Ammonius schreef: ↑09 sep 2024 16:42
Amerauder schreef: ↑09 sep 2024 15:26
Ammonius schreef: ↑09 sep 2024 12:28
Nu begin ik me toch wel af te vragen welke filosofen jij zoal gelezen hebt.
Verschillende, maar Heraclitus, Kierkegaard en Nietzsche zijn wellicht noemenswaardig
Een mooi rijtje. Heraclitus was degene met wie mijn eerste werkcollege van klassieke filosofie begon en bevestigde gelijk dat ik de juiste keuze had gemaakt en dat filosofie prachtig is. En Kierkegaard lees ik ook graag. Als ik een iets langer rijtje mag maken: Augustinus, de late scholastici, Blaise Pascal, Thomas Reid, Martin Buber, Ludwig Wittgenstein, Herman Dooyeweerd, Imre Lakatos en Alvin Plantinga. En als ik C.S. Lewis een filosoof mag noemen (maar bij jou zijn de grenzen scherp afgesteld), dan die zeker ook.
Aha. De meer christelijke kant dus, als ik dat zo mag noemen. Die hebben we tot nog toe niet besproken.
Sommige van de schrijvers die je noemt ken ik niet, maar Wittgenstein heb ik me dus wel wat mee bezig gehouden. Pascal ben ik momenteel aan het lezen. Mijn eerste indruk is erg goed, maar ik kan dus nog niet zeggen dat ik door hem beïnvloed ben of iets dergelijks. Wellicht spoedig!
Augustinus ben ik van plan om me in te verdiepen in de toekomst. De hele psychologische manier van denken die we bijvoorbeeld bij Pascal, Kant en Kierkegaard sterk aantreffen lijkt met hem, in zekere zin, te beginnen.
Emerson is voor mij ook erg belangrijk, overigens, over christelijke denkers gesproken.
Ammonius schreef: ↑09 sep 2024 16:42
Ik zou hier nog een derde mogelijkheid aan toe willen voegen: erkennen dat Kant bestaan heeft, engageren met zijn filosofie, tot de conclusie komen dat dit niet de juiste weg is, en daarna een andere weg inslaan.
Dat kan ook inderdaad. Blijft de vraag, wat je dan tegen hem in te brengen hebt.
“Het Oosten did it first” blijft vooralsnog het krachtigste argument dat hier naar voren is gekomen. Ook vind ik de kritieken die Schopenhauer en Nietzsche geven sterk, maar dat zijn eerder verdiepingen, radicaliseringen zou je kunnen zeggen, dan dat het er echt tegenin gaat. Ik zie dat meer als een verder-bouwen-op.
Ammonius schreef: ↑09 sep 2024 16:42
En natuurlijk verloopt goede filosofie niet via de massa. Maar het enige wat ik probeer, is om je zover te krijgen dat je de filosofische richting van waaruit je redeneert van argumenten te voorzien in plaats van te stellen dat dit nu eenmaal is wat de filosofie in de voetsporen van Kant tot ontdekking is gekomen.
Dat is prima. Maar je ziet het praktisch nut van dergelijke verwijzingen waarschijnlijk zelf ook wel in. Het kost namelijk nogal veel woorden om iets helemaal vanaf stap één uit te leggen. Je hebt altijd een startpunt nodig, een gemeenschappelijke basis, vanwaaruit je vertrekt.
We hebben het hier over hoe we de werkelijkheid ervaren. Daar kun je nogal wat kanten mee op! Dus het lijkt me zeker de moeite waard om het te enigszins te vernauwen opdat ik je geen dingen uitleg die geen uitleg behoeven.
Maar goed, zal nog op je eerdere vraag ingaan. Voor nu alvast dit:
Ammonius schreef: ↑09 sep 2024 16:42
Amerauder schreef: ↑09 sep 2024 15:26
Interessant, het is nu juist in het werk van Wittgenstein dat ik hetgeen ik hier beweer over taal nog het meest weerspiegeld zie worden.
Niet voor niets spreekt men van een
linguïstische wending.
Misschien zou dat helpen: om wat ik beweer meer vanuit die lens te bekijken dan vanuit een idealistische, want wat ik bedoel is geen idealisme.
Ik meende in de parallelle discussie over vaagheid in de taal al wat Wittgensteiniaanse trekken te kunnen onderscheiden. Ik verneem graag hoe je Wittgenstein (de vroege of de late?) zou willen gebruiken voor jouw positie en waarin jouw positie zich onderscheidt van idealisme.
Ik kan er kort wat dingen over zeggen.
Vroege Wittgenstein heeft de taal uitgewerkt als een systeem om afbeeldingen van de wereld te maken. Hij kwam tot de conclusie dat ethische en metafysische uitspraken betekenisloos zijn, en daardoor dat het overgrote deel van filosofie op misverstand berust.
“Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen” was zijn conclusie. En dat deed hij dus ook. Hij beschouwde de filosofische vraagstukken hiermee “opgelost” en stopte er dus mee. Hoe mooi is dat!
Een prachtig stuk, de Tractacus, en deze daad bij het woord voegen is meer dan een kers op de taart.
Maar het was natuurlijk gedoemd te falen. In de andere dingen die hij probeerde was hij lang niet zo goed (hij was bijvoorbeeld een bijzonder slechte leraar) en bovendien besefte hij zich langzaam maar zeker de fout die hij en zijn voorgangers gemaakt hadden: het maken van afbeeldingen is slechts één specifieke modus van taal, waarvan er velen zijn. Die ene modus had hij uitgewerkt, maar alle andere…
Je moet taal vele malen ruimer opvatten dan men gewend is te doen, om iets te kunnen zien van wat het eigenlijk is.
Taal is geen afbeelding van de wereld, maar een onderdeel van de wereld, een handeling in de wereld die een definitieve bijdrage doet aan wat de wereld is, en hoe die is. Taal is niet zomaar een ding dat wij hanteren, maar de weg die wij bewandelen.
De taal is een labyrinth van wegen. Je komt van de ene kant en je weet de weg; je komt van een andere kant op dezelfde plaats, en je weet de weg niet meer.
Dan nog iets over het verschil tussen mijn visie en idealisme.
In het idealisme is het de geest die de objecten van onze ervaring laat bestaan. De dingen worden als een soort product van het denken, als een soort projectie: de geest projecteert, en als gevolg daarvan ontstaan de dingen. (Dit is uiteraard maar een licht aanstippen, geen definitie.)
Ik snap wel waarom wat ik zeg daarop kan lijken, maar in mijn optiek creëert de geest de dingen niet, slechts de
vorm waarin ze aan ons verschijnen, de structuur. Om ze te kunnen zien,
onderscheiden wij ze van andere dingen, en in dat onderscheiden worden ze de dingen die wij kennen.
In dat onderscheiden krijgen ze individualiteit, en kenmerken, maar ze worden er niet “echter” of “bestaander” op. Integendeel – de individualiteit die de dingen aldus krijgen is meer iets als een simpelere versie, een samenvatting als je wilt, een reductie.
Wij ordenen de dingen, dat is, we leggen orde aan ze op. Van zichzelf zijn de dingen chaos, wat wij ervan ervaren is een ordelijk geheel – dat transformatieproces is dus het ordenen dat wij doen, wat wij zijn; de taal.
Dat doen we niet als individu, maar als groep, als sprekers van een gedeelde taal.
Daarmee zien we ook een belangrijk verschil met platonisch idealisme – hoewel dit proces groter dan onszelf is en daarom inderdaad als een god over ons lijkt te heersen, zijn de vormen niet eeuwig en onveranderlijk. Vergeleken met ons individuele zelf hebben ze daar misschien iets meer van weg, maar ook de vormen kunnen gewoon veranderen, en doen dat ook.
***
Maar wat zijn de dingen daarvoor dan? Voorafgaande aan dat proces? Dat is moeilijk te beschrijven en moeilijk voor te stellen, ga ik nu ook even niet proberen. In ieder geval zijn het geen objecten. Ze hebben wel een soort onafhankelijk “bestaan” van ons, maar dit is geen bestaan in de zin zoals we dat normaal gesproken verstaan, want bestaan, of zijn, zoals we dat woord kennen, is een talig construct.
Wat wij met “bestaan” of “zijn” bedoelen is dat iets los van al het andere staat, op een of andere manier
op zichzelf staat. Dat is wat onderscheiden betekent. Je geeft een soldaat een lintje en doet hem zo eer – dat doen wij, in onze spraak, met de dingen, we onderscheiden ze. We laten ze opvallen, zodat ze niet meer gewoon als al het andere zijn.
In “werkelijkheid” echter, dwz buiten de taal om (en daarom aanhalingstekens, want het is helemaal niet werkelijker) is alles onlosmakelijk verbonden met al het andere, dwz zijn er helemaal geen “dingen” omdat alles één is en er
eigenlijk geen grens te trekken is tussen het ene en het andere. Lintje of niet, de soldaat is maar gewoon een soldaat onder soldaten.
Die “werkelijkheid”, je zou het de noumenale wereld kunnen noemen of de wereld “voor God”, is echter onaanvaardbaar voor ons, en daarom is het dus ook niet onze werkelijkheid. Die Chaos, die misschien nog het dichts tegen de “ware wereld” aan zit, die kunnen wij helemaal niet aan. Daarom ervaren wij de dingen als afgescheiden van elkaar, zodat we sommige goed kunnen keuren en andere af.
Zoals in wat ik als een van de belangrijkste
fragmenten van Heraclitus beschouw:
Voor God is alles mooi, goed en rechtvaardig. Mensen daarentegen noemen het ene rechtvaardig, en het andere onrechtvaardig.
In tegenstelling tot de God zien wij mensen de dingen als goed en kwaad, en daaruit ook als het ene of het andere, terwijl deze onderscheiden vanuit het perspectief van God er niet zouden zijn.
Dat
is niet alleen zo, maar omdat het zo is,
moet het ook zo zijn. Want er is, ook voor ons, maar één wereld, alle “mogelijkheden” ten spijt.
In ieder geval, bottom line, het allerbelangrijkste aan dit alles, en het punt dat ook Wittgenstein steeds benadrukt, is dat de taal niet zomaar een ding is in de wereld, maar een noodzakelijk ingrediënt van alle andere dingen, onze wijze van beschouwen en daarmee onze wijze van in de wereld staan.
Er is taal. Dat is geen toevallig gegeven, maar de grondtoon van al het andere. Hoe de wereld zonder taal zou zijn, dat kunnen we ons niet eens voorstellen, en daarom kunnen we het ook niet wegredeneren.
God zou dat kunnen, in theorie. Wij niet.
Daarom kunnen we niet over objecten spreken, bijvoorbeeld, voordat wij ze een naam geven. Want de dingen worden juist objecten, individueel, afgescheiden, gestructureerd, ordelijk, in het benoemen dat wij doen.