De intellectuele plicht om atheïst te zijn
Geplaatst: 09 jan 2010 21:25
Ik las gister een artikel van Richard Rorty, getiteld ‘Religious Faith, Intellectual Responsibility and Romance’uit ‘Philosophy and social hope’, waarin hij een argument van William James bespreekt over het intellectuele recht op religieus geloof. Hierin wordt een neopragmatisch perspectief op religie ontwikkeld, dat geheel nieuw voor me was, maar wat ik interessant genoeg vond om eens over door te discusseren op dit forum. Hieronder parafraseer ik een deel van de argumentatie. Het is een artikel van iets meer dan 16 pagina’s, en ik pretendeer niet dat ik het uitputtend heb samengevat, integendeel, een paar van de interessantste ideeen heb ik weggelaten. Dit is dus een nogal schraal surrogaat. Maar wie geïnteresseerd is, of het argument wil bekritiseren aan de hand van het origineel, die kan me een pb sturen met zijn/haar emailadres. Dan stuur ik het artikel als pdf op.
1. Pragmatisme en overtuigingen
Volgens de pragmatist is het doel van overtuigingen te zorgen voor neigingen om bepaalde vormen van gedrag te vertonen. Een overtuiging is ‘goed’ voor zover ze bijdraagt aan disposities die behoeftes vervullen: overleven, zich gelukkig voelen, het voorspellen en beheersen van natuurverschijnselen, enzovoorts. En een overtuiging is ‘slecht’ in zoverre ze de vervulling van behoeftes in de weg staat. Een pragmatist is dus vooral geïnteresseerd in overtuigingen voor zover ze praktische implicaties hebben in termen van neigingen tot handelen.
2. Een utilitaristisch uitgangspunt
De enige gebeurtenissen en dingen waarvan we met recht kunnen zeggen dat ze zouden moeten plaatsvinden of bestaan, zijn de gebeurtenissen en fenomenen die daadwerkelijk door iemand begeerd worden. Als we bijvoorbeeld zeggen dat we iemand die op het punt staat te verdrinken zouden moeten helpen, dan bedoelen we dat het verlenen van zulke hulp door iemand verlangd wordt – in dit geval de drenkeling. Als niemand het tegenovergestelde verlangt van wat we zouden kunnen doen, is er dus op geen manier een plicht om het na te laten.
3. Verplicht om religieus geloof te rechtvaardigen?
Een consequentie van deze uitgangspunten is dat men enkel verplicht is zijn overtuigingen te rechtvaardigen als ze in hem een dispositie bewerkstellingen tot handelingen die de vervulling van andermans behoeftes in de weg staan. Als iemands overtuiging enkel gevolgen heeft binnen het private domein, valt deze verplichting dus weg. De vraag of men zich voor religieus geloof dient te verantwoorden kan dus geherformuleerd worden als: valt religie te privatiseren? Dat kan alleen als ze niet in de weg staat van publieke projecten, zoals dat van de wetenschap.
Volgens de pragmatist kan wetenschapsbeoefening het best gezien worden als een poging om een verenigde, coherente beschrijving van de wereld te geven; een beschrijving die het het eenvoudigst maakt om de gevolgen van handelingen en gebeurtenissen te voorspellen, en dus het eenvoudigst om zekere menselijke verlangens te bevredigen. Maar aangezien religie andere doelen heeft dan de bevrediging van onze behoefte aan het voorspellen en beheersen van de natuur, is het niet onmiddellijk duidelijk dat er een onverenigbaarheid bestaat tussen wetenschap en religie. En als geloof in een persoonlijke relatie met God niet samengaat met het idee dat men weet wat God wil, lijkt het ook niet onverenigbaar te zijn met de ethiek. Een geprivatiseerde vorm van religie die noch wetenschappelijke overtuigingen, noch morele keuzes voorschrijft – behalve voor zover ze betrekking hebben op eigen individu – zou dus een behoefte kunnen vervullen zonder enige behoefte van anderen in de weg te staan, en als zodanig geen rechtvaardiging behoeven.
4. Eerste tegenwerping: overtuigingen behoeven altijd argumentatie
Voor een emotie hoef je niet te argumenteren, maar een overtuiging is iets heel anders: we hebben de verantwoordelijkheid jegens anderen om geen dingen te geloven die we niet voor anderen kunnen beargumenteren. Als er geen bewijsmateriaal of goede redenen voor een overtuiging beschikbaar zijn, dan kan men haar niet accepteren. Verlangen, hoop, en andere niet-cognitieve attitudes mag je hebben zonder bewijsmateriaal, maar overtuigingen niet.
Maar deze strikte scheiding tussen cognitieve en niet-cognitieve staten hoeft door de pragmatist niet gemaakt te worden: de traditionele opvatting is weliswaar dat behoeftes geen rol zouden moeten spelen in het verwerven van overtuigingen, voor de pragmatist is het hele punt van een overtuiging nu juist dat het een behoefte bevredigt! Bovendien, wat maakt het uit of je iets een overtuiging noemt of een verlangen of een hoop? Zolang er geen verschil is qua praktische implicaties, doet het er voor de pragmatist niet toe.
5. Tweede tegenwerping: religie verliest alle waarde
Een religie die zo is geprivatiseerd en immuun gemaakt voor wetenschappelijke kritiek, is niets meer waard. Een moderne theoloog die bijvoorbeeld een definitie geeft van God in termen van waar de mens op hoopt, maakt van God niets anders dan een belang van de mensheid.
De respons van de pragmatist hierop is echter dat wat zo’n theoloog God aandoet niet erger is dan wat de pragmatistische wetenschapsfilosofie de elementaire deeltjes heeft aangedaan: pragmatisten denken niet over deze deeltjes als de dingen waaruit de werkelijkheid (zoals die in zichzelf is) is opgebouwd, maar als objecten waar we het slechts over hebben omdat we een belang van de mensheid nastreven; het belang om onze omgeving te beheersen en voorspellen.
Dat reduceert deze deeltjes echter niet tot ficties. De pragmatist meent dat quarks even werkelijk bestaan als tafels, maar dat quark-praat en tafel-praat elkaar niet in de weg staan, aangezien ze niet met elkaar competeren voor de rol van wat er los van menselijke behoeftes bestaat. Op dezelfde manier geloven pragmatische theisten niet dat God ‘slechts’ een comfortabele fictie is. Ze geloven dat God even werkelijk bestaat als zintuigelijke waarnemingen, tafels, quarks en mensenrechten. Maar, zo voegen ze toe, verhalen over onze relaties tot God hoeven niet te botsen met verhalen over onze relaties tot deze andere dingen.
Ze zullen het dan echter wel moeten doen met een religie zonder eeuwig leven, wonderen, opgestane Christus, autoriteit van Bijbel of Koran, enzovoorts. Of, als ze dit wel willen opnemen, moeten ze het interpreteren als ‘symbolisch’. Voor sommige mensen zal religie daardoor niet meer interessant zijn. Maar daarin verschilt het niet van wetenschap, die, zodra ze wordt losgekoppeld van de claim dat ze de werkelijkheid kan beschrijven zoals die in zichzelf is, voor veel mensen niet meer interessant is.
6. Derde tegenwerping: de betekenis van religieuze uitspraken
Maar wat geeft dan nog inhoud aan religieuze uitspraken, als ze geen relaties hebben met beweringen over de wereld, oftewel beweringen die niet immuun zijn voor wetenschappelijke kritiek?
In de 'philosophy of mind' is het een geaccepteerd gegeven dat we iemand een overtuiging mogen toeschrijven als dit ons helpt om te verklaren wat hij doet en te voorspellen wat zijn volgende acties zullen zijn. [zie bijvoorbeeld Daniel Dennett's 'The intentional stance']. Zelfs als religieuze overtuigingen geen afleidingsrelaties hebben met andere overtuigingen, kunnen we inhoud geven aan een zin als 'ik heb vertrouwen in God', namelijk door zulke uitspraken te correleren aan patronen van gedrag. Zo kunnen we gedrag verklaren door het toeschrijven van overtuigingen, die weliswaar niet verder te analyseren zijn in andere overtuigingen of verlangens, maar toch evengoed verklarende kracht en inhoud hebben.
1. Pragmatisme en overtuigingen
Volgens de pragmatist is het doel van overtuigingen te zorgen voor neigingen om bepaalde vormen van gedrag te vertonen. Een overtuiging is ‘goed’ voor zover ze bijdraagt aan disposities die behoeftes vervullen: overleven, zich gelukkig voelen, het voorspellen en beheersen van natuurverschijnselen, enzovoorts. En een overtuiging is ‘slecht’ in zoverre ze de vervulling van behoeftes in de weg staat. Een pragmatist is dus vooral geïnteresseerd in overtuigingen voor zover ze praktische implicaties hebben in termen van neigingen tot handelen.
2. Een utilitaristisch uitgangspunt
De enige gebeurtenissen en dingen waarvan we met recht kunnen zeggen dat ze zouden moeten plaatsvinden of bestaan, zijn de gebeurtenissen en fenomenen die daadwerkelijk door iemand begeerd worden. Als we bijvoorbeeld zeggen dat we iemand die op het punt staat te verdrinken zouden moeten helpen, dan bedoelen we dat het verlenen van zulke hulp door iemand verlangd wordt – in dit geval de drenkeling. Als niemand het tegenovergestelde verlangt van wat we zouden kunnen doen, is er dus op geen manier een plicht om het na te laten.
3. Verplicht om religieus geloof te rechtvaardigen?
Een consequentie van deze uitgangspunten is dat men enkel verplicht is zijn overtuigingen te rechtvaardigen als ze in hem een dispositie bewerkstellingen tot handelingen die de vervulling van andermans behoeftes in de weg staan. Als iemands overtuiging enkel gevolgen heeft binnen het private domein, valt deze verplichting dus weg. De vraag of men zich voor religieus geloof dient te verantwoorden kan dus geherformuleerd worden als: valt religie te privatiseren? Dat kan alleen als ze niet in de weg staat van publieke projecten, zoals dat van de wetenschap.
Volgens de pragmatist kan wetenschapsbeoefening het best gezien worden als een poging om een verenigde, coherente beschrijving van de wereld te geven; een beschrijving die het het eenvoudigst maakt om de gevolgen van handelingen en gebeurtenissen te voorspellen, en dus het eenvoudigst om zekere menselijke verlangens te bevredigen. Maar aangezien religie andere doelen heeft dan de bevrediging van onze behoefte aan het voorspellen en beheersen van de natuur, is het niet onmiddellijk duidelijk dat er een onverenigbaarheid bestaat tussen wetenschap en religie. En als geloof in een persoonlijke relatie met God niet samengaat met het idee dat men weet wat God wil, lijkt het ook niet onverenigbaar te zijn met de ethiek. Een geprivatiseerde vorm van religie die noch wetenschappelijke overtuigingen, noch morele keuzes voorschrijft – behalve voor zover ze betrekking hebben op eigen individu – zou dus een behoefte kunnen vervullen zonder enige behoefte van anderen in de weg te staan, en als zodanig geen rechtvaardiging behoeven.
4. Eerste tegenwerping: overtuigingen behoeven altijd argumentatie
Voor een emotie hoef je niet te argumenteren, maar een overtuiging is iets heel anders: we hebben de verantwoordelijkheid jegens anderen om geen dingen te geloven die we niet voor anderen kunnen beargumenteren. Als er geen bewijsmateriaal of goede redenen voor een overtuiging beschikbaar zijn, dan kan men haar niet accepteren. Verlangen, hoop, en andere niet-cognitieve attitudes mag je hebben zonder bewijsmateriaal, maar overtuigingen niet.
Maar deze strikte scheiding tussen cognitieve en niet-cognitieve staten hoeft door de pragmatist niet gemaakt te worden: de traditionele opvatting is weliswaar dat behoeftes geen rol zouden moeten spelen in het verwerven van overtuigingen, voor de pragmatist is het hele punt van een overtuiging nu juist dat het een behoefte bevredigt! Bovendien, wat maakt het uit of je iets een overtuiging noemt of een verlangen of een hoop? Zolang er geen verschil is qua praktische implicaties, doet het er voor de pragmatist niet toe.
5. Tweede tegenwerping: religie verliest alle waarde
Een religie die zo is geprivatiseerd en immuun gemaakt voor wetenschappelijke kritiek, is niets meer waard. Een moderne theoloog die bijvoorbeeld een definitie geeft van God in termen van waar de mens op hoopt, maakt van God niets anders dan een belang van de mensheid.
De respons van de pragmatist hierop is echter dat wat zo’n theoloog God aandoet niet erger is dan wat de pragmatistische wetenschapsfilosofie de elementaire deeltjes heeft aangedaan: pragmatisten denken niet over deze deeltjes als de dingen waaruit de werkelijkheid (zoals die in zichzelf is) is opgebouwd, maar als objecten waar we het slechts over hebben omdat we een belang van de mensheid nastreven; het belang om onze omgeving te beheersen en voorspellen.
Dat reduceert deze deeltjes echter niet tot ficties. De pragmatist meent dat quarks even werkelijk bestaan als tafels, maar dat quark-praat en tafel-praat elkaar niet in de weg staan, aangezien ze niet met elkaar competeren voor de rol van wat er los van menselijke behoeftes bestaat. Op dezelfde manier geloven pragmatische theisten niet dat God ‘slechts’ een comfortabele fictie is. Ze geloven dat God even werkelijk bestaat als zintuigelijke waarnemingen, tafels, quarks en mensenrechten. Maar, zo voegen ze toe, verhalen over onze relaties tot God hoeven niet te botsen met verhalen over onze relaties tot deze andere dingen.
Ze zullen het dan echter wel moeten doen met een religie zonder eeuwig leven, wonderen, opgestane Christus, autoriteit van Bijbel of Koran, enzovoorts. Of, als ze dit wel willen opnemen, moeten ze het interpreteren als ‘symbolisch’. Voor sommige mensen zal religie daardoor niet meer interessant zijn. Maar daarin verschilt het niet van wetenschap, die, zodra ze wordt losgekoppeld van de claim dat ze de werkelijkheid kan beschrijven zoals die in zichzelf is, voor veel mensen niet meer interessant is.
6. Derde tegenwerping: de betekenis van religieuze uitspraken
Maar wat geeft dan nog inhoud aan religieuze uitspraken, als ze geen relaties hebben met beweringen over de wereld, oftewel beweringen die niet immuun zijn voor wetenschappelijke kritiek?
In de 'philosophy of mind' is het een geaccepteerd gegeven dat we iemand een overtuiging mogen toeschrijven als dit ons helpt om te verklaren wat hij doet en te voorspellen wat zijn volgende acties zullen zijn. [zie bijvoorbeeld Daniel Dennett's 'The intentional stance']. Zelfs als religieuze overtuigingen geen afleidingsrelaties hebben met andere overtuigingen, kunnen we inhoud geven aan een zin als 'ik heb vertrouwen in God', namelijk door zulke uitspraken te correleren aan patronen van gedrag. Zo kunnen we gedrag verklaren door het toeschrijven van overtuigingen, die weliswaar niet verder te analyseren zijn in andere overtuigingen of verlangens, maar toch evengoed verklarende kracht en inhoud hebben.