te maken. Smedes geeft dat ook gedeeltelijk toe, hij schrijft meerdere malen dat over God niets geweten kan worden, dat praten over God enkel metaforisch kan en dat als gelovigen iets over God zeggen dat ze dan eigenlijk iets zeggen over hoe zij God ervaren.
De vraag die je je kan stellen is dan natuurlijk in hoeverre God dan verschilt van een zuiver ingebeeld iets, zeker als zelfs "bestaan" metaforisch moet begrepen worden als het op God van toepassing is. Maar een dergelijke vraag komt niet eens aan de orde. Vermoedelijk is Smedes' antwoord dat ik me met het stellen van een dergelijke vraag schuldig maak aan een categoriefout.
Smedes' boek staat ook vol met redeneer fouten en zaken die niet kloppen met de rest van het boek. Zo omschrijft hij theologie als de bestudering van het menselijk spreken over God. Bij mij geeft een dergelijke omschrijving de indruk dat men naar gelovigen gaat luisteren om te weten hoe ze over God spreken maar dat gebeurt dus helemaal niet. Als Smedes schrijft over hoe gelovigen over God spreken, dan heeft hij het eigenlijk over hoe gelovigen over God zouden moeten spreken, het gaat om een soort geïdealiseerde gelovige, zoals Smedes die ziet. De echt bestaande gelovigen daarentegen zien de zaak verkeerd en maken zich maar al te vaak schuldig aan categoriefouten. Als ik Smedes goed begrijp maakte zelfs de vorige Paus zich schuldig aan een categoriefout toen die beweerde dat God (of was het de maagd Maria) het traject van de kogel wijzigde zodat de afloop niet dodelijk was.
Het grooste voorbeeld van Smedes verwarring komt IMO naar boven op het einde van hoofdstuk 7 waar hij het volgende schrijft.
Met andere woorden in een boek dat steeds maar opnieuw herhaalt hoe over God alleen metaforisch gesproken kan worden, wordt een bepaalde vizie opzij geschoven omdat ze feitelijk onwaarheid spreekt. Maar is dat niet het kenmerk van metaforisch spreken, dat het feitelijk onwaarheid is. Als ik iemand beschrijf als een wolf in schapenkleren dan begrijp iedereen dat dat een feitelijke onwaarheid is, want dat ik een metafoor gebruik.... Want wat zou bidden dan in feite nog veschillen van een conversatie met jezelf? Bovendien zou Jezus dan feitelijk onwaarheid spreken, wanneer hij (in Johannes 15:16) stelt: 'Wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, Hij zal het je geven'
Dit was dan ook de moment dat ik afhaakte. Het boek kan interessant zijn om eens een blik te werpen op de denkwereld van theologen maar om het ook eens metaforisch te zeggen, is het verbazend hoe je een heel boek kan vullen over een onderwerp waarvan je zelf toegeeft dat je er niets van kan zeggen.
Hebr 6: