Weet ik dan wel, wat ik zeg? Nou ja, ik weet langzamerhand wel een beetje wat het betekent en inhoudt - voor mìj dan. Het is een kern van mijn levensovertuiging en een waarheid voor mij die ik omhels. Ik weet geen andere waarheid die ik belangrijker vind - al moet die overtuiging die status delen met mijn ervaring dat mijn vrouw van me houdt, al even ongelofelijk. Maar waar.
Tegelijkertijd, dat zeg ik niet om iedereen in verwarring te brengen, herhaal ik nog maar even wat ik in een eerdere post heb gezegd. Een theologie of een levensovertuiging moet ook gevaar zijn, als de centrale aanname dat God bestaat niet waar blijkt te zijn. Elke uitspraak die gebaseerd lijkt te zijn op de aanname dat God bestaat, moet ook een intrinsieke waarheid en waarde hebben.
Maar goed. Waar heb ik mee geworsteld en hoe ben ik er doorheen gekomen?
Ik groeide op in een gezin dat weinig belangstelling voor godsdienst had. Op mijn 12e jaar ben ik lid geworden van de Vergadering van Gelovigen. Op mijn 16e kreeg ik een enorm aantal bezwaren tegen de theologie van de Vergadering.
- De Bijbel kon niet het geïnspireerde Woord van God zijn. Er waren teveel contradicties in de Bijbel.
Het bestaan van God zou hooguit het voorkomen van een groot aantal religies verklaren, maar niet per se de religie van het christendom funderen.
Of God bestaat was nog maar de vraag. Volgens Nietzsche was geloof in God een vorm van ressentiment van de zwakkeren.
God was misschien een fictie van de mensheid, die in de loop van de 19e eeuw werd ontmaskerd en vervangen kan worden door een wetenschappelijke levensbeschouwing.
Vervolgens ging ik theologie en filosofie studeren, omdat ik wilde weten wat de waarheid was. Ik wilde het geloof een kans geven, maar hij wilde ook de filosofie – het ongeloof – een kans geven. Het was voor mij van het hoogste belang om te leven vanuit de waarheid, en geen enkele illusie te accepteren.
Ik sla die voor het gemak even over, dat in al deze tijd ook allerlei ervaringen een rol speelden. Ik spreek dus maar even niet over mijn ervaring van bekering op mijn 12e levensjaar, of de ervaring van wanhoop en verlies van geloof op mijn 15e. Je ervaringen spelen wel een rol, maar ndat is van hoogst persoonlijke aard.
Tijdens mijn studiefilosofie en theologie heb ik uitgebreid gekeken naar de zogenaamde Godsbewijzen van Thomas van Aquino, naar de status en het recht van de metafysica.
Ik denk dat ik het meeste overtuigd geraakt ben door het volgende:
Het zijn van de bestaande dingen, vertoont een radicale inconsistentie. De zijnden worden intrinsiek bepaald door hun zijn, maar kunnen zich van hun zijn geen verantwoording geven, oftewel funderen niet zichzelf. Ik was in die jaren vooral bezig met Thomas van Aquino. Er is zoiets als een verticale afhankelijkheid van de zijnden ten overstaan van een Zijn dat de orde van de zijnden moet transcenderen, en waarvan de hele wereldorde totaal afhankelijk is.
Niet alleen maar een oorzeak van alle zijden dus, omdat de wereld totaal afhankelijk is van dat Zijn op ieder ogenblik van haar bestaan.
Filosofisch noemen we dat de gratuïteit of wezenlijke contingentie van het bestaan. Deze wereld is innerlijk afhankelijk van een Zijn dat haar intrinsiek en integraal constitueertd, en dat ook transcendent aan haar moet zijn, omdat niets in deze wereld uit zichzelf is.
Door deze overweging werd ik geleid naar de Godsbewijzen van Thomas van Aquino. De kern daarvan is dat de zijnden, de mens in het bijzonder, niet in staat is om rekenschap af te leggen van het feit dat hij is, terwijl dit zijn hem toch intrinsiek constitueert. De mens is niet in staat zijn eigen zijn te stellen en te poneren en is niet in staat ervoor in te staan. Er is zoiets als een radicale gratutïteit van de wereld. Een radicale contingentie.
Dit metafysische karakter van de zijnden in deze wereld, maakt het in ieder geval redelijk om zoiets als een godbevestiging te overwegen. De kritiek van Nietzsche op het bestaan van God wordt daardoor in het geheel niet geraakt. De kritiek van Nietzsche raakt een bepaalde manier van geloven in deze God, maar niet het bestaan van deze God zelf.
Het gaat in dit alles niet per se over de aanwijzing van de oorzaak van de wereld. De eerste oorsprong van de wereld in de tijd is niet de kern van het godsbewijs van Thomas. Het gaat niet om de opeenvolging van de dingen in de tijd. Het gaat niet om de reeks van oorzaken waarmee de dingen met elkaar verbonden zijn. De waarachtige afhankelijkheid van al het zijnde is een verticale afhankelijkheid.
Veel later pas heb ik kennis genomen van de moderne kosmologie. Het idee van de Big Bang zal voor sommige juist een weerlegging zijn van de bevestiging van het bestaan van God. Toch zie ik daar juist een aanwijzing in. Anders dan velen vroeger gedacht hebben, heeft het heelal een begin. En anders dan sommigen denken, zou voor zoiets als het begin van de wereld toch een verklaring moeten gevonden worden. Wanneer men spreekt over vele universa, wordt de vraag alleen maar handig doorgeschoven. Op enige andere wijze zou er een grond moeten zijn – ik spreek niet over de oorzaak – van al het zijnde, omdat overduidelijk het zijnde zelf niet grond van zijn eigen bestaan is.
De bevestiging van het bestaan van God volgt hieruit voor mij. Wanneer het zijnde niet volledig en volkomen verklaard kan worden door het zijnde zelf, dan moet aan het Zijn zoiets als transcendentie worden toegeschreven. Het ius op geen enkele manier het mogelijk, de oorzaak van het universum te denken als een of ander ding dat past in ons begrip van wat dingen in het universum zijn. Datgene waarvan heel de werkelijkheid ten diepste afhankelijk is,moet in ieder geval anders en boven de werkelijkheid zijn die wij kennen. Het oneindige moet een de grond van het eindige zijn. Nog afgezien van het – door de filosoof Hegel aangereikte punt - dat de gedachte van het eindige, de notie van het oneindige vooronderstelt.
Mag dat even volstaan als begin?