Paulus heeft geen enkel evangelie gelezen, wat wist hij nou eigenlijk van Jezus?
Strengholt pareert deze kritiek als volgt: “We weten dat niet met zekerheid te zeggen. Marcus wordt vaak al in het jaar 50 gedateerd. Als dat klopt heeft Paulus dat evangelie vast wel gelezen.”
Strengholt bereikt hier zijn hoogtepunt aan amateuristische apologie. Iemand die zch afvraagt hoe Strengholt erbij kan komen dat het evangelie van Marcus “vaak al in het jaar 50” wordt gedateerd, terwijl men decennia lang boeken kan lezen over dit soort zaken zonder ooit deze buitengewoon vreemde bewering tegen te komen, zal lang moeten piekeren om erachter te komen hoe hij op deze bewering gekomen is. Men zal helemaal terug moeten gaan naar het jaar 1972 toen er ooit eens een opzienbarend krantenartikel rondging met het nieuws dat restanten van het evangelie van Marcus gevonden waren in een grot van Qumran. Zoals men weet zijn hier de dodezeerollen gevonden van een joodse groep fanatiekelingen die men Essenen noemt. Andere restanten in desbetreffende grot waren van het boek Exodus en de apocryfe brief die Jeremia geschreven zou hebben, iets wat meer overeenkomt met de interesses van deze joodse gelovigen. Het feit dat de snippers in het Grieks waren deed een Spaanse jezuiet en papyroloog Jose O’Callaghan de snippers met interesse bekijken. Hij vond een snipper zo groot als een postzegel waarop 20 Griekse letters stonden, verdeeld over vijf regels onder elkaar. Van de 20 letters waren drie niet leesbaar, en 8 zo onduidelijk dat ze op verschillende manier geïnterpreteerd konden worden. Van de 9 duidelijke letters vormden drie het woordje ‘kai’ dat ‘en’ betekent. Regel vier bevatte echter de letters ‘nnes’, tenminste, indien men de eerste en de laatste letter leest als n en s... Dit bracht de eerwaarde vader O’Callaghan, op het idee dat er wel eens Gennesareth zou kunnen staan! Daarna zocht hij alle plaatsen op waar in de evangeliën dat woord voorkomt, en vond hij een passage in Marcus (Mc. 6:52-53), die inderdaad op vijf korte regels geschreven kan worden waarin de letters passen. Een mathematicus berekende voor hem dat de kans dat het om een andere passage gaat 1 op 9 miljard is! Het enige probleem was dat O’Callaghan enige letters die vrij duidelijk waren moest lezen alsof het andere letters waren. Het laatste woord dat eindigde op ‘es’ zou moeten worden gelezen als ‘sa’, de letters ‘tO’ in regel drie als ‘ti’, en de letter ‘a’ in regel twee als ‘n’.
De datering van de snippers kon gedaan worden op basis van de stijl van het handschrift. Het zou geschreven zijn in een stijl die in omloop was van circa 100 vóór de jaartelling tot 50 ná de jaartelling.
Aangezien O’Callaghan tot de conclusie kwam dat het om Marcus zou gaan accepteerde hij de bovenlimiet, oftewel ‘ongeveer het midden van de eerste eeuw’. Strengholt maakt hier exact het jaar 50 van.
Het zal eenieder duidelijk zijn dat de opzienbarende vondst van O’Callaghan allang tot een leuke voetnoot is geworden in het debat; te vergelijken met de lijkwade van Turijn, de brokstukken van de ark op de Ararat en het graf van Jacobus die om de zoveel jaar de revue passeren om bij gelovigen de moed erin te blijven houden.
Daar komt nu echter bij dat Strengholt in het voorgaande liet weten dat hij de overlevering van de kerkvaders betrouwbaar acht, en hij het verhaal gelooft dat Marcus zijn evangelie geschreven zou hebben als herinneringen aan de preken van Petrus. Maar die overlevering laat het evangelie pas ontstaan tussen 65 en 70. Er zijn namelijk twee bronnen die uitdrukkelijk stellen dat Marcus zijn evangelie schreef ná de dood van Petrus (die onder Nero in 64 terechtgesteld zou zijn), het zogenaamde anti-marcionitische voorwoord dat men dateert op 160-180 en de overlevering van Irenaeus. De laatste schreef omstreeks 175 zelfs dat Marcus zijn evangelie opschreef na de dood van Petrus
en Paulus! Alle andere evangeliën moeten nóg later gedateerd worden, met uitzondering van het evangelie van Thomas, waar men alle kanten mee opkan, maar dat echter nu juist niet door de christenheid aanvaard is als betrouwbaar.
Het is dus zelfs wanneer men niets wil weten van moderne wetenschappelijke conclusies die de bijbelse evangeliën laat dateren, niet mogelijk om Paulus bekend te laten zijn met de geschreven evangeliën. Iets wat Strengholt uiteraard best wel weet. Hij laat op zijn eerste zinnen dan ook meteen volgen dat de evangeliën ‘wellicht’ pas na de dood van Paulus op schrift zijn gesteld. Het feit dat hij toch aankwam met een buitensporige bewering die zelfs hijzelf niet serieus kan nemen laat goed zien hoe een apologeet te werk gaat. Het is een apologeet nooit te doen om de waarheid te achterhalen, of zelfs maar geïnteresseerd te zijn in het vraagstuk wat waar en onwaar zou zijn. De enige gedachte die een apologeet heeft is dat het geloof koste wat kost gelijk moet hebben. En dus haalt zo iemand letterlijk alles erbij wat de schijn maar zou kunnen wekken dat het geloof redelijk is.
Strengholt schiet dus net zelf de vlieger naar beneden dat Paulus de geschreven evangeliën kende, maar moet nu uiteraard meteen vervolgen met de volgende zin: “Dat wil niet zeggen dat Paulus allerlei verhalen niet kende”. Want er zou een mondelinge overlevering hebben moeten bestaan. Maar zelfs al zou die hebben bestaan, dan blijkt nog nergens uit dat die mondelinge overlevering ooit Paulus bereikte, op 1 Kor. 15: 3-8 na, waar hij naar alle waarschijnlijkheid een bestaande christelijke geloofsformule voorbij laat gaan. In al die brieven die Paulus schrijft geeft hij er namelijk geen blijk van behoefte te hebben ook maar ooit te refereren aan wat de historische Jezus deed of zei of wat daarmee te maken had. Op een vraag van de vrijdenker waarom Paulus het niet heeft over Judas antwoordt Strengholt met één zin, namelijk dat Paulus ook zijn moeder niet noemt. Maar hij omzeilt hiermee precies het punt waar het om draait:
natuurlijk noemt hij zijn moeder niet, omdat hij een evangelist was, en heel zijn leven in het teken stond van de verkondiging van het evangelie. Maar juist daarom zou hij
constant moeten verwijzen naar wat de historische Jezus zoal deed en zei en wat er om hem heen allemaal gebeurde. In plaats daarvan heerst een stilte van een stille oceaan.
Paulus heeft geen weet van Jezus’ maagdelijke geboorte, zijn vader Jozef, de kerstgeschiedenis, geen weet van Bethlehem, geen Nazareth of Galilea, geen Jeruzalem in verband met Jezus, geen weet van de jonge Jezus in de tempel, de verleiding in de woestijn, geen bruiloft in Kana, geen gesprek met Nicodemus, geen Samaritaanse vrouw. Hij weet niets van de doop van Jezus door Johannes de Doper, heeft weet van geen enkele gelijkenissen (zelfs geen verloren zoon, geen barmhartige samaritaan, zelfs geen goede herder op zoek naar een verdwaald schaapje), van geen enkel wonder van Jezus (zelfs geen Lazarus of genezing van blinden of tweemaal vermenigvuldiging van brood), geen weet van de talloze uitspraken van Jezus (zoals de bergrede of de lange preken van Jezus in het evangelie van Johannes, zelfs geen OnzeVader gebed of een 'Ik ben' uitspraak van Jezus), geen weet van duiveluitbanningen, geen weet van zijn voorspellingen, geen weet van zalving van Maria, van eten met zondaars, tollenaars en omgaan met lichte vrouwen, geen weet van Judas de verrader, geen weet van de zelfmoord van Judas (schrijft in 1 Cor. 15 zelfs dat Jezus zich aan de 12 liet zien!), geen weet van Herodessen en Pilatus, geen weet van de verheerlijking op de berg, geen weet van de farizeeën als tegenstanders van Jezus (Paulus was trots op zijn farizeërschap!), geen weet van de tempelreiniging, van de intocht in Jeruzalem, van voetwassing, geen weet van Getsemané, van de verloochening van Petrus, en dat de kruisiging in Jeruzalem plaatsvond, geen weet van de naam Golgotha, geen weet van de twee andere gekruisigden, van het graf van Jozef van Arimathea, geen weet van leeg graf, geen weet van de opstandingsverhalen in de evangeliën (geen weet van vrouwen die Jezus het eerst zagen, geen weet van de ongelovige Thomas), zelfs geen weet van de zendingsopdracht die door Jezus zou zijn uitgesproken. Hij weet niets van Jezus’ uitspraken over het Gehenna (de hel), geen weet van de rede van Jezus over de laatste dingen, geen weet van de hemelvaart. Hij weet zelfs niet over een ‘wederkomst’; het hele woord komt nooit bij hem voor. Hij heeft het enkel over ‘de komst’ van Jezus, alsof hij nog nooit op aarde verschenen is.
Ik noem deze opsomming waar geen eind aan komt om te laten zien hoe diepgaand de stilte is. Dit alles heeft velen doen inzien dat Paulus een heel ander soort christendom predikte, een mysteriegodsdienst. Zijn leer wordt helemaal gevoed door ‘openbaringen’ aan hem persoonlijk. Dat is dan ook de reden dat Paulus voor allerlei gnostieke richtingen de favoriet was, en waarom er tezelfdertijd (de eerste helft van de tweede eeuw) een ijselijke stilte heerst omtrent Paulus in wat men nu de katholieke (orthodoxe) richting noemt. Voor de orthodoxen was Paulus lange tijd een ketter, verbonden aan oa. het Marcionisme. Pas omstreeks het midden van de tweede eeuw heeft die orthodoxe richting Lucas en het boek Handelingen gefabriceerd, en de brieven van Paulus voorzien van de nodige redactie om hem aanvaardbaar te maken, en hem geannexeerd. Het gaat te ver hier uitgebreider op in te gaan. Moderne studies over Paulus zoals het boek van Robert Price,
The Amazing Colossal Apostle, dat een paar maanden geleden uitkwam, staan tjokvol van informatie hierover.
Wel kan ik er nog op wijzen dat deze ijzige stilte aangaande de historische Jezus zich ook uitstrekt over tal van andere vroeg-christelijke geschriften, bijvoorbeeld de andere brieven in het NT. Clement van Rome (ca. 95), dus een vooraanstaand leider van de kerk van Rome op het eind van de eeuw, geeft geen blijk te weten dat er evangeliën bestaan. Hij verwijst honderd maal naar het Oude Testament, en heeft weet van Paulus en de Hebreeënbrief, maar weet niets van opgeschreven evangeliën. Interessant genoeg heeft hij wel twee citaten die Jezus uitgesproken zou hebben, maar die zijn ons niet bekend uit de evangeliën. Ignatius van Antiochië (ca. 107) is ook bekend met Paulus, maar zijn citaten wat betreft Jezus komen nooit overeen met wat we in een evangelie terugvinden, noch noemt hij de bron van zijn weten.