INTELLECTUEEL BEDROG

Serieuze discussies over het menselijk denken en gedrag

Moderator: Moderators

Plaats reactie
Tsjok45
Bevlogen
Berichten: 3132
Lid geworden op: 15 feb 2006 13:57
Locatie: gent
Contacteer:

INTELLECTUEEL BEDROG

Bericht door Tsjok45 »

Pagina 1

INTELLECTUEEL BEDROG / ALAN SOKAL EN JEAN BRICMONT

HOOFDSTUK 4:
HET COGNITIEF RELATIVISME IN DE WETENSCHAPSFILOSOFIE

Ik schreef dit werk niet enkel ten behoeve van de exegese.
Ik richt me tot die tijdgenoten die - herhaaldelijk hunwensen voor werkelijkheid nemend -bepaaldewetenschapsfilosofische conclusies gebruiken om ze dienstbaar te maken aan sociale en politieke doeleinden waarvoor ze niet bestemd zijn. Feministen, religieuze
apologeten (m.i.v. 'creationistische wetenschappers'),lieden uit de tegencultuur,neoconservatieven en een groot aantal andere opmerkelijke geestesgenoten beweerden dat de toegegeven onmeetbaarheid en de onderdeterminatie van de wetenschappelijke theorieën koren op hun molen waren.
De vervanging van het idee dat gegevens en feiten belangrijkzijn, door het idee dat alles afhangt van individuelebelangen en subjectieve perspectieven, is - Amerikaansepolitieke campagnes niet te na gesproken - de meest opvallende en de meest verderfelijke hedendaagse vorm vananti-intellectualisme
.
(Larry Laudan, Science and Relativism, 1990, p.x)







Meerdere postmodernistische auteurs flirten met een of andere vorm van cognitief relativisme en bedienen zich bij gelegenheid van argumenten die dit relativisme aanwakkeren, vandaar het nut van de volgende epistemologische discussie. We zullen het hebben over moeilijke kwesties omtrent kennis en objectiviteit, problemen die de wijsgeren al eeuwenlang bezighouden.
De lezer hoeft niet in te stemmen met deze filosofische standpunten om de verdere uiteenzetting te kunnen appreciëren.
We bekritiseren ideeën die ons onjuist lijken, maar waarvan sommige (niet alle) slechts subtiel fout zijn - dit in tegenstelling tot andere teksten elders in dit boek. Bovendien is onze filosofische argumentatie eerder minimalistisch; we vermijden delicate epistemologische debatten tussen bijvoorbeeld gematigde versies van het instrumentalisme en het realisme.

We zullen ons hier bezighouden met een ratjetoe van vaak slecht geformuleerde ideeën die, generisch gezien, 'relativistisch' zijn en veel invloed hebben op bepaalde gebieden van de hedendaagse menswetenschappen en de filosofie.
Deze Zeitgeist (48 )stamt enerzijds uit de lectuur van bepaalde
hedendaagse, wetenschapsfilosofische werken zoals The Structure of Scientific Revolutions [Destructuur van wetenschappelijke revoluties] van Thomas Kuhn of Against Method [In strijd met demethode] van Paul Feyerabend, en anderzijds uit foutieve extrapolaties door hun opvolgers.(47)

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Noteb
(47 )

We bespreken geenszins het hele oeuvre van deze auteurs; we beperken ons tot de analyse van bepaalde teksten die illustratief zijn voor vrij algemeen verspreide ideeën.

Deze teksten zijn vaak ambigu en verdragen op zijn minst twee lezingen:
één gematigde die leidt tot uitspraken die soms interessant zijn en soms banaal;
en een radicale die verrassende maar onjuiste uitspraken oplevert.

Jammer genoeg wordt de radicale interpretatie vaak niet alleen aangezien als de zogenaamd 'correcte' interpretatie van de originele tekst maar ook als een voldongen feit ('X heeft aangetoond dat...').
Juist deze conclusies willen wij aanvechten. Een tegenargument kan zijn dat niemand deze radicale interpretatie steunt.
Dat zou inderdaad prachtig zijn. Maar de talrijke discussies waarin wij de 'stelling van Quine-Duhem', de theorie-geladenheid van de waarneming'
, of de zogenaamde onmeetbaarheid van de paradigma's
(In het Engels 'theory-ladenness of observations'.)naar voren zagen schuiven om relativistische standpunten kracht bij te zetten, stemmen ons sceptisch.

( 48 ) De relativistische Zeitgeist heeft ook nog tal van andere bronnen, gaande van de Romantiek tot Heidegger. maar die worden niet besproken




Pagina 2


We vechten niet tegen windmolens: ter illustratie zal dit hoofdstuk afgerond worden met enkele voorbeelden van het relativisme dat de Verenigde Staten teistert maar dat ook te bespeuren is in Europa en in de Derde Wereld.
Grosso modo is 'relativisme' elke filosofie die stelt dat de geldigheid van een bewering afhankelijk ('betrekkelijk') is van een individu en/of een sociale groep.

Men onderscheidt verschillende soorten
relativisme naargelang de aard van de bewering: het cognitief of epistemisch relativisme, als het gaat om de feitelijke uitspraak over wat is of wat heet te zijn);
het ethisch of moreel relativisme, als het gaat om een waardeoordeel (goed of slecht, wenselijk of jammerlijk); en
het esthetisch relativisme voor een artistiek waardeoordeel (mooi of lelijk, aangenaam of onaangenaam).

Hier zullen we ons uitsluitend bezighouden met het cognitief relativisme.
Men zal ons ongetwijfeld een gebrek aan 'filosofische vorming' en ezelsvellen op dit terrein verwijten.

In de inleiding staat te lezen waarom dergelijke tegenwerpingen ons koud laten, en ze doen hier evenmin ter zake.
Het lijdt geen twijfel dat de relativistische filosofische houding haaks staat op het
idee van wetenschappers over hun vak
.
Terwijl dezen, zo goed en kwaad als het gaat, objectieve kennis over de wereld
49 trachten te verwerven, stellen de relativistische denkers dat zij hun tijd verliezen en dat hun onderneming in se illusoir is.
Het gaat dus om een fundamentele kwestie.
Wij zijn al lang begaan met de filosofische fundamenten van de fysica en van de wetenschappelijke kennis in het algemeen en het lijkt ons belangrijk een beredeneerd antwoord te geven op de relativistische tegenwerpingen.
Ook zonder diploma in de wijsbegeerte.

We schetsen eerst onze algemene houding ten overstaan van de wetenschappelijke kennis en vervolgens geven we een kort overzicht van enkele facetten van de twintigste-eeuwse epistemologie (Popper, Quine, Kuhn, Feyerabend). We willen voornamelijk bepaalde verwarringen omtrent de 'onderdeterminatie' en 'onmeetbaarheid' ontwarren.
Tot slot benaderen we kritisch bepaalde tendensen in de wetenschapssociologie (Barnes, Bloor, Latour) en geven enkele voorbeelden van hedendaags
relativisme.

Solipsisme en scepticisme

Als mijn brein in mijn ziel de indruk van een boom of van een huis opwekt, dan geef ik ronduit te kennen dat er buiten mij waarachtig een boom of een huis bestaat, waarvan
ik zelfs de plaats, de omvang en andere eigenschappen ken.

Geen mens of dier zal deze werkelijkheid betwijfelen. Als een boer dit in twijfel zou willen trekken, als hijbijvoorbeeld zou zeggen dat hij niet gelooft dat zijn
baljuw bestaat, terwijl die voor hem staat, dan zou men hem terecht voor gek verklaren; maar zodra een filosoof dergelijke indrukken weergeeft, staat hij er op dat men hem bewondert om zijn verlichte geest, eindeloos superieur ten opzichte van de geest van het volk.(Leonhard Euler, 1911 [1761],p.428-429)

We beginnen bij het begin. Hoe kunnen wij ooit hopen op een objectieve (zelfs benaderende of gedeeltelijke) kennis van de wereld?
Wij hebben er geen rechtstreekse toegang toe; rechtstreeks hebben wij slechts weet van onze gewaarwordingen.
Hoe weten we of er daarbuiten iets bestaat'
Het antwoord luidt dat daar geen enkele bewijs voor is; enkel een redelijke hypothese.



-------------------------------------------------------------------------------------------------------
Noten
(49)
Men moet de betekenis van het woord 'objectief' uiteraard nuanceren, zoals blijkt uit de tegenstelling tussendoctrines zoals het realisme, het conventionalisme of het positivisme.

Niettemin zal geen enkel onderzoeker aanvaarden dat het hele wetenschappelijke vertoog maar 'een sociale constructie als een ander' is.

Zoals Sokal(Sokal, 1996e, p.94 en hier overgenomen in appendix Cp.( 54p. 55) geschreven heeft, willen wij niet als de Emily Post van de kwantumveldtheorie fungeren. (Emily Post is de auteur van een Amerikaans handboek over salonetiquette.)

50
We beperken ons hier tot de natuurwetenschappen, de meeste voorbeelden komen uit ons werkgebied, de fysica.
We spreken ons niet uit over de wetenschappelijkheid van de verschillendemenswetenschappen.



Page 3

De meest natuurlijke manier om de permanentie van onze indrukken uit te leggen (en in het bijzonder de onaangename) is de veronderstelling dat ze voortkomen uit agentia buiten ons bewustzijn.
Wij kunnen haast altijd de indrukken die louter een product van onze verbeelding zijn naar goeddunken aanpassen,
maar men stopt geen oorlog, men doet geen leeuw verdwijnen en men start geen kapotte wagen louter door een denkoefening.
Natuurlijk is dit argument geen weerlegging van het solipsisme.
Als iemand mordicus blijft beweren dat 'hij een clavecimbel is dat solo speelt' (Diderot), dan hebben we geen middelen om hem van dat idee af te brengen. Maar een oprecht solipsist hebben we nog nooit ontmoeten we betwijfelen of die wel bestaat. (51)
Dit verduidelijkt een belangrijk principe dat we nog herhaaldelijk zullen gebruiken: enkel het feit dat een opvatting niet weerlegbaar is, impliceert geenszins dat er enige reden bestaat om te geloven dat ze waar is.

We krijgen soms te maken met het radicale scepticisme:
er bestaat zeker een wereld buiten mijnbewustzijn, maar die is niet te kennen.
Altijd hetzelfde argument: rechtstreeks (of onmiddellijk heb ik slechts toegang tot mijn indrukken; hoe kan ik weten of ze overeenstemmen met de realiteit? ' Ik zou
daartoe mijn toevlucht moeten nemen tot een apriorisch argument zoals het bewijs van het bestaan van een welwillende godheid bij Descartes; deze argumenten werden uitermate verdacht in de hedendaagse wijsbegeerte (om goede redenen waarop we niet zullen ingaan).


Deze kwestie werd goed geformuleerd door Hume:

Of de gewaarwordingen van de zintuigen door gelijkende objecten buiten ons worden veroorzaakt, is een kwestie van feiten.
Hoe zal deze kwestie worden uitgemaakt?
Natuurlijk door de ervaring, zoals in alle andere kwesties van gelijke aard. Maar hier zwijgt de ervaring in alle talen, en dat moet ook. De geest is alleen maar gericht op de
gewaarwordingen en kan onmogelijk weet hebben van een verband daartussen en de objecten.
Zulk een band veronderstellen mist dus elke rationele basis.
(David Hume, An Enquiry Concerning Human Understanding [Het menselijk inzicht:
een onderzoek naar het denken van de mens], sectie XII, deel I, 1978 [1748], p.194)

Welke houding moeten we aannemen tegenover de radicale scepticus?
Beknopt gesteld,
is het humeaanse scepticisme toepasselijk op al onze kennis: niet uitsluitend op het bestaan van atomen, elektronen of genen, maar ook op het feit dat er bloed door onze aderen loopt, dat de aarde (bij benadering) rond is en dat we uit de schoot van onze moeder geboren werden. Zelfs de meest banale kennis over het dagelijks leven - voor mij staat een glas op tafel - is geheel afhankelijk van de hypothese dat onze percepties ons niet systematisch bedriegen en wel degelijk opgeroepen worden door objecten die buiten onze indrukken staan en er enigszins op lijken.(52)
De universaliteit van het humeaanse scepticisme is meteen ook zijn zwakheid. Natuurlijk is het onweerlegbaar.
Maar omdat niemand (althans oprecht) sceptisch is voor gewone kennis, dient men
zich af te vragen waarom het scepticisme hier verworpen wordt en waarom het niettemin zou gelden wanneer het bijvoorbeeld op de wetenschappelijke kennis wordt toegepast.
De reden waarom we het systematische scepticisme verwerpen in het dagelijks leven is min of meer evident en berust op gelijkaardige overwegingen als die tegen het solipsisme.
De beste uitleg voor de coherentie van onze ervaring is te veronderstellen dat de buitenwereld althans bij benadering beantwoordt aan het beeld dat de zintuigen er ons van geven(53.)

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------

noten
( 51 )

Bertrand Russell (1948, p. 196) vertelt dit grappig verhaaltje:
'Op zekere dag kreeg ik een brief van een eminente logicus, mevrouw Christine Ladd Franklin; Ze beweerde een solipsiste te zijn en het verbaasde haar dat er geen andere waren.'

52
Deze bewering betekent allerminst dat wij een afdoend antwoord hebben op de vraag hoe een dergelijk verband tot stand komt.

53
Deze hypothese wordt grondiger toegelicht dankzij latere ontwikkelingen in de wetenschap, vooral dan de evolutieleer. Het bezit van zintuiglijke organen, die min of meer getrouw de buitenwereld reflecteren (p 56)




Page 4
Wetenschap als praktijk

Ik twijfel er niet aan: hoewel men zich mag verwachten aan geleidelijke vorderingen in de fysica, staan de huidige doctrines waarschijnlijk dichter bij de werkelijkheid dan om het even welke bestaande, rivaliserende theorie.

Wetenschap is nooit helemaal juist, maar ze is zelden helemaal fout en is in het algemeen, meer juist dan de niet-wetenschappelijke theorieën.
Daarom is het rationeel haar voorlopig te aanvaarden.

(Bertrand Russell, My Philosphical Development, (1995 [1959], p.13)

Zodra de algemene problemen van solipsisme en radicaal scepticisme opzij zijn gezet, kan men beginnen nadenken.

Laten we aannemen dat we een min of meer betrouwbare kennis over de wereld
kunnen verwerven, althans wat het dagelijks leven betreft. Dan rijst de vraag in welke mate onze zintuigen ons bedriegen of betrouwbaar zijn.
Om deze vraag te beantwoorden, kan men proberen onze impressies met elkaar te vergelijken en bepaalde parameters van onze dagelijkse ervaring te variëren.

Zodoende bekomt men beetje bij beetje een praktische rationaliteit.
De wetenschappelijke aanpak verschilt niet zoveel van een rationele houding in het dagelijks leven.

Historici, detectives en loodgieters, alle mensen, induceren, deduceren en evalueren gegevens, juist zoals fysici of biochemici. Wetenschappers trachten dit alleen zo systematisch mogelijk te doen, met statistische proeven, repetitieve experimenten, enzovoort.
De wetenschappelijke waarnemingen zijn dus veel nauwkeuriger dan de alledaagse.
Zo worden tot dan toe onbekende fenomenen ontdekt die
mogelijk botsen met het gezond verstand. Maar het conflict ontstaat op het niveau van de besluiten,niet op dat van de aanpak.(54 55)
Per slot van rekening is de belangrijkste reden om te geloven aan de waarachtigheid van
wetenschappelijke resultaten (althans van de meest geverifieerde) het feit dat ze een verklaring biedenvoor de coherentie van onze ervaring. Ter verduidelijking: hier slaat 'ervaring' op alle waarnemingen waarover we beschikken, de resultaten van laboratoriumproeven incluis, bedoeld om de bepaalde belangrijke aspecten daarvan), biedt duidelijk een evolutief voordeel. Dit argument weerlegt het radicale scepticisme niet, maar het verhoogt de coherentie van het tegenovergestelde standpunt.


-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Noten
(54)

Een voorbeeld: het lijkt alsof de zon elke dag rond de aarde draait, maar de astronomische waarnemingen leren ons dat de aarde dagelijks om haar as draait en jaarlijks rond de zon. Water lijkt een ononderbroken fluïdum, maar chemische en fysische experimenten leren ons dat het uit atomen bestaat. Enzovoort.

(55)In dit hoofdstuk wordt de methodologische continuïteit tussen wetenschappelijke en alledaagse kennisvoortdurend benadrukt. Dit lijkt ons de beste methode om een antwoord te geven op de verschillende sceptische uitdagingen en om de verwarring tegen te gaan die ontstaat door de radicale interpretaties van correcte
filosofische ideeën zoals de onderdeterminatie van theorieën door feiten. Maar het zou naïef zijn om dit verband al te ver door te trekken. De wetenschap - vooral de fundamentele fysica - introduceert concepten die moeilijk intuïtief te vatten noch direct te begrijpen zijn met het gezond verstand. (Bijvoorbeeld. Krachten die in de newtoniaanse mechanica ogenblikkelijk werken in het hele universum, Maxwells theorie over elek-
tromagnetische velden die 'trillen' in het vacuüm, gekromde ruimte-tijd in de algemene relativiteit van Einstein.)
En het is bij discussies over de betekenis van deze theoretische concepten dat verschillende groepen realisten en antirealisten (instrumentalisten, pragmatici) mekaar niet langer begrijpen. Uitgedaagd, vallen relativisten wel eens terug op opvattingen van instrumentalisten, maar er is een fundamenteel verschil tussen beide houdingen.
Instrumentalisten zullen beweren dat er geen enkele manier is om te weten te komen of 'niet-waarneembare' theoretische entiteiten werkelijk bestaan óf dat hun betekenis uitsluitend wordt gevormd door meetbaba re grootheden. Dat betekent echter niet dat zij dergelijke entiteiten zien als 'subjectief' in de j zin dat hun betekenis wezenlijk beïnvloed wordt door extra-wetenschappelijke factoren (zoals de persoonlijkheid van de individuele wetenschapper of de sociale kenmerken van de groep waartoe hij behoort). Instrumentalisten kunnen onze wetenschappelijke theorieën eenvoudigweg zien als de meest bevredigende manier waarop de menselijke geest, met zijn inherente biologische beperkingen, de wereld kan begrijpen. (p. 57 p. 58 )



Page 5

voorspellingen van de wetenschappelijke theorieën kwantitatief (soms met ongelooflijke precisie) uit te testen.
Eén voorbeeld: de kwantum-elektrodynamica voorspelt als waarde voor het magnetische moment van het elektron. (56)

1,001 159 652 201 + 0,000 000 000 030,
waarbij de '±' de onzekerheden in de theoretische berekening (die verschillende benaderingen aanwendt) aangeeft.

Een recent experiment geeft het resultaat
1,001 159 652 188 ±0,000 000 000 004,
waarbij de '±' slaat op onzekerheden in het experiment. (57)
Deze overeenstemming en vele andere, minder spectaculair maar gelijkaardig, zouden miraculeus zijn indien de wetenschap niet naar waarheid spreekt over de wereld, of op zijn minst bij benadering.
Alle proefondervindelijke bevesti- gingen van de meest vaststaande wetenschappelijke theorieën tonen aan dat we werkelijk een objectieve (weliswaar benaderende en partiële kennis) van de natuur bezitten.(58)

In dit stadium van de discussie zullen de scepticus of de relativist vragen wat wetenschap onderscheidt
van andere vertogen over de werkelijkheid -religies of mythen bijvoorbeeld, of pseudo-wetenschappen
zoals astrologie - en vooral naar de criteria voor zo'n onderscheid. Ons antwoord is genuanceerd. Eerst
en vooral zijn er algemene, maar essentieel negatieve, epistemologische principes die minstens
teruggaan tot de achttiende eeuw: het wantrouwen t.a.v. apriorische argumenten, openbaring, gewijde
teksten en gezagsbeginsel. Daarenboven brachten drie eeuwen ervaring inzake wetenschappelijke
praxis ons een hele reeks min of meer algemene methodologische beginselen bij - zoals het herhalen
van proefnemingen, het gebruik van 'controles', het 'double-blind' uittesten van medicamenten enz. -
die men met rationele argumenten kan rechtvaardigen. Wij beweren nochtans niet dat die beginselen
definitief codificeerbaar of exhaustief zouden zijn. Met andere woorden, er bestaat (althans vandaag)
geen volledige codificering van de wetenschappelijke rationaliteit en we betwijfelen of die wel kan
bestaan. Anders zou het leven een makkie zijn en liep het pad naar kennis over rozen: met die criteria
zou men elk nieuw idee kunnen rangschikken als goed of slecht. Maar de toekomst is onvoorspelbaar;
rationaliteit is steeds een aanpassing aan een nieuwe toestand. Niettemin - en daar ligt het hele verschil
tussen ons en de sceptici — denken wij dat stevig opgebouwde wetenschappelijke theorieën op een
hele reeks goede redenen steunen, waarvan de rationaliteit geval per geval moet onderzocht worden.
59
Om deze ideeën toe te lichten, nemen we een voorbeeld dat tussen de wetenschappelijke en de gewone
kennis in ligt, namelijk het politieonderzoek.
60
In ten minste een aantal gevallen zal bijna niemand
betwijfelen dat men werkelijk de schuldige heeft gevonden. Soms zijn er 'bewijzen': een wapen,
vingerafdrukken, bekentenissen, een motief enz. Toch is het verloop van een onderzoek vrij complex:
de onderzoeker moet beslissingen nemen (over te volgen sporen, over te zoeken bewijzen) en
voorlopige conclusies trekken. In bijna elk onderzoek moet het onwaarneembare (de misdaad) afgeleid
worden uit het waarneembare. En er zijn rationele en irrationele, of, meer genuanceerd, meer en

---------------------------------------------------------------------------
56
Gemeten volgens een welbepaalde eenheid, die hier niet uitmaakt.
57
Zie Kinoshita (1995) voor de theorie en Van Dyck et al. (1987) voor de proefnemingen. Crane (1968) geeft
een niet-technische inleiding.
58
Wel te verstaan met nuances voor de exacte betekenis van 'bij benadering waar' en 'objectieve kennis van de
natuur', weerspiegeld in de verschillende versies van het realisme en het instrumentalisme (of antirealisme). Zie
voor deze discussie bv. Leplin (1984) en noot 55 hierboven.
59
Geval per geval bekeken ziet men beter hoe groot de kloof is tussen wetenschappen en pseudo-wetenschappen.
60
We koesteren geen illusies over het gedrag van de politie. Politiediensten zijn zeker niet constant en uitsluitend
begaan met het vinden van de waarheid. Dit voorbeeld dient enkel om de abstracte epistemologische vraag in
een eenvoudige, concrete context toe te lichten, namelijk: stel dat iemand de waarheid wil achterhalen over een
concreet voorbeeld (wie pleegde die moord?); hoe zou hij dan te werk gaan?
p. 59
________________________________________
Page 6
6
minder rationele afleidingen. Het onderzoek kan slecht gevoerd zijn, of zogenaamde 'bewijzen' kunnen
zelfs door de politie gefabriceerd zijn. Maar je kan niet a priori, los van de omstandigheden bepalen
wat een goed van een slecht onderzoek onderscheidt. Niemand kan absoluut garanderen dat een
politieonderzoek het juiste resultaat geeft. Niemand kan een definitief traktaat schrijven over De
logica van het politieonderzoek. Maar niemand betwijfelt - en daar gaat het om — dat ten minste in
een aantal (de beste) onderzoeken, het behaalde resultaat werkelijk overeenstemt met de realiteit.
Overigens leert het verleden dat de regels veranderen: niemand gelooft nog in de vuurproef en
bekentenissen uit de folterkamer worden gewantrouwd. Men moet de getuigenissen vergelijken,
overgaan tot confrontaties, materiële bewijzen zoeken enzovoort. Zelfs al bestaat er geen
methodologie die steunt op onweerlegbare redeneringen a priori, dan nog zijn deze regels (en vele
andere) niet arbitrair. Ze zijn rationeel en steunen op een gedetailleerde analyse van eerdere
ervaringen. De zogenaamd 'wetenschappelijke methode' is niet fundamenteel verschillend.
Het ontbreken van een absoluut antwoord, los van de omstandigheden, impliceert eveneens dat er geen
antwoord bestaat of kan bestaan op een vraag zoals die naar een algemene rechtvaardiging van het
inductieprincipe (nog zo'n probleem uit de erfenis van Hume). Er bestaan wel- en niet-
gerechtvaardigde inducties of inducties die redelijker zijn en andere die dat minder zijn. Alles hangt af
van het beschouwde geval. Een klassiek filosofisch voorbeeld: gezien het feit dat we de zon elke dag
zien opgaan en gezien al onze astronomische kennis, nemen we aan dat de zon ook morgen zal
opgaan. Maar dit impliceert niet dat ze binnen tien miljard jaar nog zal opgaan (de astrofysica
voorspelt dat ze voordien zal uitdoven).
We komen steeds terug bij het probleem van Hume: geen enkele uitspraak over de reële wereld kan
ooit echt bewezen worden, maar om de zeer juiste uitdrukking van het Angelsaksisch recht te
hernemen, kan ze dat boven elke redelijke twijfel. Alleen de onredelijke twijfel blijft over.
Uiteindelijk blijft de scepticus verweesd achter zonder de absolute maar illusoire zekerheden uit de
speculatieve filosofie. Die zekerheden zijn wel degelijk verdwenen in de achttiende eeuw, ze komen
niet meer terug.
Waarom besteden we zoveel tijd aan deze elementaire argumenten? Omdat een belangrijk deel van de
bekritiseerde relativistische dwalingen van dubbele oorsprong zijn:
-
sommige twintigste-eeuwse epistemologen (Wiener Kreis, Popper en anderen) hebben
getracht de wetenschappelijke methode te codificeren, door er een zeer specifieke activiteit
van te maken die sterk verschilt van de gangbare rationele houding;
-
de gedeeltelijke mislukking van deze poging leidde tot een onredelijk scepticisme.
In de rest van dit hoofdstuk tonen we aan dat een hele reeks relativistische argumenten betreffende de
wetenschappelijke kennis ofwel (a) geldige kritieken zijn van bepaalde pogingen tot codificering van
de wetenschappelijke methode die niettemin de rationaliteit van het wetenschappelijke vertoog niet op
de helling zetten, ofwel (b) gewoon het radicale humeaanse scepticisme op een of andere wijze herhalen.


De crisis van de epistemologie

Wetenschap zonder epistemologie - in de veronderstelling dat zoiets denkbaar zou zijn - is primitief en slordig.
Niettemin, zodra de epistemoloog die op zoek is naar een helder systeem, er een gevonden heeft, is hij geneigd de gedachte-inhoud van de wetenschap volgens zijn systeem te
interpreteren en alles te verwerpen wat niet in zijn
systeem past. De wetenschapper echter kan het zich niet
veroorloven zijn verlangen naar epistemologische
systematiek zover door te drijven. (...) In de ogen van de
systematische epistemoloog moet hij dus wel een opportunist
zonder scrupules lijken.
(Albert Einstein 1949, p.684)
p. 60
________________________________________
Page 7
7
Het hedendaagse scepticisme beweert argumenten te vinden bij auteurs als Quine, Kuhn of
Feyerabend die de epistemologie van de eerste helft van de twintigste eeuw in twijfel trekken. Die
maakt inderdaad een crisis door. Voor een goed begrip van de aard en de oorsprong van die crisis en
de mate waarin ze weegt op de wetenschappelijke houding, keren we terug naar Popper.
61
We zouden
kunnen teruggaan tot de Wiener Kreis, maar dat zou ons te ver voeren. Popper is geen relativist, wel
integendeel. Hij vormt evenwel een goed uitgangspunt, primo omdat een groot deel van de moderne
ontwikkelingen in de epistemologie (Kuhn, Feyerabend) ontstond als reactie tegen hem, secundo
omdat - hoewel we het grondig oneens zijn met bepaalde conclusies van critici van Popper, zoals
Feyerabend, het toch waar is dat een deel van onze problemen hun oorsprong vinden in bepaalde ver-
gissingen en overdrijvingen van The Logic ofScientific Discovery van Popper.
62
De beperkingen van
dit werk moeten gekend zijn om beter het hoofd te kunnen bieden aan de irrationalistische afwijkingen
waartoe de kritiek op dit boek geleid heeft.
Popper zoekt een criterium voor een afbakening tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke
theorieën. Hij meent dat te vinden in de falsifieerbaarheid: om wetenschappelijk te zijn, moet een
theorie voorspellingen doen, die in principe in de reële wereld vals kunnen zijn. Volgens Popper
ontwijken theorieën zoals de astrologie of de psychoanalyse deze proef, ofwel door geen nauwkeurige
voorspellingen te doen, ofwel door hun uitspraken ad hoc te formuleren zodat ze kunnen aangepast
worden aan empirische resultaten die hen zouden tegenspreken.
63
Als een theorie falsifieerbaar is, ergo wetenschappelijk, kan ze aan falsificatietests onderworpen
worden. Dit wil zeggen dat men de empirische voorspellingen van de theorie met de waarnemingen
kan vergelijken; en als de waarnemingen de voorspellingen tegenspreken, dan is de theorie vals. De
nadruk op de falsificatie (in tegenstelling tot de verificatie) wijst, aldus Popper, duidelijk op een
cruciale asymmetrie: men kan nooit bewijzen dat een theorie waar is, want ze geeft meestal een
oneindig aantal empirische voorspellingen, waarvan men slechts een eindige deelverzameling kan tes-
ten ; maar niettemin kan men bewijzen dat een theorie vals is, want daartoe volstaat één enkele
waarneming die haar tegenspreekt.
64
Het popperiaanse schema - falsifieerbaarheid en falsificatie - is niet slecht op voorwaarde dat men het
maar met een (flinke) korrel zout neemt. Letterlijk genomen geeft het verschillende moeilijkheden.
Popper stelt voor om de onzekerheid van de verificatie te laten varen ten voordele van de zekerheid
van de falsificatie. Maar deze werkwijze stuit op twee problemen: wie de verificatie loslaat, betaalt een
te hoge prijs; bovendien krijgt men niet wat er beloofd werd, want de falsificatie is aanzienlijk minder
zeker dan Popper stelt.
De eerste moeilijkheid betreft de status van de wetenschappelijke inductie. Als een theorie een
falsificatietest ondergaat zonder een weerlegging, zal een wetenschapper haar beschouwen als
gedeeltelijk bevestigd en zal hij haar een waarschijnlijkheid of een ruimere subjectieve probabiliteit
toekennen. De waarschijnlijkheidsgraad hangt vanzelfsprekend af van de omstandigheden: de kwaliteit
van de proefneming, de al dan niet verrassende aard van de voorspellingen enzovoort. Maar Popper
weigert het zo te bekijken: hij is altijd een fervent tegenstander geweest van elk idee in de zin van de
'bevestiging' of zelfs van de 'probabiliteit' ervan. Hij schrijft:



---------------------------------------------------------------------------
61
De analyse in dit stuk berust gedeeltelijk op Putnam (1974), Stove (1982) en Laudan (1990b). Nadat de Franse
versie van dit boek verschenen was, vestigde Tim Budden onze aandacht op Newton-Smith (1981), waareen
gelijkaardige kritiek op Poppers epistemologie te vinden is.
62
Popper (l 959).
63
Zoals we later zullen zien hangt het feit of een verklaring al dan niet ad hoc is, in sterke mate af van de
context.
64
In deze samenvatting werd de epistemologie van Popper sterk vereenvoudigd. Het onderscheid tussen
waarnemingen, het eoncept van waarnemingsuitspraken van de Wiener Krcis (door Popper bekritiseerd) en
Poppers concept van elementaire uitspraken werden niet behandeld evenmin als Poppers bepaling dat enkel
reproduceerbare gevolgen kunnen leiden tot falsificatie, enzovoort. Deze vereenvoudigingen hebben echter geen
invloed op de volgende discussie.
p. 62
________________________________________
Page 8
8
Is het rationeel verrechtvaardigd een redenering vanuit
herhaalde gevallen waarmee we ervaring hebben uit te
breiden naar gevallen waarmee we geen ervaring hebben?

Hume
antwoordt stelselmatig: neen, dit is niet verrechtvaardigd
(...). Naar mijn mening is het antwoord van Hume op deze
vraag correct.
(Popper 1974,p.l018-1019,cursief in de tekst).
65
Iedere inductie is een afleiding vanuit het waargenomene naar het niet-waargenomene en geen enkele
afleiding van die aard kan louter door het gebruik van de deductieve logica gewettigd worden. Zoals
we eerder zagen: indien dit argument ernstig zou genomen worden - indien rationaliteit zich strikt tot
deductieve logica zou beperken - dan zou dit ook betekenen dat er geen enkele goede reden bestaat om
te geloven dat de zon morgen zal opgaan, ook al verwacht niemand echt dat ze niet zal opgaan.
Popper denkt dat hij dankzij de falsifieerbaarheid het probleem van Hume
66
heeft opgelost, maar
letterlijk genomen is zijn oplossing louter negatief: we kunnen zeker weten of bepaalde theorieën fout
zijn, maar we kunnen nooit zeker weten of ze juist of zelfs maar waarschijnlijk zijn. Vanuit
wetenschappelijk oogpunt volstaat deze 'oplossing' geenszins. De wetenschap moet voorspellingen
doen waarop anderen (ingenieurs, dokters,...) hun activiteiten kunnen baseren en al deze
voorspellingen steunen op de een of andere vorm van inductie.
Anderzijds toont de geschiedenis dat de aanvaarding van een wetenschappelijke theorie vooral berust
op haar successen. Zo is men er bijvoorbeeld op basis van de mechanica van Newton in geslaagd een
groot aantal astronomische verschijnselen en bewegingen van de aarde af te leiden die zeer goed met
de waarnemingen overeenkomen. En de geloofwaardigheid van deze theorie werd groter door
bijvoorbeeld voorspellingen zoals de terugkeer van de komeet van Halley in 1759
67
of door
buitengewone ontdekkingen zoals die van Neptunus in 1846, die precies gevonden werd waar Le
Verrier en Adams voorspeld hadden.
68
Het is onwaarschijnlijk dat een zo eenvoudige theorie zo
nauwkeurig nooit geziene fenomenen kan voorspellen, als ze niet op zijn minst bij benadering waar is.
De tweede moeilijkheid met de epistemologie van Popper is dat de falsificatie van een theorie
ingewikkelder is dan het lijkt.
69
Om dat te begrijpen, kijken we nogmaals naar de newtoniaanse
mechanica.
70
Daaronder verstaan we de combinatie van twee wetten: de wet van beweging die stelt dat
kracht gelijk is aan massa vermenigvuldigd met de versnelling en de wet van de algemene
zwaartekracht die stelt dat de aantrekkingskracht tussen twee lichamen evenredig is met het product
van hun massa en omgekeerd evenredig met het kwadraat van hun onderlinge afstand. In welke zin is
deze theorie falsifieerbaar? Als dusdanig voorspelt ze niet veel, want een groot aantal bewegingen zijn



------------------------------------------------------------------------------------------------
65
Zie ook Stove (1982, p.48) voor aanverwante citaten. Poppcr zegt dal een theorie gecorroboreerd is. wanneer
ze met succes falsificatietests doorstaat. Maar hij benadrukt dat die term geenszins een synoniem van 'bevestigd'
is; inderdaad, want zoniet zou de hele popperiaanse kritiek op de inductiemethode geen zin hebben. Zie Putnam
(1974) voor een verdere bespreking.
66
Hij schrijft: 'Het voorgestelde demarcatiecriterium brengt ons tevens de oplossing van het humeaanse
inductievraagstuk: het probleem van de geldigheid der natuurwetten. (...) De falsificatiemethode vooronderstelt
geen enkele inductieve afleiding maar alleen de tautologische transformaties van de deductieve logica waarvan
de geldigheid niet betwist wordt.' (Popper, 1959,p.42)
67
Laplace schreef: 'De wereld der geleerden heeft met ongeduld deze terugkeer, die een der grootste
wetenschappelijke ontdekkingen aller tijden moest bevestigen, afgewacht.' (Laplace. 1986[1825],p.34)
68
Zie vooreen gedetailleerd verhaal bv. Crosser (l 962) of Moore (1996, hfdst.2 en 3).
69
Popper zelf was zich bewust van de onduidelijkheden in verband met falsificatie. Maar hij geeft geen
bevredigend alternatief voor 'naïef falsificationisme' - een alternatief dat de gebreken corrigeert en de voordelen
overhoudt.
70
Onze uiteenzetting volgt gedeeltelijk Putnam (l 974). Zie ook het antwoord van Popper (1974, p.993-999) en
de repliek van Putnam (1978).
p. 63
p. 64
________________________________________
Page 9
9
verenigbaar met die wetten en kunnen er zelfs uit afgeleid worden, als men geëigende hypotheses over
de massa der verschillende hemellichamen poneert. De befaamde deductie van de wetten van Kepler
door Newton gaat uit van bepaalde bijkomende hypotheses, die logisch onafhankelijk zijn van
voornoemde wetten; de belangrijkste is wel dat de massa's van de planeten klein zijn in verhouding tot
de massa van de zon, waardoor de interactie van de planeten onderling verwaarloosbaar is (in een
eerste benadering). Deze hypothese is redelijk maar absoluut niet evident: de planeten zouden uit zeer
zware materie kunnen bestaan en daardoor zou de bijkomende hypothese vervallen. Of er zou een
grote hoeveelheid onzichtbare materie kunnen bestaan die de beweging der planeten zou kunnen
beïnvloeden.
71
Daarenboven hangen al onze astronomische waarnemingen voor hun interpretatie af
van bepaalde theoretische stelregels, meer bepaald optische hypotheses over het functioneren van
telescopen en over de voortplanting van het licht in de ruimte. Hetzelfde geldt voor om het even welke
waarneming: meet men bijvoorbeeld elektrische stroom, dan ziet men in werkelijkheid de stand van
een naald op een schaal, en we nemen aan dat die de aanwezigheid en de intensiteit van de stroom
aanduidt.
72
Hieruit volgt dat wetenschappelijke proposities niet stuk voor stuk falsifieerbaar zijn. Want om een
empirische voorspelling te kunnen afleiden, moet men een groot aantal bijkomende hypotheses
poneren, al was het maar over de werkwijze van de meetapparatuur. Daarbij dient gezegd dat deze
hypotheses vaak ook nog impliciet zijn. De Amerikaanse filosoof Quine heeft dit nogal radicaal
verwoord:
(...) Onze uitlatingen over de buitenwereld verschijnen
voor het tribunaal der zintuiglijke ervaring: niet
individueel, maar als een geheel. (...) In z'n geheel
genomen, heeft wetenschap een dubbele afhankelijkheid, van
taal en van ervaring; maar die dualiteit is niet
significant opspoorbaar wanneer men de uitlatingen van de
wetenschap elk afzonderlijk neemt. (...)
De idee om een gangbaar symbool te definiëren was (...) een
vooruitgang ten opzichte van het onmogelijk term-per-term
empirisme van Locke en Hume. Met Bentham werd het geheel
van de bewering (veeleer dan de afzonderlijke term) erkend
als de eenheid die rekenschap moet geven aan de empirische
kritiek. Maar ik meen dat we zelfs met de hele bewering als
eenheid een te fijne kam hanteren. De eenheid van
empirische betekenis is de wetenschap in haar geheel.
(Quine 1980 [1953], p.41-42)
73
Hoe kan men dergelijke tegenwerpingen beantwoorden? Wetenschappers zijn zich in de praktijk wel
degelijk bewust van het probleem. Telkens een proefneming een theorie tegenspreekt, worden allerlei
vragen gesteld: ligt het aan de manier waarop de proefneming uitgevoerd of geanalyseerd werd? Ligt
het aan de theorie zelf of aan één van de bijkomende hypotheses? Heeft men impliciet iets foutief
voorondersteld? Het is nooit de proefneming alleen die oplegt wat men doen moet. Het idee (het
'empiristisch dogma' volgens Quine) dat men de wetenschappelijke proposities elk afzonderlijk kan
uittesten, hoort thuis in een sprookje over de wetenschap. Maar men moet de uitspraken van Quine


----------------------------------------------------------------------------------------
71
Het bestaan van een dergelijke 'donkere', want 'onzichtbare' materie (evenwel opspoorbaar met andere
middelen) wordt als postulaat naar voren gebracht in bepaalde hedendaagse kosmologische theorieën - en deze
theorieën worden niet ipso facto onwetenschappelijk verklaard.
72
Het belang van de theorie bij de interpretatie van proeven werd onderstreept door Duhem (1914, dl.2.
hfdst.VI).
73
In het woord vooraf van de editie van 1980 (p. VIII) nuanceert Quine zijn uitlatingen
p. 65
________________________________________
Page 10
10
terdege nuanceren.
74
In de praktijk is de proefondervindelijke ervaring niet zonder meer gegeven; we
zijn niet losweg bezig de wereld te aanschouwen om hem nadien te interpreteren. We doen specifieke
proeven in functie van onze theorieën, precies om de verschillende onderdelen of hypotheses uit te
testen, indien mogelijk onafhankelijk van elkaar of tenminste in verschillende combinaties. Men
gebruikt een geheel van toetsen, waarvan sommige louter dienen om na te gaan of de meetapparatuur
werkt zoals voorzien (door haar op bekende situaties toe te passen). En net zoals men het geheel der
relevante theoretische proposities aan een falsificatietest onderwerpt, weegt ook het geheel van onze
empirische waarnemingen op onze theoretische interpretaties. Bijvoorbeeld. Onze astronomische
kennis is afhankelijk van optische hypotheses, maar die kunnen niet willekeurig gewijzigd worden
want ze kunnen, op zijn minst gedeeltelijk, uitgetest worden met tal van onafhankelijke
proefnemingen.
Maar we zijn nog niet klaar met het popperisme. Wie Popper letterlijk neemt, moet stellen dat de
theorie van Newton al lang gefalsificeerd was door het afwijkende gedrag van de baan van
Mercurius.
75
Voor een nauwgezet popperiaan is het idee om bepaalde moeilijkheden (zoals de baan van Mercurius)
aan de kant te schuiven, in de hoop dat ze slechts tijdelijk zijn, een ongewettigde strategie om de
falsificatie te omzeilen. Rekening houdend met de context, kan men zeker volhouden dat deze
werkwijze rationeel is, althans gedurende een bepaalde tijd; zo niet zou alle wetenschap onmogelijk
worden. Er zijn altijd wel proefnemingen of waarnemingen waarvan men niet op afdoende wijze
rekenschap kan geven, of die zelfs de theorie tegenspreken. En die gaan dan in de schuif voor betere
tijden. Na de enorme successen van de theorie van Newton zou het onredelijk geweest zijn haar te
verwerpen op basis van een enkele, door een waarneming (schijnbaar) weersproken voorspelling,
omdat deze strijdigheid tal van andere verklaringen kon hebben.
76
Wetenschap is een rationele
onderneming maar valt moeilijk te codificeren.

---------------------------------------------------------------------------------

74
En dat geldt ook voor andere uitspraken. Vb.: 'Elke propositie kan, wat er ook moge gebeuren, als "waar"
gehandhaafd worden, als we elders in het systeem voldoende drastische aanpassingen doorvoeren. Zelfs een
propositie die zeer dicht bij de periferie staat (d.w.z. dicht bij de directe ervaring) kan als "waar" gehandhaafd
worden in een confrontatie met weerbarstig ervaringsmateriaal, indien men hallucinatie inroept of indien men
bepaalde proposities wijzigt van de soort die we "wetten van de logica" noemen.' (p.43) Het gaat hier duidelijk
om een overdrijving. Zich beroepen op een hallucinatie ? Toe maar! Dat wist Hume ook al. De cruciale vraag die
Quine niet stelt is of het al dan niet mogelijk is op een redelijke wijze onze 'systemen van overtuigingen' aan te
passen in functie van de ervaring. Uiteraard kan men elke theorie bijtreden, bijvoorbeeld dat het bloed niet
circuleert en 'zich daarbij op een hallucinatie beroepen' om zich van weerbarstig ervaringsmateriaal te ontdoen.
Maar kan men dezelfde stelling bijtreden met rationele en plausibele argumenten? Vanzelfsprekend niet. En
hetzelfde geldt voor een groot aantal wetenschappelijke uitspraken.
75
De astronomen stelden medio negentiende eeuw vast dat de baan van Mercurius lichtjes verschilde van de
haan die door Newtons mechanica voorspeld was: de afwijking komt overeen met een precessie (langzame
rotatie) van het perihelium (het punt op de baan dat het dichtst bij de zon ligt) van Mercurius met ongeveer 43
boogseconden per eeuw. (Deze hoek is uiterst klein: een boogseconde staat gelijk met l/3600ste graad en er zijn
360 graden in een cirkel.) Verschillende hypothesen werden geopperd om dit afwijkend gedrag te verklaren
binnen de context van de ncwtoniaanse mechanica: bv. door het bestaan van een nieuwe planeet te veron-
derstellen (wat voor de hand ligt, gezien het succes van deze benadering bij de ontdekking van Neptunus).
Niettemin hebben alle pogingen om deze planeet te ontdekken gefaald. De anomalie werd uiteindelijk in 1915
verklaard als een gevolg van de algemene relativiteitstheorie van Einstein. Voor meer details, zie Roseveare
(1982).
76
Inderdaad, de fout had evengoed in een der bijkomende hypothesen kunnen schuilen en niet in de
newtoniaanse theorie zelf. Zo kon bijvoorbeeld het afwijkend gedrag van de baan van Mercurius te wijten zijn
aan de invloed van een nog onbekende planeet, aan een ring van asteroïden of aan een lichte asfericiteit van de
zon. Deze hypothesen kunnen en moeten natuurlijk onderworpen worden aan tests die onafhankelijk zijn van de
baan van Mercurius, maar deze tests hangen op hun beurt af van bijkomende hypothesen (betreffende bv. de
moeilijkheid om een planeet dicht bij de zon waar te nemen) die niet makkelijk te evalueren zijn. Wij suggereren
geenszins dat men zo op rationele wijze ad infmitum kan doorgaan - vanaf een bepaald moment worden de
verklaringen ad hoc te bizar om nog aanvaardbaar te zijn - maar dit proces kan makkelijk een halve eeuw duren,
zoals effectief het geval was voor de baan van Mercurius (zie Roseveare, 1982). Anderzijds zag Weinberg (1992,
p.93-94) in het begin van de twintigste eeuw meerdere anomalieën in de mechanica van het zonnestelsel, niet
p. 66
________________________________________
Page 11
11
De epistemologie van Popper bevat ongetwijfeld enkele waardevolle inzichten: de nadruk op
falsifieerbaarheid en falsificatie is heilzaam op voorwaarde dat men niet in extremen vervalt (de totale
verwerping van de inductie bijvoorbeeld). Zo kan men bijvoorbeeld bij het vergelijken van j radicaal
verschillende benaderingen zoals astrologie en astronomie in zekere mate gebruik maken van de
popperiaanse criteria. Maar de eis dat de pseudo-wetenschappen strikte regels volgen die de
wetenschappers zelf niet naar de letter toepassen, leidt nergens toe (want dan stelt men zich bloot aan
de kritiek van Feyerabend die we later nog zullen bespreken).
Het is evident dat een theorie maar wetenschappelijk kan zijn als ze op een of andere wijze empirisch
getoetst wordt. Het klopt dat de voorspellingen van onverwachte verschijnselen vaak de meest
spectaculaire proeven opleveren. Uiteindelijk is het makkelijker te stellen dat een volzin absoluut vals
is (de aarde is plat) dan te stellen dat hij absoluut waar is (want de aarde is in werkelijkheid niet
helemaal rond). En waarschijnlijk verklaart een combinatie van deze drie ideeën het succes van Popper
bij menig wetenschapper. Maar deze ideeën danken we geenszins aan Popper en zijn evenmin relevant
voor zijn oorspronkelijkheid. De noodzaak van empirische proeven gaat minstens terug tot in de
zeventiende eeuw. Men trekt gewoon de les uit het empirisme: apriorische of geopenbaarde waarheden
worden afgewezen. Voorspellingen zijn niet meteen de meest overtuigende proeven.
77
En die proeven
kunnen een vrij complexe vorm aannemen, die zich niet zonder meer beperkt tot de falsificatie van een
alleenstaande hypothese.
Als ze niet zo'n felle irrationalistische reactie hadden opgeroepen, zou het met al deze problemen nog
zo'n vaart niet lopen. Sommige denkers, vooral Feyerabend, verwerpen de epistemologie van Popper
gedeeltelijk met de argumenten die we eerder besproken hebben en vervallen soms in een extreem
onwetenschappelijke houding (zie verder). Daarbij wordt vergeten dat de argumenten pro de
relativiteitstheorie of pro de evolutietheorie bij Einstein, Darwin en hun opvolgers liggen en niet bij
Popper. Dus, zelfs al was de epistemologie van Popper totaal fout (wat ze niet is) dan zou dit niets
afdoen aan de geldigheid van de wetenschappelijke theorieën.
78
De stelling van Quine-Duhem: de onderdeterminatie
Een ander idee, bekend als de 'stelling van Quine-Duhem', stelt dat theorieën nooit integraal door de
feiten bepaald worden (de zogenaamde onderdeterminatie).
79
De verzameling van al onze
proefondervindelijke data is eindig. Onze theorieën bevatten daarentegen, althans virtueel, een
oneindigheid aan empirische voorspellingen. Zo beschrijft bijvoorbeeld de theorie van Newton niet
alleen hoe de tot nu toe bekende planeten zich verplaatsen maar ook hoe ze zich zouden verplaatsen,
vanuit andere beginomstandigheden. Hoe kan men van een eindige verzameling gegevens overgaan
naar een potentieel oneindige verzameling beweringen? Of, juister nog, bestaat er slechts één manier
alleen in de baan van Mercurius, maar ook in die van de kometen van Halley, van Encke en van de maan. Men
weet nu dat deze toe te schrijven waren aan fouten in de bijkomende hypothesen - men had de verdamping van
komeetgassen en de uitwerking van de getijden op de maan niet goed ingeschat - en dat enkel de baan van
Mercurius een echte falsificatie van de newtoniaanse mechanica was. Maar destijds was dat niet evident.



-----------------------------------------------------------------------------------------
77
Weinberg bv. (1992, p.90-107) legt uit waarom de retroductie' van de precessie van het perihelium van
Mercurius een veel overtuigender test voor de algemene relativiteit was dan de voorspelling (predictie) van de
deflexie van het licht van de sterren door de zon. Zie ook Brush (1989).
78
Een analoog geval is de paradox van Zeno: deze bewijst geenszins dat Achüles de schildpad niet zal inhalen;
bewezen wordt wel dat de concepten beweging en limiet in Zeno's tijd nog niet goed begrepen werden. Zo ook
kunnen we wetenschap bedrijven zonder goed te begrijpen hoe we te werk gaan.
79
De versie van deze stelling bij Duhem is minder radicaal dan bij Quine. Het gebeurt dat de (in het vorige deel
geanalyseerde) opvatting dat waarnemingen van de theorie afhangen, als stelling van Quine-Duhem aangeduid
wordt (de zogenaamde theoriegeladenheid). Voor een meer uitgebreide bespreking verwijzen we naar Laudan
(1990b).
p. 67
p. 68
________________________________________
Page 12
12
om een dergelijke overgang te bewerkstelligen? Het is alsof men zou vragen: 'bestaat er één enkele
kromme die door een gegeven eindig aantal punten loopt?' Het antwoord is natuurlijk negatief: er
lopen oneindig veel krommen door een eindige verzameling punten. Zo ook bestaat er een groot (zelfs
een oneindig) aantal theorieën die verenigbaar zijn met de feiten, en dit los van het soort of het aantal
feiten.
Alweer zijn er twee reacties op zo'n algemene stelling. Ofwel past men ze toe op al onze kennis
(waartoe men logischerwijze het recht heeft); men kan er dan bijvoorbeeld uit concluderen dat,
ongeacht de feiten, er nog altijd evenveel verdachten zijn bij het einde van een politieonderzoek als bij
het begin. Dit lijkt absurd, en toch kan men dit met deze stelling aantonen ; men kan nog altijd een
(misschien zeer zonderling) verhaal verzinnen, waarin X schuldig is en Y onschuldig, en dan ad hoc
verslag uitbrengen over de feiten. Men wordt gewoon geconfronteerd met een nieuwe versie van het
radicale scepticisme van Hume. Andermaal zit de zwakheid van deze stelling in haar algemeenheid.
Men kan dit probleem ook aanpakken door de verschillende concrete spanningsvelden tussen theorie
en bewijs te overwegen.
1. Soms zijn de argumenten ten voordele van een gegeven theorie zodanig sterk, dat twijfel haast
even onredelijk zou zijn als het geloof in het solipsisme. Zo heeft men bijvoorbeeld goede
redenen om te geloven dat bloed circuleert, dat de soorten zich ontwikkelen, dat materie uit
atomen bestaat, enzomeer. Het analoge geval in een politieonderzoek is dat onderzoek waarbij
men helemaal of bijna zeker is van de schuldige.
2. Men beschikt over een aantal concurrerende theorieën, maar niet één is helemaal overtuigend.
De oorsprong van het leven is een goed voorbeeld. Het analoge politieonderzoek is datgene
waarin men verschillende verdachten heeft maar niet weet wie echt schuldig is. Het kan ook
gebeuren dat we slechts één enkele theorie hebben, die nochtans weinig overtuigt bij gebrek
aan afdoende testresultaten. Wetenschappers hanteren dan impliciet de stelling van
onderdeterminatie: het zou kunnen dat een andere theorie (waaraan men niet gedacht heeft) de
juiste is; de bestaande theorie wordt dan beschouwd als weinig waarschijnlijk.
3. Ten slotte kan men ook over geen enkele plausibele theorie beschikken, die over alle
bestaande feiten uitsluitsel geeft. Dit geldt vandaag waarschijnlijk voor de eenmaking van de
algemene relativiteit met de kwantummechanica en voor tal van andere moeilijke
wetenschappelijke vraagstukken.
Keren we even terug naar het probleem van de kromme die door een gegeven eindig aantal punten
getekend wordt: we hebben de juiste kromme gevonden wanneer nieuwe proefondervindelijke punten
aan de oorspronkelijke toegevoegd, op één lijn liggen met de reeds getekende kromme. We
veronderstellen impliciet dat er geen soort kosmische samenzwering bestaat, die maakt dat de reële
kromme sterk verschilt van degene die wij getekend hebben maar dat gemeten punten nu precies
behoren tot de overlapping der twee krommen. Om Einstein te citeren: we moeten aannemen dat God
subtiel maar niet kwaadaardig is.
Kuhn en de 'onmeetbaarheid' der paradigma's
Vandaag weten we meer dan vijftig jaar geleden en in die
tijd wisten we veel meer dan in 1580. Er was een sterke
toename van het weten in de jongste vier eeuwen. (...) Een
auteur die bijgevolg zou uitgaan van een standpunt waardoor
hij [dit feit] zou moeten ontkennen, of waardoor hij het
slechts aarzelend zou kunnen erkennen, zou volgens de
filosofen iets hoogst onwaarschijnlijks volhouden.
(David Stove, Popper and After, 1982, p.3)
Bekijken we nu bepaalde historische analyses die kennelijk koren op de molen van het hedendaagse
relativisme waren. De meest bekende is het boek van Kuhn, The Structure ofScientific Revolutions [De
p. 69
p. 70
________________________________________
Page 13
13
structuur van wetenschappelijke revoluties].
80
We zullen ons toespitsen op het epistemologisch aspect
van het werk van Kuhn.
81
Kuhn zag zijn werk in een historische context, als iets dat een weerslag heeft
op opvattingen over het wetenschappelijk bedrijf en, minstens onrechtstreeks, op de epistemologie.
82
Het schema van Kuhn is bekend: het gros van de wetenschappelijke activiteit, 'de normale
wetenschap', wordt geleid door 'paradigma's'. Die bepalen welke vraagstukken bestudeerd moeten
worden, volgens welke criteria een oplossing geëvalueerd wordt evenals de aanvaardbare
experimentele stappen. Van tijd tot tijd belandt de wetenschap in een crisis en wordt het paradigma
gewijzigd. Bijvoorbeeld. Het ontstaan van de moderne wetenschap bij Galilei en Newton veronderstelt
een breuk met Aristoteles en de relativiteitstheorie en de kwantummechanica wierpen het paradigma
van de klassieke mechanica omver. Hetzelfde gebeurde in de biologie, bij de overstap van een
statische visie op de soorten naar de evolutietheorie, of van Lamarck naar de moderne genetica.
Deze visie past zo goed bij de perceptie die de wetenschappers zelf van hun vak hebben, dat men op
het eerste gezicht niet ziet wat er echt revolutionair is aan deze benadering en nog minder op welke
wijze ze kan gebruikt worden voor antiwetenschappelijke doeleinden. Het probleem komt pas tot
uiting wanneer de notie 'onmeetbaarheid' [incommensurability] der paradigma's ter sprake komt.
Inderdaad, wetenschappers denken veelal dat men rationeel kan beslechten tussen concurrerende
theorieën (bv. Newton en Einstein) op basis van waar- en proefnemingen, zelfs als die theorieën de
status van 'paradigma's'
83
krijgen. Maar hoewel men verschillende betekenissen kan geven aan het
woord 'incommensurabel' (en een belangrijk deel van de discussie over Kuhn handelt precies over dit
probleem), bezit dit woord op zijn minst één betekenis die de mogelijkheid van een rationele
vergelijking tussen concurrerende theorieën in twijfel trekt, namelijk het idee dat onze ervaring van de
wereld radicaal geconditioneerd wordt door de theorie, die zelf afhankelijk is van het paradigma.
84
Zo
herinnert Kuhn er aan dat de scheikundigen na Dalton de verhoudingen in hun samenstellingen zagen
als verhoudingen tussen gehele getallen veeleer dan als decimale breuken.
85
Niettemin stemden de
toenmalige gegevens niet allemaal overeen met de atoomtheorie, die toch veel bestaande gegevens kon
verklaren. De conclusie van Kuhn is nogal radicaal :
(...) De scheikundigen konden Daltons theorie daarom niet zomaar op
grond van het bewijsmateriaal accepteren, want veel daarvan viel
negatief uit. In plaats daarvan moesten ze, zelfs nadat ze de
theorie al geaccepteerd hadden, de natuur in het gareel spannen, een
proces dat ten slotte haast een generatie heeft geduurd. Toen het
werk gedaan was, bleek zelfs de percentuele samenstelling van zeer
bekende verbindingen er anders uit te zien. De gegevens waren
veranderd. En dat is de laatste betekenis van 'veranderde wereld'

-------------------------------------------------------------------------
80
Voor dit en het volgende deel verwijzen we naar Shimony (1976), Siegel (1987) en vooral naar
Maudlin(1996).
81
En alleen op The Structure ofScientific Revolutions (Kuhn, 1962, 2de druk, 1970). Voor twee erg verschillende
lezingen van de latere stellingen van Kuhn, zie Maudlin (1996) en Weinberg (1996b, p.56).
82
Over 'het toonaangevende beeld van de wetenschap', door wetenschappers zelf verspreid, schrijft hij: 'Dit
essay wil aantonen dat we op fundamentele punten misleid zijn. Het wil de hoofdlijnen aangeven van de totaal
andere opvatting over wetenschap die voortkomt uit het
historisch verslag over de onderzoeksactiviteiten zelf.' (Kuhn, 1983, p. 17)
83
Vanzelfsprekend ontkent Kuhn deze mogelijkheid niet expliciet, ook al benadrukt hij de minst empirische
facetten van de keuze tussen theorieën: '...dat bijvoorbeeld de aanbidding van de zon ertoe bijdroeg dat
Keplereen aanhanger van Copernicus werd', (Kuhn 1979, p. 192)
84
Dit idee gaat veel verder dan dat van Duhem die stelt dat de waarneming gedeeltelijk afhangt van bijkomende
theoretische hypothesen.
85
Kuhn(1979),p.l71-177.
p. 71
________________________________________
Page 14
14
die we hanteren, als we zeggen dat wetenschappers na een revolutie
in een veranderde wereld werken.
(Kuhn 1979 [1962], p. 1 77)
Maar wat is de juiste betekenis van de uitdrukking 'ze moesten de natuur in het gareel spannen' [they
still had to beat nature into line]? Suggereert Kuhn dat de chemici, na Dalton hun gegevens hebben
gemanipuleerd en dat hun opvolgers dit nog steeds doen, om ze te laten overeenstemmen met de
atoomhypothese ? En zou deze dan ook fout zijn? Natuurlijk denkt Kuhn dit niet, maar hij drukt zich
wel dubbelzinnig uit.
86
Ongetwijfeld waren de metingen van de chemische samenstellingen in de
negentiende eeuw onnauwkeurig, en het is best mogelijk dat de onderzoekers dermate beïnvloed
werden door de atoomtheorie dat ze haar meer geldigheid toedichtten dan ze in werkelijkheid bezat.
Vandaag beschikken we echter over zoveel argumenten ten gunste van het atomisme (ook los van de
scheikunde) dat het irrationeel is om deze theorie in twijfel te trekken.
Uiteraard heeft de historicus het volste recht te stellen dat dergelijke zaken hem niet interesseren : hij
wil begrijpen en ontleden wat er gebeurde toen het paradigma veranderde.
87
Het is boeiend om te zien
in welke mate die veranderingen steunen op stevige, empirische argumenten dan wel op een of andere
zonnecultus. In een extreem geval kan het paradigma juist veranderd zijn door een gelukkig toeval, om
totaal irrationele redenen. Dit zou echter niets afdoen aan het feit dat deze aanpassing nu
proefondervindelijk vastgelegd werd en boven elke redelijke twijfel verheven is. Maar een nieuw
paradigma ontstaat meestal niet om volstrekt irrationele redenen. Zo bevatten de geschriften van
Galilei of Harvey talrijke empirische argumenten, die allesbehalve fout zijn. En een nieuwe theorie
kan ontstaan door een complexe mix van juiste en foute redenen; wetenschappers kunnen het nieuwe
paradigma ook al accepteren vooraleer de empirische proeven absoluut overtuigen. Dit hoeft niemand
te verrassen. Wetenschappers trachten zo goed en zo kwaad mogelijk de juiste weg te vinden, en ze
moeten vaak beslissingen nemen terwijl de empirische proeven nog onvoldoende beschikbaar zijn. Dit
doet niets af aan de rationaliteit van de wetenschappelijke activiteit en het verhoogt de charme van de
wetenschapsgeschiedenis.
Volgens wetenschapsfilosoof Tim Maudlin is de kern van het probleem dat er twee Kuhns bestaan -
een gematigde Kuhn en zijn buitensporig alter ego - en beiden zijn aanwezig in The Structure
ofScientific Revolutions. De gematigde Kuhn geeft toe dat de wetenschappelijke debatten uit het ver-
leden tot de juiste beslissingen geleid hebben, maar onderstreept dat de destijds beschikbare bewijzen
minder krachtig waren dan men meestal denkt en dat er niet-wetenschappelijke overwegingen aan te
pas kwamen. We hebben geen principiële bezwaren tegen deze Kuhn en het is aan de historici om uit
te maken in hoever deze ideeën correct zijn in concrete gevallen.
88
De buitensporige Kuhn daarentegen
- misschien ondanks zichzelf één der grondleggers van het hedendaagse relativisme - denkt dat de
veranderingen van paradigma voornamelijk het gevolg zijn van niet-empirische factoren, en dat ze,
eens aanvaard, onze perceptie van de wereld dermate conditioneren dat bevestiging door latere
proefnemingen onvermijdelijk is. Maudlin zet zich welsprekend aftegen dit argument:



-----------------------------------------------------------------------------------------------
86
In zijn formulering ('de percentuele samenstelling bleek er anders uit te zien') verwart hij de feiten met de
kennis daaromtrent. Het is natuurlijk de kennis van de scheikundigen inzake de percentages van de
samenstellingen die wijzigde en niet de percentages zelf.
87
Hij verwerpt wat in het Engels 'Whig history' genoemd wordt, het verhaal van het verleden herschreven als een
mars voorwaarts naar het heden. Deze redelijke aanbeveling mag niet ver ward worden met een ander
bedenkelijk methodologisch voorschrift, namelijk de weigering om alle vandaag beschikbare informatie (en
wetenschappelijke kennis) aan te wenden voor optimale geschiedschrijving, onder voorwendsel dat die
informatie niet beschikbaar was in het verleden. Feit is dat kunsthistorici chemische en fysische technieken
aanwenden om vervalsingen op te sporen. Dit komt de kunsthistorische kennis ten goede en het is weinig
belangrijk of deze werkwijze wel kon in die tijd. Voor een gelijkaardige toepassing in de weten-
schapsgeschiedenis, zie bv. Weinberg (1996a, p.15).
88
Zie bv. de studies verzameld in Donovan et al. (1988).
p. 72
________________________________________
Page 15
15
Als men Aristoteles een maansteen zou geven, zou hij deze
ervaren als een steen en als een voorwerp met een neiging
tot vallen. Hij zou niet aarzelen om te besluiten dat de
materie waaruit de maan bestaat, niet grondig verschilt van
de aardse materie voor wat haar natuurlijke beweging
betreft.


--------------------------------------------------------------------------------
89
Zo hebben ook de alsmaar sterkere telescopen de
schijngestalten van Venus duidelijker zichtbaar gemaakt
zonder rekening te houden met de kosmologie waaraan de
waarnemer
90
de voorkeur gaf, en zelfs Ptolemaeus zou de
schijnbare rotatie van de slinger van Foucault hebben
opgemerkt.
91
Het paradigma van de onderzoeker kan zeker zijn
ervaring van de wereld beïnvloeden, maar niet zo sterk
Laatst gewijzigd door Tsjok45 op 15 feb 2008 11:30, 12 keer totaal gewijzigd.
Ni dieu , Ni maitre
Ni , Ni , Ni ( The knight of Ni )
Tsjok45
Bevlogen
Berichten: 3132
Lid geworden op: 15 feb 2006 13:57
Locatie: gent
Contacteer:

Bericht door Tsjok45 »

Ik raad iedereen ten sterkste aan dit eerst te lezen vooraleer verder te duiken in de alterneuterij , de postmodernisten en de zogenaamde "creationistische " filosofen ....

Dit hoofdstuk is niet origineel of inspirerend voor iemand die reeds iets van filosofie en wetenschap afweet .... want :
"Bovendien is onze filosofische argumentatie eerder minimalistisch;
we vermijden delicate epistemologische debatten tussen bijvoorbeeld gematigde versies van het instrumentalisme en het realisme."

(Wikipedia:)"
The term "minimalist" can also refer to anything which is spare, stripped to its essentials, or providing only the outline of structure,
independent of the particular art movement, and "minimalism" the tendency to reduce to fundamentals."
(mijn vertaling van deze" wiki tekst ) = de term "minimalisme" kan verwijzen( naast haar cultuurhistorische betekenis in de kunst ) naar alles wat is herleid tot zijn essentieele kenmerken ,
of alleen maar de hoofdstructuur aanduidt ; minimalisme is de tendens te herleiden naar het fundamentele van een epîstemologische opvatting /leer/filosofisch standpunt ...
)




Maar de auteurs maken wel hun doel waar :
Succesvolle ___en zelfs geniale___ pogingen om misbruik van natuurkundige en wiskundige begrippen door woordzwendelaars en schijnwetenschapprers met
intellectuele " postmoderne" allures en wetenschappelijke pretenties , aan de kaak te stellen

De auteurs zijn vrij voorzichtig in hun kritiek op enkele ideeën van bepaalde post-modernisten.
Zij geven eerlijk toe dat deze ideeën gebaseerd zijn op post-moderne basisinzichten die verdedigbaar en zinvol zijn, maar dat de conclusies die de
geviseerden daaruit trekken soms triviaal / inhoudsloos of gewoon verkeerd zijn.
Zij illustreren dit met concrete en beargumenteerde voorbeelden waarin enkele iconen van het post-modernisme door hun voorbarige conclusies de mist ingaan

[Uiteindelijk vervallen de post-modernistische intellectuelen / en " wannabe" intellectuelen ( volgens deze auteurs )
in de hypocrisie die erin bestaat
de zogenaamd 'westerse' wetenschap te gebruiken wanneer ze onmisbaar is - bijvoorbeeld wanneer er iemand ernstig ziek is - terwijl men het volk bijgeloof aanbeveelt
en sommigen dit bijgeloof gemakshalve de "spirituele wetenschappen " noemen


http://www.kwakzalverij.nl/php/display/ap/185/14
De eerste druk van
Gross P, Levitt N. Higher Superstition. The academic left and its quarrels with science.
John Hopkins University Press, Baltimore en Londen. 1998
.
stond aan de wieg van de inmiddels beroemde canard, waarmee de natuurkundige Alan Sokal in 1996 de wereld van taalkritiek en wetenschapssociologie
te kijk zette.
zie voor achtergronden bij Sokal/ Bricmont ;
---->
http://www.skepp.be:8080/skepp/prijzen/ ... /vijs_1997
http://www.skepsis.nl/sokal.html

http://www.skepp.be/discussieforum/viewtopic.php?t=1467



http://groups.msn.com/Filosofiecommunit ... 6380307899

http://groups.msn.com/Filosofiecommunit ... 318&CDir=1

http://groups.msn.com/Filosofiecommunit ... 24&CDir=-1


P.S.

Ik heb dit hoofdstuk 4 hier geplaatst omdat het zeer moeilijk is terug te vinden op internet

ik hoop dat sommigen zich geroepen zullen voelen hier kommentaren op te leveren ....of er enkele pêrsoonlijke ideeen willen aan vast knopen


aankondiging :
Ik ga dit stukje tekst nog verder"editten" zodat het ( hopelijk ) leesbaarder wordt
Van zodra dit" a" f is zal ik hier deze aankondiging verwijderen



mvg
Laatst gewijzigd door Tsjok45 op 22 jun 2006 17:41, 5 keer totaal gewijzigd.
Ni dieu , Ni maitre
Ni , Ni , Ni ( The knight of Ni )
Gebruikersavatar
cymric
Bevlogen
Berichten: 1730
Lid geworden op: 21 dec 2005 22:40

Bericht door cymric »

Ik mis nou juist de kritiek van Feyerabend op Popper :cry: . Afijn, het is een leuk stukje, en sluit goed aan bij mijn eigen wetenschappelijke ervaring dat zuiver Popperiaans te werk gaan onmogelijk is. Er zit een grote systematiek in, maar ook een fikse portie natte-vinger-werk die onder dat nietszeggende kopje intuïtie kan worden geschaard.
I think, and ever shall think, that it cannot be wrong to defend one's opinions with arguments, founded upon reason, without employing force or authority. ---Niccolò Machiavelli
Gebruikersavatar
heeck
Ontoombaar
Berichten: 11972
Lid geworden op: 21 aug 2006 14:19
Locatie: Leeuwarden

Bericht door heeck »

Tsjok,

Wat kan ik ook moe van je worden:

Wéér een boek bestellen en nog lezen ook. :wink:

Dank voor je tiklust,

Roeland
Begrip is een waan met een warm gevoel. Dus Mijdt Spijt.
bad_religion

Bericht door bad_religion »

Tx Tsjok, ik interesseer me altijd voor dit soort onderwerpen, ff uitgeprint :wink:
Plaats reactie