Vraag 47 Christenen zijn bevooroordeeld
Ralph Bodelier studeerde theologie en is atheïst. Hij beweert: 'Zoals een oncoloog niet meer in staat is om nuchtere diagnoses te stellen als hij wordt getergd door helse pijnen, kun je van een theoloog geen afgewogen oordeel kan vellen als hij zijn denken laat vertroebelen door religieuze mist'.
Zijn theologen dus slechte informanten over het christendom?
De gehele geschiedenis door zijn theologen aanhangers geweest van de godsdienst die ze 'betheologiseren'. Het is vanzelfsprekend dat zoiets van invloed is op de onderzoeksresultaten. Pas in zeer recente tijden wordt dit regelmatig doorbroken, met als gevolg dat opvattingen van eenlingen zoals Ferdinand Baur en de Radikale Nederlandse school tegenwoordig door steeds meer bijbelgeleerden serieus worden genomen.
Aan de andere kant moet met de gekleurdheid van theologen niet overdrijven, aangezien alle bijbelkritiek van theologen afkomstig is, en zelfs de kleinste kritiek in tijden als de 17e, 18e en 19e eeuw een moed vereiste waar men de pet voor kan afnemen. De conclusie waarmee Strengholt zijn antwoord
begint, "Oftewel de enige goed theoloog is een ongelovige theoloog", is een op de spits gedreven argumentatie. Blijkbaar voelt Strengholt steeds dat de vragen gesteld worden door een atheïst. Hij laat zich erdoor opjagen, hetgeen resulteert in een polemische stijl die de zaken voortdurend in zwart-witte kleuren neerzet, hetgeen voor niemand interessant is.
"Een christen kan niets zinvols over geloven zeggen, om de eenvoudige reden dat hij vooringenomen is".
'Niets' is overdreven, en 'de eenvoudige reden' is juist eenvoudig omdat het nu eenmaal een feit is dat aanhangers van een ideologie nu eenmaal niet bepaald zo objectief mogelijk naar de ideologie kunnen kijken en iedereen dat weet. Waarom dus zoiets niet toegeven?
"Antropologie, psychologie, sociologie, en soortgelijke wetenschappen zouden op basis van dit soort argumenten niet kunnen bestaan."
Weer die zwart-wit opstelling. Weet Strengholt dan niet dat de wetenschap zich zeer wel bewust is van de moeilijkheden in die takken van wetenschap en in de regel dan ook onderscheid maakt tussen de exacte vakken en de humanistische? En dat men vele zogenaamde resultaten van de humanistische wetenschappen niet die status geeft die men geeft aan de onderzoeksresultaten van de natuurwetenschappen? En ziet Strengholt ook geen nuanceverschil tussen theologie, dat invloed kan hebben op persoonlijk religieus geloof, en die andere humanistische vakken? Van religieuze overtuigingen is bekend dat ze zo diep kunnen gaan dat een mens bereid is voor ze te sterven. Dat zal nauwelijks het geval zijn met psychologische, sociologische of antropologische opvattingen.
Overigens, indien we toch zaken voorbij laten gaan in zwart-wit tegenstellingen, mag hier meteen achteraan wel opgemerkt worden dat de fanatieke overgave aan religieus geloof de waarheid danig in de weg kan staan. Verre van dat zo'n overtuiging een argument voor de waarheid van een geloof zou zijn (en de christenapologeet het dan ook altijd met trots naar voren schuift als argument), bewerkstelligt het gemakkelijk het omgekeerde. 'Het geloof maakt zalig.
Dus liegt het', was Nietzsches commentaar. Hij wees erop dat het geloof werkt als veto tegen de wetenschap, dus de leugen tot elke prijs. Hij wees erop dat men voor elk stukje waarheid dat ontdekt werd heeft moeten vechten. En hij wees er tenslotte op dat
"nooit een martelaar met de waarheid ook maar iets uitstaande heeft gehad. In de toon waarop een martelaar zijn voor-waar-houden de wereld naar het hoofd slingert komt al zo'n geringe graad van intellectuele eerlijkheid tot uiting, een dusdanige afgestomptheid voor de vraag naar de waarheid, dat een martelaar nooit of te nimmer weerlegt behoeft te worden. De waarheid is niet wat de een wel en de ander niet zou hebben; hoogstens boeren of boerenapostelen in de trant van Luther kunnen zo over de waarheid denken. Men mag ervan verzekerd zijn dat terughoudendheid en bescheidenheid groeit naarmate men zich echt om de waarheid bekommert. De conclusie van alle idioten, dat een zaak waarvoor iemand de dood in gaat, iets heeft te betekenen, deze conclusie is in onzegbare mate een rem geworden voor onderzoek, voor de geest van onderzoek en voorzichtigheid. Martelaars hebben de waarheid enkel geschaad." (De Antichrist §53)
Nietzsche doet dan ook in de volgende paragraaf de uitspraak:
"Mensen met overtuigingen komen bij fundamentele kwesties van waarde en onwaarde niet in aanmerking".
Enkel het feit dat het zo ongeveer iedereen uitsluit om zich over deze kwesties uit te spreken maakt het niet helemaal een absurde uitspraak. Want juist omdat iedereen weet dat overtuiging inderdaad een obstakel is om iets zo objektief mogelijk te bekijken, is het interessant om de zaak eens zo te overdenken.
Terug naar Strengholt:
"En een atheïst kan dan het atheïsme niet objektief uitleggen omdat hij atheïst is."
Alweer zo'n rare gedachtenkronkel, want atheïsme is - voor de zoveelste maal! - de
afwezigheid van het geloof in een God of goden, en heeft dus geen enkele inhoud om uit te leggen. Het is het standpunt waar ieder mens mee geboren wordt. Strengholt beschouwt atheïsme als een ideologie, maar dat is het absoluut niet. Aktief atheïsme bevorderen kan wel een onderdeel zijn van een ideologie, waar het communisme uit de vorige eeuw een voorbeeld van is, maar dan spreken we van de ideologie communisme. Atheïsme is geen ideologie.
Ik voor mij ben tegen wil en dank atheïst geworden. Tot mijn vijftigste was het een onmogelijke gedachte voor mij. Ik probeerde mijn geloof in God zelfs nog een jaar of vier te behouden toen ik het christelijk geloof al opgegeven had.
Ik ga ermee accoord dat niemand geheel zonder subjectiviteit naar de werkelijkheid kijkt, maar het lijkt mij volstrekt duidelijk dat religieuze overtuiging de meest subjectieve benadering van de werkelijkheid is.
Mijn eigen levensweg maakt mij niet tot persoon die er op uit is om atheïsme koste wat kost te verdedigen. Een atheïst spreekt zich enkel uit omdat wat de gelovigen zeggen vaak zo tegen alle redelijkheid in gaat dat het tegen de borst stuit.
Strengholt werpt zich vervolgens op Bodelier:
"Wat een vreemde uitspraak om a priori te spreken over 'denken laten vertroebelen door religieuze mist.' Dat is in ieder geval geen wetenschappelijk standpunt."
Waarschijnlijk bedoelt Strengholt met dat laatste dat het nogal subjektief gekleurd is. Maar waarom zegt Strengholt dat Bodelier 'a priori' dit stelt? Bodelier schrijft nota bene
nadat hij theologie gestudeerd heeft, oftewel nadat hij de ins en outs van deze materie uitgebreid onder ogen heeft gehad.
Het is weer typerend voor Strengholts oppervlakkigheid dat hij zich helemaal niet verdiept in het artikel waar Bodeliers woorden uit komen. Strengholt geeft zelfs geen verwijzing ernaar:
http://www.liberales.be/essays/bodelier" onclick="window.open(this.href);return false;
Bodelier begint met op te merken hoe vermoeiend het is om atheïst te zijn. In plaats van dat mensen inzien dat het de gewoonste zaak van de wereld is op bewijzen te wachten voordat men ergens geloof aan schenkt, moet hij zich constant ervoor verantwoorden, en blijken horden mensen zeker te weten dat er wel 'iets' moet zijn.
Ten tweede legt hij ook nog eens uit dat er niets is wat af te wijzen zou zijn. En zodra hij ook maar even z'n mond opendoet om dat wel te doen staat het gelovige koor op om te zeggen dat je zoiets nooit kan bewijzen, en het dus nutteloos is. Erger nog, dat het proberen te bewijzen dat God niet bestaat een teken is dat Hij bestaat. Het is dus zo vermoeiend atheïst te zijn dat hij overdenkt of het toch niet verstandiger is om je maar gewoon agnostisch te noemen.
Klinkt dat als iemand die vreemde uitspraken doet? Het is exact het tegendeel van Strengholt, de man die bij alles polemiseert en gelijk wil hebben. Dit is een atheïst die gewoon met rust gelaten wil worden en die weet heeft van Nietzsches opmerkingen over terughoudendheid en bescheidenheid.
Maar Bodelier vervolgt door op te merken dat de atheïst altijd in hem naar boven komt zodra de christelijke God voorbij komt, de God waarop de gelovigen alle punten van de i kunnen zetten. Wanneer je hiermee geconfronteerd wordt móet een eerlijk denker zich wel ertegen uitspreken. Neem bijvoorbeeld de christelijke claim dat God zowel goed is, als almachtig en alomtegenwoordig. Dit is eenvoudig een logische onmogelijkheid wanneer we de wereld als het bewijsmateriaal voor ons hebben liggen. De atheïst heeft in elke discussie met de christen de
rede aan zijn kant. In zijn vertwijfeling probeert de gelovige zich vaak op de rede te beroepen (Strengholt is er zelf een goed voorbeeld van), maar dat is enkel een kreet, meer nep en namaak dan echt; het leven van de gelovige wordt echt niet door de rede bestuurd.
Bodelier vertelt vervolgens dat hij niet alleen atheïst is, maar ook nog theoloog. En wel een theoloog die zelfs jarenlang theologie doceerde aan een hogeschool. Dat laatste deed hij overigens als atheïst. Op de vraag die geheid gesteld werd door de studenten "hoe een theoloog in godsnaam atheïst kan zijn", was zijn antwoord
"onbeschoft en van retorische aard, hoewel ik nog steeds denk de spijker op zijn kop te treffen. Het luidde ongeveer als volgt.
‘Dat je dat verbaast! Je hoeft toch ook niet aan kanker te lijden om oncoloog te worden? Er valt zelfs veel voor te zeggen om bijzonder sceptisch te staan tegenover theologen die in God geloven."
Klinkt dat als een vreemde uitspraak? Is dit niet juist het allerredelijkste wat iemand maar kan zeggen in het geval dat de ander zich ten zeerste verbaast?
En hierop volgen dan die woorden die Strengholt onder ogen krijgt:
"Zoals een oncoloog niet meer in staat is om nuchtere diagnoses te stellen als hij wordt getergd door helse pijnen, kun je van een theoloog geen afgewogen oordeel verwachten als hij zijn denken laat vertroebelen door religieuze mist."
En nu wordt het pas interessant, want Bodelier komt uiteraard met een onderbouwing. Eerst doet hij er nog een schepje bovenop, om het de lezer goed duidelijk te maken wat hij op zijn hart heeft. Het gaat Bodelier er zelfs niet in de eerste plaats om dat theologen het christelijk geloof welke gewenste kleur dan ook die men op het oog heeft kunnen geven, en het dus geen wetenschap is, maar dat het uitgangspunt voor vele theologen het dienen van de christelijke religie is. Hij geeft een pleidooi voor
wetenschapsbeoefening, dwz een aanpak die zich absoluut verre houdt van de taak zoveel mogelijk de ideologie van de religie te dienen:
"Van de theoloog Edward Schillebeeckx is de uitspraak dat de theologie tot taak heeft bij te dragen aan Gods werk van bevrijding. Ik vind Schillebeeckx’ taakbeschrijving stuitend. Net zo min een oncoloog de opdracht heeft om bij te dragen aan het verspreiden van tumoren, dient een theoloog zijn handen vuil te maken aan godsdienst. Maar ik vrees dat Schillebeeckx wel applaus krijgt van zijn vakbroeders. Die zien zich -in tegenstelling tot godsdienstwetenschappers- veelal niet als denkers of onderzoekers, maar als hulpverleners, pastores en catecheten. Er valt dan ook veel te zeggen voor de stelling van de filosoof Herman Philipse om theologie als wetenschappelijke discipline van de universiteit te verwijderen. Zoals we dat immers ook zouden doen met de criminologie wanneer die zich tot taak zou stellen mee te werken aan de verspreiding van criminaliteit. Ik meen me te herinneren dat Philipse vervolgens voorstelt om theologie dan maar onder te brengen bij de culturele instituties. Theologen zouden in het vervolg gefinancierd moeten worden op grond van de cultuurnota. Zelfs dat gaat me te ver. Theologen mogen best bijdragen aan Gods bevrijding, maar niet op kosten van de belastingbetaler."
En daarna komt hij met de onderbouwing, een die zo kostelijk is dat ik hem in het geheel voorbij laat gaan:
"Het was mijn opleiding tot godsdienstleraar en het daaropvolgende doctoraalprogramma theologie dat me tot atheïsme bracht. Niet dat ik me uit die tien studiejaren ook maar één gelegenheid weet te herinneren waarin het atheïstisch programma aan de orde werd gesteld. Atheïsme, dat was een liefhebberij van balsturige dilettanten als Karel van het Reve of Bertrand Russell. Prima auteurs, scherpe geesten, maar geen theologen. Dus van hun standpunten hoefde de dogmatisch theoloog, kerkhistoricus, ethicus en liturgist geen kennis te nemen. Maatschappijkritisch was de studie overigens wél. Tegen het christelijke establishment werd de bevrijdingstheologie ingezet. Tegen het vrouwonvriendelijke karakter van de kerk, de feministische theologie. Tegen de a-historische en a-contextuele lezing van de bijbel, de historisch-kritische methode, de psychoanalyse of het structuralisme. En terwijl God niet meer Heer of Vader mocht heten en koos voor de slachtoffers van Somoza of Pik Botha; terwijl Jezus opeens in poncho rondwandelde en zijn ‘opstanding uit de dood’ als ‘opstand tégen de doodstraf’ mocht worden gelezen; werden de fundamentele vragen, in mijn herinnering althans, nooit gesteld.
Toch betekende theologie voor mij één lange en diepgaande ontmythologisering van kerk, christendom, Jezus en God. Het college Kerkgeschiedenis bood een fascinerend kijkje in de keuken waar met veel politiek gesteggel en machtsvertoon dogma’s en geloofsbelijdenissen werden gebakken. Bijbel-exgese ontrafelde de bronnen waaruit de schrijvers van Genesis, Exodus, Psalmen en de Evangeliën geput zouden hebben. Dogmatische Theologie presenteerde een indrukwekkend scala aan godsbeelden. Van de meest zouteloze kerkelijke modellen, tot de prikkelende God-is-dood theologie. Een variant overigens, waarin God allerminst dood bleek te zijn, maar tijdelijk met vakantie.
Zo leerde ik dat de theologie steeds nieuwe interpretaties van God op kon nemen, zonder de oude definitief naar de prullenmand te verwijzen. God was bevrijding én troost én vader én verlossing én afwezigheid én medelijden én wind én wezen én verzet én overgave. Deze schier oneindige variëteit wekte gaandeweg het vermoeden dat waarschijnlijk geen enkele interpretatie veel om het lijf had. Mits het bestaan van God niet ter discussie wordt gesteld - en dat gebeurt op theologische faculteiten per definitie niet - lijkt de theologische wetenschap geen enkele opvatting te verbieden. Net als met God, kan de theoloog overigens ook met Jezus alle kanten op. Jezus kan een spiritueel orakel zijn én een provocerende hippie én een joodse wetgeleerde én een Griekse wijsgeer. Ofwel: de theologie, om met Karl Popper te spreken, kent niet de mogelijkheid om uitspraken te falsifiëren en onwaarheden op het spoor te komen. Kort en goed, ergens moet het idee zijn gegroeid dat theologie een hobby is van vrijgestelde religieuzen en haar onderwerp niet meer dan een gedachteconstructie zonder empirische basis."
Als Strengholt Bodelier gelezen had had hij wel opgepast om zijn eigen betoog te vervolgen door de apologeet Willem Ouweneel na te praten die in zo ongeveer ieder betoog stelt dat
"elke wetenschap met vooringenomen standpunten werkt, al is het alleen al het standpunt dat de wereld rationeel te begrijpen is. Dat de wereld 'redelijk' in elkaar zit is geen objectief standpunt, maar een geloofsuitspraak".
Wie zó slecht op de hoogte is van het verschil tussen een geloof 'dat je van de toren naar beneden valt' en een geloof 'dat Jezus uit de dood is opgestaan', heeft zichzelf volkomen buiten spel gezet.