Bertrand Russell is een van de grootste filosofen en wiskundigen van de twintigste eeuw. Zijn heldere en beschaafde stijl maakt bovendien dat zelfs het moeilijkste onderwerp voor elke geinteresseerde lezer boeiend en leerzaam wordt.
Ik was in de wolken toen ik deze tekst onlangs terugvond (op p.92) in een boekje dat ik ooit bij de Slegte gekocht moet hebben: "Religie en Wetenschap" gedrukt bij Boom en Zoon (1968, maar een herdruk van 1948.) De oorspronkelijke Engelse versie Religion and Science is van 1935.
Hier enkele citaten. Het eerste over de aantrekkingskracht van determinisme voor de moderne wetenschappen.
Determinisme heeft een tweevoudig karakter: aan de ene kant is het een praktisch beginsel, als leiding voor wetenschappelijke onderzoekers; aan de andere kant is het een algemene leer met betrekking tot de aard van het heelal. Het praktische beginsel kan juist zijn, zelfs als de algemene leer onwaar of onzeker is. Laten wij beginnen met het beginsel en daarna overgaan tot de leer.
Het beginsel raadt de mensen aan oorzakelijke wetten te zoeken, dat is te zeggen, vaste regels, die gebeurtenissen, in een tijd plaats vindend, verbinden met gebeurtenissen in een andere tijd. In het dagelijks levers richten wij onze gedragingen naar regels van dit soort; maar de regels, die wij toepassen bevorderen de eenvoud ten koste van de nauwkeurigheid. Als ik op de schakelaar druk, zal er elektrisch licht komen, tenzij de weerstand gesmolten is; als ik een Lucifer aanstrijk, zal zij branders — tenzij de kop er afvliegt; als ik een telefoonnummer aanvraag, zal ik het krijgen — tenzij ik het verkeerde krijg. Zulke regels zijn niet bruikbaar in de wetenschap; die heeft iets nodig, dat onveranderlijk is.
Haar ideaal werd bepaald door de Newtoniaanse astronomie, waarin door middel van de wet van de zwaartekracht de verleden en de toekomstige posities van de planeten kunnen worden berekend over perioden van onbepaalde grootte. Het zoeken naar wetten, die de verschijnselen regelen, is op ander gebied moeilijker geweest, dan bij de banen van de planeten, omdat er op ander gebied een grotere ingewikkeldheid van oorzaken van allerlei soort is, en een geringer graad van regelmatigheid van periodieke terugkeer. Toch zijn er oorzakelijke wetten gevonden in de chemie, het elektromagnetisme, de biologie en zelfs in de economie. De ontdekking van oorzakelijke causale wetten is het wezen van de wetenschap en daarom handelen wetenschappelijke mensen ongetwijfeld juist als zij er naar zoeken. Als er een gebied is, waar geen causale wetten zijn, dan is dat gebied ontoegankelijk voor de wetenschap. Maar het beginsel, dat wetenschappelijke mensen zoeken moeten naar causale wetten, is even voor de hand liggend, als het beginsel dat paddestoelverzamelaars, paddestoelen zoeken.
Daarna onderzoekt Russell de aard van causale wetten.
Causale wetten op zich zelf bevatten niet noodzakelijk een volledige bepaling van de toekomst door het verleden. Het is een causale wet, dat zoons van blanken ook blank zijn, maar als dat de enige bekende erfelijkheidswet zou zijn, zouden wij niet veel kunnen voorspellen aangaande zonen van blanke ouders. Determinisme, als een algemene leer, verzekert, dat volledige bepaling van de toekomst door het verleden in theorie altijd mogelijk is, als wij voldoende op de hoogte zijn van het verleden en van causale wetten. De onderzoeker, die enig verschijnsel waarneemt, zou volgens dit beginsel in staat zijn vroegere omstandigheden en causale wetten te vinden, die tezamen het verschijnsel noodzakelijk maakten. En nadat hij de wetten ontdekt had, zou hij, als hij gelijke omstandigheden waarnam, in staat zijn, daaruit af te leiden, dat een gelijk verschijnsel aanstaande was.
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, deze theorie juist te bepalen. Wanneer wij dit trachten te doen, merken wij, dat wij beweren, dat dit of dat 'theoretisch' mogelijk is, en niemand weet, wat 'theoretisch' betekent. Het heeft geen zin te verzekeren, dat 'er wetten zijn', die de toekomst bepalen, tenzij wij er bijvoegen, dat wij die hopen te vinden. De toekomst zal blijkbaar zijn, wat zij zal zijn, en is in die zin reeds bepaald: een alwetend God, als waarin de orthodoxen geloven, moet nu het gehele verloop van de toekomst kennen; daarom, als er een alwetend God bestaat, is er een tegenwoordig feit — nl. zijn kennis van de toekomst — waaruit de toekomst kon worden afgeleid. Dit ligt evenwel, buiten hetgeen wetenschappelijk getoetst kan worden. Wanneer de deterministische leer iets kan beweren, waarvan door duidelijke bewijzen de waarschijnlijkheid of onwaarschijnlijkheid kan worden aangetoond, dan moet dat worden vastgesteld in verband met onze menselijke krachten. Anders lopen wij gevaar het lot te delen van de duivels in Miltons Verloren Paradijs, die 'zwaar redeneerden over voorzienigheid, kennis van de toekomst, wil, lot, bepaald lot, vrije wil, absolute kennis van de toekomst en verdwaald in een doolhof geen einde vonden'.
Dan vraagt Russell zich af, of universeel determinisme wel echt zo onmisbaar is voor het opstellen van testbare natuurwetten.
Wanneer wij een toetsbare leer willen hebben, is het niet voldoende te zeggen, dat het hele verloop van de natuur door causale wetten moet worden bepaald. Dit zou waar kunnen zijn en toch niet te ontdekken bv. wanneer hetgeen verder af is, meer werking had, dan hetgeen dichter bij is, want dan zouden wij een gedetailleerde kennis nodig hebben van de verst verwijderde sterren, voordat wij zouden kunnen vooruitzien, wat op aarde zou gebeuren. Als wij in staat zullen worden gesteld om onze leer te toetsen, moeten wij dat kunnen doen met betrekking tot een beperkt deel van het heelal, en de wetten moeten voor ons eenvoudig genoeg zijn om met haar hulp berekeningen te maken. Wij kunnen niet het gehele heelal kennen, en wij kunnen geen wetten toetsen, die zo ingewikkeld zijn, dat zij meer bekwaamheid vereisen, dan wij kunnen hopen te bezitten, om haar gevolgtrekkingen uit te werken. De berekeningen, die daarvoor nodig zijn, zouden het tegenwoordig mogelijke te boven gaan, maar niet, wat misschien binnenkort waarschijnlijk verkregen kan worden. Dit punt is vrij duidelijk, maar het geeft meer moeilijkheid ons beginsel zo te stellen, dat het te gebruiken is, wanneer onze gegevens beperkt zijn tot een begrensd deel van het heelal. Dingen van buitenaf kunnen altijd binnendringen en onverwachte uitwerkingen hebben. Soms verschijnt er een nieuwe ster aan de hemel, en deze verschijningen kunnen niet voorspeld worden uit gegevens beperkt tot het zonnestelsel. En omdat er zich niets sneller voortbeweegt dan licht, is er geen weg, waarlangs wij een vooruitgezonden bericht kunnen krijgen, dat ons vertelt, dat er een nieuwe ster zal verschijnen.
Wij kunnen op de volgende wijze proberen deze moeilijkheid te ontgaan. Laten wij veronderstellen, dat wij alles moeten, wat er gebeurt bij 't begin van 1936 binnen een zekere bol, waarin wij in het midden staan. Terwille van een juiste bepaling willen wij aannemen, dat de bol zo groot is, dat het licht precies een jaar nodig heeft, om zich van de omtrek naar het midden te begeven. Omdat niets sneller zich voortbeweegt dan licht, zou, als determinisme waar is, alles, wat in het middelpunt van de bol gebeurt gedurende het jaar 1936, alleen afhankelijk zijn van hetgeen bij het begin van het jaar zich binnen de bol bevond, omdat verderaf gelegen dingen meer tijd nodig zouden hebben om in het middelpunt enige uitwerking te hebben. Wij zullen in werkelijkheid niet in staat zijn alle veronderstelde data te hebben voor het einde van het jaar, omdat het licht die tijd nodig heeft om ons van de omtrek te bereiken; maar wanneer het jaar is afgelopen, kunnen wij terugziende onderzoeken of de gegevens, die wij nu hebben, tezamen met de bekende causale wetten, alles verklaren, wat gedurende het jaar op aarde gebeurde.
Nu kunnen wij de hypothese van het determinisme opstellen, ofschoon ik bang ben, dat zij nogal ingewikkeld is. De hypothese is dan als volgt:
Er zijn te ontdekken causale wetten, zodat, gegeven voldoende (niet bovenmenselijke) berekeningsmogelijkheden, iemand, die alles weet, wat binnen een bepaalde bol op een bepaalde tijd gebeurt, alles kan voorspellen, wat in het midden van de bol zal gebeuren gedurende de tijd, die het licht nodig heeft, om zich van de omtrek van de bol naar het midden te begeven.
Ik zou willen dat men goed begreep, dat ik dit principe niet als waar verkondig; ik beweer alleen, dat dit is, wat men onder 'determinisme' moet verstaan, wanneer er enig bewijs voor of tegen bestaat. Ik weet niet, of het principe waar is en een ander weet het evenmin. Men mag het beschouwen als een ideaal, dat de wetenschap, zich zelf voorhield, maar, tenzij om een of andere aprioristische reden, kan men het noch voor onomstotelijk juist, noch voor onomstotelijk onjuist houden. Als wij de argumenten, die voor en tegen het determinisme zijn aangevoerd, gaan onderzoeken, zullen wij misschien zien, dat wat men zich voorstelde, iets minder bepaalds was dan het principe, waartoe wij gekomen zijn.
En uiteindelijk betrekt Russell de (in 1935) nog prille quantummechanica in zijn beschouwing.
Voor het eerst in de historie wordt nu het determinisme door geleerden op wetenschappelijke gronden aangevallen. De aanval was een gevolg van de bestudering van het atoom door de nieuwe methoden van de quantenmechanica. De aanvoerder bij de aanval was Sir Arthur Eddington, en hoewel enige van de beste natuurkundigen (o.a. Einstein) het in dezen niet met hem eens zijn, moeten wij toch, voor zover het, zonder in technische bijzonderheden te treden, mogelijk is, zijn sterke argumentatie onderzoeken.
Volgens de quantenmechanica kan men niet weten, wat een atoom onder bepaalde omstandigheden zal doen; het heeft de keus uit een bepaald aantal mogelijkheden, en het kiest soms
de ene, soms de andere. Wij weten in welke verhouding van de gevallen, een keuze zal worden gedaan, in welke verhouding een tweede of een derde enz. Maar wij kennen geen wet, die de keuze bepaalt in een bijzonder geval. Wij verkeren in hetzelfde geval als de kaartjes verkopende beambte op het Paddington-station, die als hij wilde, zou kunnen te weten komen, welk percentage reizigers van dat station naar Birmingham gaat, welk percentage naar Exeter enzovoort; maar die niets weet van de persoonlijke motieven, die leiden tot de ene keus in het ene en de andere in het andere geval. De gevallen zijn echter niet geheel analoog, want de spoorwegbeambte heeft zijn vrije ogenblikken, waarin hij 't een en ander kan onderzoeken aangaande menselijke wezens, van wat zij niet vertellen, als zij een kaartje kopen. De natuurkundige heeft zo'n voordeel niet, omdat hij in zijn ambteloze ogenblikken geen kans heeft atomen te observeren; wanneer hij niet in zijn laboratorium is, kan hij alleen waarnemen, wat gedaan wordt door grote massa's, bestaande uit vele miljoenen atomen. En in het laboratorium zijn de atomen nauwelijks mededeelzamer dan de mensen, die in haast kaartjes kopen, voor de trein vertrekt. Daarom is zijn kennis van 't soort als van de loketbeambte zou zijn, als hij altijd zou slapen, behalve in de kantooruren.
Tot zover zou het kunnen schijnen, dat het argument tegen het determinisme, ontleend aan het gedrag van atomen, volkomen berust op onze tegenwoordige onwetendheid, en morgen door de ontdekking van een nieuwe wet zou kunnen worden weerlegd. Tot op zekere hoogte is dat waar. Onze gedetailleerde kennis van de atomen is nog zeer nieuw; en er is alle reden te veronderstellen, dat zij zal toenemen. Niemand kan ontkennen, dat er wetten kunnen ontdekt worden, die zullen aantonen, waarom een atoom bij de een gelegenheid de ene en bij de andere een andere mogelijkheid kiest. Op 't ogenblik kennen wij geen ter zake dienend verschil in de antecedenten voor de twee verschillende keuzen, maar een zodanig verschil kan iedere dag gevonden worden. Als wij enige gewichtige reden hadden om in determinisme te geloven, zou dit argument van groot gewicht zijn.
Dan volgt de overweging, dat veel natuurwetten feitelijk statistische wetten zijn.
Er is, jammer genoeg voor de deterministen, een verdere stap in de moderne leer van de atomistische grillen. Wij hadden — of wij dachten te hebben — een massa feiten, die schenen te bewijzen, dat voorwerpen zich altijd bewegen volgens wetten, die volkomen bepalen, wat zij zullen doen. Nu blijkt, dat al die wetten wel eens louter statistiek konden zijn. De atomen kiezen in bepaalde verhoudingen uit mogelijkheden, en zij zijn zo talrijk, dat het resultant voor zover het betreft voorwerpen, groot genoeg om door ouderwetse methoden waargenomen te worden, een volkomen regelmaat schijnt te vertonen. Veronderstel, dat u een reus was, die de individuele mensen niet kon zien en nooit een verzameling van minder dan een miljoen gewaar werd. Dan zou u juist in staat zijn te bemerken, dat Louden bij dag meer stof bevat dan bij nacht, maar u zou met geen mogelijkheid kunnen weten, dat op een gegeven dag mijnheer Dixon ziek te bed lag en niet in staat was zijn gewone trein te pakken. Daarom zou u de beweging van stof naar Londen 's morgens en er uit 's avonds voor een veel regelmatiger zaak houden, dan het is. U zou die beweging zonder twijfel toeschrijven aan een of andere zonnekracht, een hypothese, die bevestigd zou worden door de waarneming, dat de beweging bij mistig weer werd vertraagd. Als u later in staat werd gesteld om de mensen individueel waar te nemen, zou u zien, dat er minder regelmaat is, dan u had verondersteld. De ene dag is mijnheer Dixon ziek en de andere mijnheer Simpson; het statistisch gemiddelde lijdt er niet onder, en bij waarneming in het groot maakt het geen verschil. U zou zien, dat de vroeger waargenomen regelmatigheid werd verklaard door de statistische wet van grote getallen, zonder te veronderstellen, dat de heren Dixon en Simpson om geen andere reden dan een gril 's morgens van hun refs naar Londen hadden afgezien. Dit is precies dezelfde situatie, als die waarin de natuurkunde gekomen is ten opzichte van atomen. Zij kent geen enkele wet, die hun gedrag bepaalt, en de statistische wetten, die zij ontdekt heeft, zijn voldoende om de waargenomen regelmatigheid in de bewegingen van grote voorwerpen te verklaren; en omdat de zaak van het determinisme daarop steunde, schijnt het in elkaar gestort te zijn.
Op dit betoog zou de determinist kunnen proberen op twee manieren te antwoorden. Hij zou kunnen aanvoeren, dat vroegere voorvallen, die eerst niet aan wetten onderworpen schenen, later enige regel bleken te volgen, en dat, waar dit nog niet is gebeurd, de grote ingewikkeldheid van het probleem stof een voldoende verklaring verschaft. Wanneer, zoals vele filosofen hebben geloofd, er a priori redenen waren om te geloven in de heerschappij van wetten, zou dit een goed argument zijn; maar omdat er zulk een reden niet bestaat, staat het argument bloot aan een zeer krachtig antwoord. De regelmatigheid van gebeurtenissen op grote Schaal is een gevolg van de wetten der waarschijnlijkheid, zonder de noodzakelijkheid om regelmatigheid aan te nemen in het gedrag van afzonderlijke atomen. Wat de quantentheorie aanneemt aangaande afzonderlijke atomen, is een waarschijnlijkheidswet: van de mogelijke keuzen, die voor het atoom open staan is een waarschijnlijkheid bekend van een, een andere waarschijnlijkheid van een tweede enzovoort. Van deze waarschijnlijkheidswet kan worden afgeleid, dat grote hoeveelheden zich bijna zeker zullen gedragen, zoals de traditionele mechanica verwacht. De waargenomen regelmatigheid van grote hoeveelheden is daarom alleen waarschijnlijk en benaderend en geeft geen induktieve grondslag voor het verwachten van een volmaakte regelmaat in het gedrag van afzonderlijke atomen.
Een tweede antwoord, dat de determinist zou kunnen proberen te geven, is moeilijker en tot nu toe is het nauwelijks mogelijk de deugdelijkheid er van te schatten. Hij zou kunnen zeggen: u geeft toe, dat, als u de keuzen van grote getallen van gelijke atomen in schijnbaar gelijke omstandigheden waarneemt, dan is er regelmaat in de frequentie, waarin zij de verschillende overgangen waken. 't Geval is gelijk aan dat van mannelijke of vrouwelijke geboorten: wij weten niet of een zekere geboorte mannelijk of vrouwelijk zal zijn, maar wij weten wel, dat er in Groot Brittanni6 ongeveer 21 mannelijke geboorten zijn op iedere 20 vrouwelijke geboorten. Er is dus regelmaat in de verhouding van de seksen over de gehele bevolking, maar daarom niet in iedere familie. Welnu, in 't geval van de mannelijke en vrouwelijke geboorten gelooft iedereen, dat er oorzaken zijn, die sekse in ieder bijzonder geval bepalen; wij denken, dat de statistische wet, die de
verhouding van 21 tot 20 geeft, een gevolg moet zijn van wetten, die te makes hebben met afzonderlijke gevallen. Op dezelfde manier, kan men beweren, als er statistische regelmaat is ten opzichte van grote aantallen atomen, dan moet dat zo zijn, omdat er wetten zijn, die bepalen, wat ieder afzonderlijk atoom zal doen. Als, zo kan de determinist beweren, er zulke wetten niet waren, dan zouden er ook geen statistische wetten zijn.
Het door dit argument opgeworpen probleem houdt geen bijzonder verband met atomen, en als wij er ons mee bezig houden, kunnen wij de hele gecompliceerde zaak van de quantenmechanica uit onze geest bannen. Laten wij in plaats daarvan ons bepalen bij het welbekende opgooien van een muntstuk. Wij geloven vast, dat het draaien van het muntstuk geregeld wordt door de wetten van de mechanics en dat in strikte zip het niet 'kans' is, die er over beslist of het muntstuk met 'kruis' of met 'munt' zal neerkomen. Maar de berekening is voor ons te ingewikkeld, zodat wij niet weten, wat in ieder bijzonder geval zal gebeuren. Men zegt (hoewel ik er nooit enig goed proefondervindelijk bewijs voor heb gezien) dat, als men een muntstuk vele males opgooit, er even vaak 'munt' als 'kruis' zal komen. Verder zegt men, dat dit niet zeker is, maar uiterst waarschijnlijk. Men kan een muntstuk tienmaal opgooien en telkens kan het 'munt' zijn. Het zou niet verrassend zijn, dat dit eenmaal gebeurde bij 1024 herhalingen van io opgooiingen. Maar, wanneer men overgaat tot grotere aantallen, wordt de zeldzaamheid van een voortdurend opkomen van 'munt' veel groter. Als men een muntstuk 1.000.000.000.000.000.000.000.000.000.000 maal zou opgooien, zou. men boffen als men een serie van Imo maal 'munt' achter elkaar zou krijgen Zo tenminste is de theorie, maar het Leven is te kort om het empirisch te toetsen.
Reeds Lang voor de quantenmechanica uitgevonden was, speelden statistische wetten een belangrijke rol in de natuurkunde. Bv. een gas bestaat uit een zeer groot aantal moleculen, met verschillende snelheden, die zich willekeurig in alle richtingen bewegen. Wanneer de gemiddelde snelheid groot is, is het gas beet; wanneer zij gering is, is het gas koud. Wanneer alle moleculen stilstaan, heeft het gas de temperatuur van het absolute nuIpunt.
Door het feit, dat de moleculen voortdurend op elkaar in stoten, verliezen zij welke zich speller bewegen dan het gemiddelde aan snelheid, en die, welke zich langzamer bewegen worden versneld. Wanneer daarom twee gasses van verschillende temperatuur met elkaar in aanraking zijn, wordt het koudere warmer en het warmere kouder, tot zij dezelfde temperatuur bereikt hebben. Maar dit alles is slechts waarschijnlijk. Het zou kunnen gebeuren, dat in een ruimte met oorspronkelijk gelijkmatige temperatuur al de snel bewegende deeltjes naar de ene kant gingen, en al de langzaam bewegende naar de andere kant; in dat geval zou zonder enige oorzaak van buiten de ene kant van de ruimte koud, de andere kant beet worden. Het zou zelfs kunnen gebeuren, dat al de lucht naar de ene helft van de ruimte ging en de andere helft leeg liet. Dit is veel onwaarschijnlijker dan de reeks van 1000 x 'munt', omdat het aantal moleculen zo erg groot is; maar het is strikt genomen niet onmogelijk.
In de quantenmechanica is niet nieuw het optreden van statistische wetten, maar het vermoeden, dat zij definitief zijn, in plaats van afgeleid van wetten, die afzonderlijke gebeurtenissen beheersen. Dit is een zeer moeilijk begrip — moeilijker, desk ik, dan de aanhangers beseffen. Men heeft opgemerkt, dat van de verschillende dingen, die een atoom kan doen, ieder het doet in een bepaalde verhouding van de gevallen. Maar wanneer het zelfstandige atoom niet aan wetten is onderworpen, waarom zou er dan deze regelmaat zijn in grote aantallen? Men zou veronderstellen, dat er iets moet zijn, dat de zeldzame overgangen last afhangen van een ongewoon stel omstandigheden. Wij kunnen een analogie gebruiken, die werkelijk vrij goed klopt. In een zwembad vindt men een trap, die een duiker in staat stelt te duiken van elke hoogte, die bij verkiest. Wanneer de treden opgaan tot een grote hoogte, zullen de hoogste alleen gekozen worden door buitengewoon goede duikers. Wanneer u een seizoen vergelijkt met een ander, zal er een aardige mate van regelmaat zijn in de verhouding van duikers, die de verschillende treden kiezen; en als er biljoenen waren, dan, zo mogen wij veronderstellen, zou de regelmaat groter zijn. Maar het is moeilijk in te zien, waarom deze regelmaat zou bestaan, als de duikers geen motieven voor hun keuze hadden. Dan zou het schijnen, alsof sommigen de hoge treden moesten kiezen om de juiste verhouding in stand to houden; maar dat zou niet langer meer een zuivere gril zijn.
De waarschijnlijkheidstheorie verkeert in een weinig bevredigende staat, zowel logisch als mathematisch; en ik geloof niet, dat er enige alchemie bestaat, waardoor zij regelmaat kan brengen in grote aantallen door een loutere gril in ieder afzonderlijk geval. Wanneer het muntstuk werkelijk uit willekeur zou kiezen om 'munt' of 'kruis' to vallen, hebben wij dan enige reden to zeggen, dat het het ene zowat net zo vaak zal kiezen als het andere? Kan willekeur er niet evengoed toe leiden altijd dezelfde keuze to doen? Dit is niet meer dan een overweging, omdat het onderwerp te duister is voor dogmatische beweringen. Maar, als zij enige waarde heeft, dan kunnen wij niet inzien, dat de allerlaatste regelmatigheden in de wereld met grote aantallen gevallen to maken hebben, en wij moeten wel veronderstellen, dat statistische wetten van de atomistische gedragingen afgeleid worden van tot nu toe onbekende wetten voor het gedrag van ieder atoom op zich zelf.
Bertrand Russell over determinisme.
Moderator: Moderators
Re: Bertrand Russell over determinisme.
Of Russell werkelijk tot de grootste filosofen van de 20e eeuw behoort waag ik te betwijfelen, omdat hij betrekkelijk weinig nieuws heeft toegevoegd. Dat er in de hele geschiedenis van de mensheid maar weinigen waren die zo consequent en foutloos konden nadenken zal ik meteen beamen. Want ook hier slaat Russell betreffende de QM de spijker op de kop en dat was in 1935 bepaald geen kattenpis. In deze moeten we bedenken dat Heisenberg zijn Onzekerheidsrelatie pas in 1927 formuleerde. En in 1935 was de natuurkundige discussie hierover volop aan de gang. Schrödinger formuleerde in dat jaar zijn gedachtenexperiment die bekend zou worden als Schrödinger's kat, met de bedoeling de absurditeit van de QM a la Bohr en Heisenberg aan te tonen. Russell vermijdt zelfs de valkuil die Heisenberg heeft gegraven met de ietwat ongelukkige term Onzekerheid; hij schrijft over waarschijnlijkheid.
Alleen de laatste regel laat zien dat ook Russell maar moeilijk afstand kan nemen van causaliteit. De onbekende wetten voor het gedrag van ieder atoom op zichzelf zijn tot nu toe niets anders dan de waarschijnlijkheden waar Russell het ietsje eerder over heeft.
Merk daarbij op dat de beslissing per experiment pas in 1974 viel ...
http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweespletenexperiment
Het maffe van dit experiment is dat electronen, die als deeltjes één voor één worden weggeschoten (onzorgvuldige formulering; ik hoop dat ik Samsa en Black Mathematician niet op mijn dak krijg) met een flink tijdsinterval zich in grote aantallen als een golf gedragen ...
Hier is in de verste verte geen causaliteit te bespeuren.
Alleen de laatste regel laat zien dat ook Russell maar moeilijk afstand kan nemen van causaliteit. De onbekende wetten voor het gedrag van ieder atoom op zichzelf zijn tot nu toe niets anders dan de waarschijnlijkheden waar Russell het ietsje eerder over heeft.
Merk daarbij op dat de beslissing per experiment pas in 1974 viel ...
http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweespletenexperiment
Het maffe van dit experiment is dat electronen, die als deeltjes één voor één worden weggeschoten (onzorgvuldige formulering; ik hoop dat ik Samsa en Black Mathematician niet op mijn dak krijg) met een flink tijdsinterval zich in grote aantallen als een golf gedragen ...
Hier is in de verste verte geen causaliteit te bespeuren.
Ik geloof niet. In Spanje slaan alle 22 spelers een kruisje voordat ze het veld opkomen, als het werkt, zal het dus altijd een gelijkspel worden.
Johan Cruijff
Johan Cruijff
Re: Bertrand Russell over determinisme.
Misschien is dat al heel wat voor een filosoof. Zijn er die jij speciaal tot de grootste vd 20e eeuw rekent?MNb schreef:Of Russell werkelijk tot de grootste filosofen van de 20e eeuw behoort waag ik te betwijfelen, omdat hij betrekkelijk weinig nieuws heeft toegevoegd. Dat er in de hele geschiedenis van de mensheid maar weinigen waren die zo consequent en foutloos konden nadenken zal ik meteen beamen.
Re: Bertrand Russell over determinisme.
Deze vond ik wel verbluffend. Russell zegt dat de wet van de grote getallen empirisch is en feitelijk onverklaarbaar:
Men heeft opgemerkt, dat van de verschillende dingen, die een atoom kan doen, ieder het doet in een bepaalde verhouding van de gevallen. Maar wanneer het zelfstandige atoom niet aan wetten is onderworpen, waarom zou er dan deze regelmaat zijn in grote aantallen? Men zou veronderstellen, dat er iets moet zijn, dat de zeldzame overgangen last afhangen van een ongewoon stel omstandigheden.
Wat is jouw mening (e.a.) daarover?
Men heeft opgemerkt, dat van de verschillende dingen, die een atoom kan doen, ieder het doet in een bepaalde verhouding van de gevallen. Maar wanneer het zelfstandige atoom niet aan wetten is onderworpen, waarom zou er dan deze regelmaat zijn in grote aantallen? Men zou veronderstellen, dat er iets moet zijn, dat de zeldzame overgangen last afhangen van een ongewoon stel omstandigheden.
Wat is jouw mening (e.a.) daarover?
Re: Bertrand Russell over determinisme.
Wittgenstein, Sartre en Popper staan voor mij buiten kijf. Misschien Heidegger, maar ik vind diens onbegrijpelijkheid een minpunt. In dat opzicht wint Russell het van hem. Arendt en Jaspers kunnen ook genoemd worden, maar die specialiseerden zich sterk. Dat gold natuurlijk ook voor Macchiavelli en die acht ik eveneens hoog. Het is mij onmogelijk te zeggen hoe Russell zich tot die twee laatsten verhoudt qua grootheid, omdat ze nauwelijks te vergelijken zijn. Dus maak ik het me gemakkelijk en stel ik ze op één lijn. En dat is inderdaad al heel wat; ik wil Russell absoluut niet denigreren.siger schreef:Zijn er die jij speciaal tot de grootste vd 20e eeuw rekent?
Dit is zoeken naar causaliteit waar die er niet is of hoeft te zijn. Dat is een kenmerkende reactie voor iedereen die voor het eerst met de QM in aanraking komt; ik herinner mij soortgelijke twijfels te hebben gehad. En ik had goede docenten, dus hoefde niet zelf mijn twijfels te beantwoorden.siger schreef:Men zou veronderstellen, dat er iets moet zijn, dat de zeldzame overgangen laat afhangen van een ongewoon stel omstandigheden.
Ik geloof niet. In Spanje slaan alle 22 spelers een kruisje voordat ze het veld opkomen, als het werkt, zal het dus altijd een gelijkspel worden.
Johan Cruijff
Johan Cruijff