De inleiding van "The Invention of the Jewish People" begint met een viertal levensgeschiedenissen van mensen uit de omgeving van de auteur, die geschiedenisprofessor is aan de Universiteit van Tel Aviv. Boeiend omdat je zo wordt ingeleid in de Israelische realiteit. Vervolgens verhaalt hij hoe hijzelf opgevoed werd met de joodse mythen: verhalen en dansen herinnerden aan de Maccabeeën en maakten van de Joden het volk van het licht, en van de Grieken het volk van de duisternis. Behoren tot het oude Joodse volk werd meer en meer een belangrijk onderdeel van de eigen identiteit.
Geschiedenissen van volkeren, schrijft Sand, zijn gemaakt als de standbeelden op onze kruispunten: groot en heroisch. Het is "wij" en "al de anderen". Europeanen geloofden vroeger dat ze afstamden van de Trojanen. De Grieken waanden zich afstammelingen van Socrates en Alexander de Grote of als de erfgenamen van het Byzantijnse rijk. IN de negentiende eeuw veranderden de oude Romeinen in typische Italianen, en Gallische stammen werden Fransen. De pioniers van het Roemeense nationalisme zochten hun verleden in de Romeinse provincie Dacië en noemden zich bijgevolg Roemenen. Britten ontdekten de Keltische koningin Boudicca die weerstand bood aan de Romeinen, en gaven haar een standbeeld. Duitse schrijvers maakten van Arminius, volgens Tacitus de hoofdman van de stam der Cherusken, de vader van Duitsland.
De twintigste eeuw vervolgde in dezelfde trant. Na de val van het Ottomaanse rijk vonden de Turken zich blanke Ariërs, erfgenamen van Sumeriërs en Hettieten. Wie door een willekeurige rechte lijn, getrokken door Britse ambtenaren, plots in Irak leefden, leerden van historici dat ze afstamden van de oude Babyloniërs, maar ook van de heldhaftige Arabische krijgers van Saladdin.
Israeliers vinden zulke verhalen gewoonlijk vergezocht, terwijl ze menen dat hun eigen "geschiedenis" harde waarheid bevat. Ze zijn er zeker van dat er een Joods volk bestaat sinds Mozes, en dat zij daar de erfgenamen van zijn. Ze zijn er van overtuigd dat dit volk uit Egypte ontsnapte en het land van Israel innam zoals beloofd door hun godheid. Ze zijn er ook zeker van dat dit volk tweemaal verbannen werd, eenmaal in de 6e eeuw voj, en eenmaal in 70 oj. Ze geloven dat hun volk - het oudste - rondzwierf gedurende 2000 jaar, en dat het die hele tijd lukte om zich niet te integreren waar ze terechtkwamen, maar bloedbanden behielden in en tussen Jemen, Marokko, Spanje, Duitsland, Polen, Rusland. Tot ze aan het eind van de negentiende eeuw massaal konden terugkeren naar het oude thuisland. Veel Israeliers begonnen te geloven dat miljoenen van hen vrijwillig zouden terugkeren, omdat ze er duizenden jaren van gedroomd hadden. Het land behoorde aan het volk met geschiedenis, niet aan de namelozen die er leefden.
Al deze "herinneringen" ontstonden niet spontaan. Ze werden laag voor laag opgebouwd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Uit christelijke en joodse religieuze geschriften werd een ononderbroken afstamming van "het joodse volk" geconstrueerd. Ondanks de oprichting van universiteiten en moderne studiecentra bleef deze mythe van een "nationaal verleden" onaangetast tot vandaag.
Gedomineerd door het speciale zionistische begrip van nationaliteit, weigert de staat Israel zestig jaar na haar oprichting nog steeds zichzelf te zien als een republiek die het welzijn van haar burgers nastreeft. Eén vierde van haar burgers staat niet ingeschreven als Jood, wat inhoudt dat ze niet tot het Joodse volk behoren en dat Israel niet hun staat is. Ook de oude lokale bevolking is uitgesloten. De Joodse staat behoort aan alle Joden overal ter wereld, ook zij die niet vervolgd werden, en niet aan haar burgers. Dit is een grove schending van de basisprincipes van een democratie.
Het eerste hoofstuk van The Invention of the Jewish People handelt over hoe begrippen als volkeren, etnieën, nationaliteiten ontstaan zijn en veranderden in de loop van de geschiedenis. De woorden zelf hebben een andere betekenis gehad naargelang de tijd. Tot de twintigste eeuw duidde "natie" op groepen: in Rome werd het woord gebruikt voor vreemden en dieren, in de middeleeuwen voor studenten. Soms sloeg het woord op mensen met een gemeenschappelijke herkomst en soms op mensen die dezelfde taal spraken. Tot de zeventiende eeuw werd de hele bevolking van een land niet tot één "natie" samengevoegd. Er was noch de nood, noch de technologie voor. De ongeletterde landarbeiders, die het grootste deel van de bevolking uitmaakten, hadden hun eigen dialecten en bijgeloven. Door God verleend koningschap, en niet de wil van het volk, domineerde. En heersers wilden veeleer gevreesd dan geliefd zijn. Met het "volk" doelde men soms op deze onderlaag, soms op een stam, soms op een godsdienstige groep. Vanaf de vijftiende eeuw werd het woord gebruikt om de inwoners van een stad aan te duiden. Dit was het woord dat aan het einde van de achttiende eeuw door het nationalisme werd gerecupereerd. Het nieuwe "volk" omvatte alle lagen van de bevolking, en had een oude roemrijke geschiedenis nodig. In de negentiende eeuw werd dit "volk" dikwijls verbonden met een of ander "ras", en velen beschouwden de termen als inwisselbaar.
De moorddadige eerste helft van de twintigste eeuw zorgde ervoor dat het begrip "ras" werd verworpen, en door velen werd vervangen door "etnie", een woord dat nog steeds een gevaarlijke bijklank heeft van oude afstamming.
Door de verspreiding van het boekdrukken begonnen gemeenschappelijke talen het te winnen van dialecten, en ontstond een gemeenschappelijk bewustzijn dat essentieel was voor het opkomende nationalisme. Het volk werd meer en meer souverein, terwijl religie en koningschap afkalfden. Kranten waren de eerste afbakeners van nieuwe nationale opdelingen.
In de moderne tijd verschuift nationalisme naar burgerschap: onder invloed van Renaissance en Verlichting wordt de invloed van religie, koningschap en mythes teruggedrongen door een culturele en politieke denkwereld. Priesters en prinsen worden vervangen door een nieuwe stand: de intellectuelen.
Het tweede hoofdstuk "Mythistory: In the beginning, God Created the People" pakt de Joodse geschiedschrijving aan.
De Duits-Joodse historicus Jost was de eerste om een moderne geschiedenis van de Joden te schrijven. Hij was er van overtuigd dat de Joden primitief en onwetend waren tot ze tijdens hun ballingschap in Perzië nieuwe religieuze en burgerlijke inzichten verkregen - een verborgen hint naar de burgerlijke samenleving die in Duitsland aan het ontstaan was uit talrijke kleine groepen, en waarin ook Joden een plaats wilden. Sinds de Verlichting waren joden volgelingen van de Mozaïsche religie, maar even enthousiaste supporters van de seculiere samenleving, en bijgevolg niet minder Duits dan een Pruis. Jost besteedde weinig aandacht aan de bijbelse periode, maar begon bij Judea onder de Hasmoneërs, en vervolgt met beschrijvingen van de verspreide Joodse gemeenschappen. Deze gemeenschappen hebben wel een religie gemeen, maar Jost legt net de nadruk op hun verscheidenheid. De volgende belangrijke geschiedschrijver van de Joden, Graetz, was sterk beinvloed door het opkomende nationalisme, en legde zo de grondslag voor het zionisme.
Judaisme betekende niet langer een rijke en diverse religieuze beschaving die zich onder uiteenlopende omstandigheden had staande gehouden, maar een uit Kanaän verdreven ras of volk. De bijbel werd, ontdaan van "legendarische toevoegingen", als ernstig historisch materiaal beschouwd. Het populaire christelijke beeld van de "wandelende Jood", overgenomen door rabbi's aan het begin van onze tijdrekening, had haar historicus gevonden in de voorloper van het Joodse nationalisme. En een gedachte die het nationalisme op den duur zou overheersen, was: één staat één volk. Stilaan groeide de gedachte, dat Joden in Europa een "anomalie" waren.
Rond het midden van de negentiende eeuw werd racisme een algemeen aanvaarde theorie in Europa. De snelle industriele ontwikkeling en het opkomende evolutiedenken gaf de Europeanen een moeilijk te verbergen gevoel van superioriteit. Onder deze omstandigheden schreef Mozes Hess, vriend en bewonderaar van Graetz, Rome en Jeruzalem. In dit boek werd opgeroepen tot een "terugkeer" naar het Heilig Land. Dit beinvloedde de rol van de bijbel: tot die tijd een verzameling religieuze mythen die in de schaduw van de Talmoed waren geraakt, moest de bijbel, ontdaan van wonderen, dienen als "wetenschappelijk" bewijsmateriaal.
Ben Gurion was in de jaren '50 gastheer voor een veertiendaagse bijbelkring, die bezocht werd door historici, politici, archeologen enzoverder. Hier werd de wetenschap in een richting geleid en de nieuwe publieke opinie gesmeed. Het boek Jozua was het meest populair. Ben Gurion was niet enkel een verwoed lezer van de bijbel; hij maakte er ook listig politiek gebruik van. Hij beseft dat de bijbel kon omgesmeed worden in een seculiere text die identiteit kon bieden aan de honderdduizenden immigranten. De bijbelverhalen dienden als dagelijkse retoriek, en hij leek zich werkelijk te identificeren met Mozes en Jozua. Net zoals de leiders van de Franse revolutie zich hadden gespiegeld aan Romeinse senators, vergeleken Ben Gurion en andere zionistische leiders zich met de bijbelse veroveraars van Kanaän en de oprichting van het rijk van David. Voor Ben Gurion was het nieuwe Israel de tijd van de Derde Tempel, en de bijbel is tegelijk het eigendomsbewijs en de indentiteitskaart van Joodse volk in de maak:
Ondanks zijn seculiere benadering van Israel, liet Ben Gurion niet na religieuze motieven te gebruiken waar het van pas kwam. Zo aarzelde hij niet zich erop te beroepen dat Kanaän was beloofd aan het zaad van Abraham. Ambtenaren werden onder druk gezet om Hebreeuwse namen te kiezen, en de bevolking volgde hun voorbeeld. De oude "diasporische" namen werden gewist, en kinderen kregen namen van mysterieuze bijbelse figuren. Elke nieuwe nederzetting kreeg een bijbelse naam en wiste zo de oude Arabische plaatsnamen uit. Zo werd lokale Arabische aanwezigheid uitgewist, samen met de lange afwezigheid van Israel. De bijbel werd het nationale leerboek, en overal in de nieuwe Israelische scholen werd onderwezen, in het Hebreeuws, dat de Joden één etnisch volk waren, dat verjaagd was en verspreid werd over de wereld, maar een oud eigendomsrecht had op het land. Na de oprichting van de staat Israel werden deze ideeën standaard in alle geledingen van het onderwijs.Eerst nu, opnieuw als een vrij volk in haar land, opnieuw de lucht ademend die de bijbel vormde, is de tijd gekomen, geloof ik, waarin we de echte waarheid en aard van de bijbel kunnen doorgronden, historisch, geografisch, evenals religieus en cultureel
Joodse archeologie volgde het oude christelijke voorbeeld om opgravingen in lijn te brengen met de bijbel. Wat ook opgegraven werd door archeologen als Albright en Yadin, werd zonder aarzelen in verband gebracht met Salomon, Jozua, de patriarchen, de exodus of de verovering van Kanaän, de grenzen van het oude Israel etc...In 1964 verscheen het boek van Aharoni dat al deze "bevindingen" op een rijtje zette en voorzag van mooie kaarten.
Nieuwe opportuniteiten ontstonden toen in 1967 de Westelijke Jordaanoever veroverd werd. In overtreding met internationale wetten startte men onmiddellijk opgravingen in het bezette gebied, met grote verwachtingen, want rond die tijd waren de meeste intelligentsia van Israel in de ban van het Grote Israel. Dit was de ultieme mogelijkheid om aan te tonen hoe volk, land en bijbel overeenstemden en samenhoorden. Maar wat gebeurde was net het tegenovergestelde. Gedurende twintig jaar bleef het stil rond het werk van een leger archeologen rond Jaruzalem en in het oude Judea. Toen de eerste resultaten eindelijk aan het grote publiek bekend werden gemaakt, werden scheuren zichtbaar in de wetenschappelijke consensus. Gedurende de jaren '60 en '70 was de wetenschap veranderd. Wereldwijd was politieke archeologie op de terugweg, en vervangen door sociaal en antropologisch onderzoek. Meer aandacht werd besteed aan dagelijks bestaan, de arbeid, voedsel, begraafwijzen, culturele gebruiken.
Het eerst werd de tijd van de patriarchen dooreengeschud. De zo belangrijke belofte van het land aan Abraham, kon nooit plaatsgevonden hebben zoals beschreven in de bijbel. En het ging niet om folkloristische onnauwkeurigheden. De bijbel noemt Filistijnen en kamelen, en die waren er maar duizend jaar later. Veel plaatsnamen in het boek Genesis verschenen voor het eerst in de zevende of zeste eeuw voj. Het werd duidelijk dat deze verhalen opzettelijk geconstrueerd waren door bekwame theologen, die wilden aantonen dat ze afkomstig waren van beroemde steden. Daarom stamde Abraham uit het legendarische Ur, dat zijn hoogste pracht bereikte onder de Chaldeese koning Nabonidus in de zesde eeuw oj; en daarom kreeg Isaac een bruid uit het heidense, maar in de zesde eeuw in hoog aanzien staande Nahor.
Vervolgens moest Exodus eraan geloven. Tot dan werd aangenomen dat de vlucht uit Egypte plaatsvond in de 13e eeuw voj. Maar nu bleek Kanaän in die tijd door machtige Farao's geregeerd te worden. Leidde Mozes zijn volk, 600.000 krijgers met hun families gedurende 40 jaar door de wildernis van Egypte naar... Egypte, zonder één archeologisch spoor na te laten? De Egyptenaren waren hardnekkige verzamelaars van annalen, maar nooit werd iets over deze Exodus opgeschreven. Pythom, dat in het verhaal voorkomt, werd eerst in de zesde eeuw voj gebouwd.
De volgende mythe die de wetenschap niet zou overleven was de bloedige onderwerping van Kanaän. De genocide door Jozua zou plaatsgevonden hebben in de dertiende eeuw voj, maar in die tijd was Jericho een klein dorp zonder muren, en Ai en Heshbon bestonden niet eens. Hetzelfde geldt voor de meeste steden genoemd in het boek over de verovering, Jozua. En waar al sporen van brand of vernieling gevonden werden, moesten ze toegeschreven worden aan de invasie van de zeevolken, waronder de Filistijnen.
De volgende mythe die het begaf was het verenigde koninkrijk van David en Salomon, het juweel in de kroon van het nationaal geheugen. Onder Jeruzalem lagen geen sporen begraven van een belangrijk koninkrijk uit de tiende eeuw voj. Er werd nog tegengesputterd dat in de tijd van Herodes alle sporen gewist zouden zijn, maar ook dit argument bleek onhoudbaar toen nog oudere resten werden opgraven die wél bewaard waren. Onweerlegbaar was dat er in de tijd van Salomen slechts een klein tribaal koninkrijkje bestond, en dat Jeruzalem enkel een versterkte vesting was.
Reeds in de 14e eeuw voj waren Shechem en Jeruzalem kleine statstaten in het hoogland van Kanaän. In de 13e eeuw bestond in het noorden een Israelische entiteit die uitgroeide tot een koninkrijk in de 9e eeuw. Onder de Omride dynastie was dit koninkrijk groter dan het koninkrijk Juda onder de dynastie van David. Al de grote bouwwerken die tot dan aan Salomon waren toegekend, werden voortgebracht door de Omriden.
Archeologische opgravingen hebben aangetoond dat de bewoners van het hoogland van Kanaän en van het noorden polytheisten waren. Ze aanbaden Yahweh, die zoals Zeus stilaan de centrale godheid werd, maar ze aanbaden evenzeer Baal, Shemesh en Asherah. De monotheistische schrijvers van de Pentateuch verachtten deze heersers van Israel maar benijdden hun legendarische macht en glorie. Ze eigenden zich de naam "Israel" toe, maar bleven hun morele en religieuze overtredingen afkeuren. Dat het koninkrijk in de achtste eeuw voj door Assyrië onder de voet werd gelopen, werd beschouwd als een straf voor hun religieus wangedrag.
Spinoza was de eerste die in twijfel trok dat de bijbel door Mozes geschreven was. Sindsdien is het debat niet opgehouden. Een recente theorie zegt dat de historische kern van de bijbel samengesteld werd in de zevende eeuw voj toen Josia koning van Juda was. Het doel van Josia zou geweest zijn Israelische vluchtelingen te integreren, na de van van Israel. Dit leidt echter tot enkele ongerijmdheden. Niet alleen bestaat er geen bewijs buiten de bijbel dat Josia een monotheist was. Josia had ook geen mogelijkheid om nieuwe ideeën te verspreiden onder een ongeletterde bevolking, en al bij al hadden koningen in die tijd ook geen reden om een hele bevolking andere gedachten bij te brengen. Dat te denken, zegt Sand, is het verleden bekijken met een moderne politieke bril. En de weinigen die de nieuwe monotheistische geschiedschrijving wél zouden vernemen en overwegen in de tijd van Josia, zouden, nog meer dan wij vandaag, verbaasd zijn dat al die roemruchte gebeurtenissen geen ruines of inscripties hadden achtergelaten.
Sand stelt de hypothese voor, dat het monotheisme van de bijbel verorzaakt is door de culturele ontmoeting tussen Judea en de abstracte Perzische religie. Dit vroege monotheisme zou eerst volledig tot ontwikkeling komen door haar latere kontakt met het Helleense polytheisme. De bijbel is een grote verzameling teksten, geschreven, gewijzigd en aangepast in de loop van drie eeuwen, van het einde van de zesde eeuw voj tot het begin van de tweede eeuw voj.
Eerst in de negentiende eeuw oj werd de bijbel een seculier nationalistisch instrument. Schoolkinderen lazen het om te leren over hun oude voorvaderen. Kinderen die later fier zouden marcheren in oorlogen voor kolonisatie en onafhankelijkheid.