De donkere nacht van de anglofiel
Er heeft altijd een anglofiel gehuist in mij. Natuurlijk was het er één die het goed kon camoufleren: de angelsaksische wereld is eenvoudig het verlengde van de Nederlandse. Het Engels is tenslotte een variant-dialect van het Fries, en het verschilt van het Nederlands voornamelijk in dat het iets meer Franse woorden heeft overgenomen, en verbuigingen, lidwoorden en de rauwe g-klank heeft geschrapt. New York was eigenlijk Nieuw-Amsterdam, en tesamen met de Engelsen versloegen we de Spaanse Armada.
Daar kwam nog bij dat ik niet lang na de oorlog werd geboren en mijn jeugd dus boordevol zat met verhalen over hoe slecht de Duitsers waren en oorlogsfilms waarin het uniform je van tevoren al liet weten wie tot de goodies en baddies behoorden.
Ik moest ook zeven jaar Frans leren, maar wat ik daar vooral van leerde is dat de Fransen geheel andersoortige mensen zijn. Misschien een tikkeltje bedaarder dan Italianen, maar toch zo ver van mijn Groningse bed dat ik er nooit affiniteit mee voelde.
Tenslotte kan men ook eenvoudige feiten moeilijk ontkennen: wij leven van wieg tot graf met een TV die eenvoudig de Amerikaanse maatschappij, levenswaarden en levenswijze doorgeeft, op de tien procent na die uit Britannië komt. Die paar procenten Britse programma’s leren ons over hoe het ooit vroeger geweest is, en hoe enkele restanten daarvan nog doorleven, of confronteren ons met humor, die ook Hollands had kunnen zijn.
Toen ik het atheneum-examen achter de rug had en moest beslissen wat ik met mijn leven zou doen hoefde ik er niet lang over na te denken: ik wilde naar een Engelssprekend land om die taal geheel vloeiend te leren spreken en verstaan. "Wie het Engels beheerst, die heeft grip op de wereld, die weet wat zich in de wereld afspeelt, die kan zich bekwamen op welk gebied dan ook, die heeft de toekomst!", was mijn motto.
Ik woonde drie jaar lang in Londen, een tijd waarop ik altijd terugkijk met een glimlach. De underground was vies en vuil, en overal waren lelijke telefoonpalen en -kabels en alle gebouwen waren zwart van de vervuiling, maar onder de Engelsen voelde ik me thuis. Van de ongeschoolde buschauffeur die tot mijn kennissenkring hoorde en de th in de regel door een f verving, tot aan de gepensioneerde Charlie en Florrie die zichzelf de titel "your English mum and dad" gaven.
Nog meer indruk maakte het
college waar ik aan studeerde. Er waren daar studenten uit 33 verschillende landen, zelfs één uit Albanië, wiens aanwezigheid beslissend bevestigde dat de hele wereld om het Engels draait. En ik oefende met vlijt op de uitspraak van de docenten, die allemaal spraken zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens maar met evangelisch christelijke gedachten, die alles wisten, en hun lessen afleverden met een imposant mengsel van kundigheid en humor. Ze hadden een mysterieus charisma. Het had te maken met dat je naar ze op kon kijken vanwege hun geleerdheid, en hun buitengewone welbespraaktheid. Hun humor blonk altijd uit in eufemismen. En na het lesgeven gedroegen ze zich altijd alsof ze eenvoudig één van ons studenten waren.
In Amerika ben ik nooit aangekomen. Er was wel een Amerikaans meisje verliefd op me, maar ze was naar mijn mening te zwaar opgemaakt. Ik zwichtte voor het Finse meisje dat helemaal geen make-up gebruikte. Ik leerde daar uit dat er een enorme kloof is tussen mij en Amerika. Later leerde ik natuurlijk dat Amerika vele gezichten heeft, en als ik er zou gaan wonen zou ik waarschijnlijk naar de omgeving van Seattle gaan. Mijn band met Amerika heb ik de laatste 36 jaar onderhouden door het tijdschrijft Time te bestellen en iedere week iedere bladzijde ervan te lezen. Aangezien ik aan de rand van de wereld terechtkwam was dat vooral in de tijd vóór het internet mijn lifeline.
Er was nog een andere reden die me anglofiel maakte. Ik was een evangelisch christen, en kwam er al gauw achter dat wanneer je theologie studeert er voor een evangelisch christen slechts één taal noodzakelijk is onder de knie te hebben, het Engels. Word je vrijzinnig, dan moet je Duits leren, en word je Rooms, dan maar een Romaanse taal of het Pools.
Aangezien de VS het enige land is dat zowel rijk is als een land waar christendom nog steeds gedijt, wordt het gezicht van het christelijk geloof hoe langer hoe meer door dat land bepaald. Van Pinksterkerk tot eindtijdfreak, van homofobie tot aan de aanhangers van theonomie.
Toen ik later naar Finland verhuisde leefde ik nog jarenlang met de gedachte dat Engels mijn tweede moedertaal was. Het was de eerste jaren dat ik in Finland woonde ook de enige taal waarin ik kon communiceren met anderen.
De laatste achttien jaar ben ik leraar Engels geweest, en het ziet er naar uit dat ik dat liedje wel zal uitzingen tot aan mijn pensioen.
2016 is dus mijn
annus horribilis geweest. Eerst lieten de Britten weten dat ze helemaal niet om Europa geven, hoewel wij allemaal al sinds de tweede wereldoorlog en de Oost-Europeanen al sinds 25 jaar braaf Engels leren en Inspector Morse en Hyacinth Bucket, uit te spreken als Bouqué, bekijken. En daarna kwamen de Amerikanen op het idee om de ultieme idioot tot president te benoemen. Het ergste voor mij is nog wel dat 81% van de evangelikalen op Trump stemde, en 66% van de evangelikalen nu na bijna 1 jaar
nog steeds in hun schik zijn met deze door en door corrupte en dwaze man. Toen ik nog christen was drong het soms tot me door dat mijn medegeloofsgenoten meestal heel eenvoudige mensen waren, zonder hoge opleiding, en ik schaamde me soms wanneer ze zich nogal extreem opstelden, maar dat ze tot de
deplorables behoorden zou ik vroeger nooit geloofd hebben. Ik word nu met mijn neus gedrukt op de feiten. Het is erger met ze gesteld dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Als atheïst heb ik nu het doorslaggevende bewijs dat de leiding die de Heilige Geest geeft (voor insiders de gave van het ’onderscheiden van de geesten’) gelijk staat aan de ergste mindlessness die voor te stellen is. Achteraf had ik het natuurlijk kunnen weten. Mensen die voor zichzelf geen autoriteit kunnen zijn, maar het in een goddelijke held zoeken, zijn dezelfde personen die altijd hunkeren naar een aardse held. Wanneer ze zo’n volksmenner gevonden hebben vallen ze ervoor en maken ze er een cultus van en lopen ze er als mindless zombies achteraan.
Is er voor mij nog hoop?
Ach, ik kan natuurlijk proberen om de minder fraaie Britse zaken in herinnering te brengen: de Daily Mirror! De heksenstem van
Ann Widdecombe! Maar ja, daar staan
Steven Fry en Hugh Laurie tegenover.
Voor mij kan de VS zich enkel via het afzetten van Trump nog bewijzen een baken te zijn van hoop voor de wereld. Doen ze dat niet dan roep ik het uit tot het land van
malignant stupidity, het land waar geesteszieken de dienst uit maken.
En de Britten kunnen wat mij betreft enkel nog hun eer redden via het herroepen van hun beslissing om uit de EU te stappen. Ik hoop dan ook dat de EU ze helemaal geen enkele concessie doet.
Tegen de tijd dat ik mijn hoop moet opgeven, - dat zit er in, want de Britten zijn tenslotte net zo koppig als de Skandinaviërs, en Amerika is nooit wat anders geweest dan het land van de ideologische dwepers, de amorele zwendelaars en de mindless gold diggers – dan is het maar goed dat ik met pensioen ga, want ik zou de schoolkindertjes vertellen dat ze wat mij betreft beter Duits of Chinees kunnen gaan leren als ze in de toekomst wat verstandigs willen doen. De angelsaksische wereld? – Houd je er maar zo ver mogelijk van vandaan. Amerikanen zijn mensen die volgende week weer hun miljoenen aan zombies en skeletten uitgeven. En Britten drijven handel met Nieuw-Zeeland en houden symposiums om de invoering van het metriek decimaal stelsel tegen te houden.