Bij het lezen van de artikelen onder de hyperlinks, mogen we concluderen dat er inderdaad wel wat meer over te vertellen zou zijn geweest. Daarom zijn je verwijzingen als aanvulling zeer welkom en waardevol binnen deze recensie. Geen idee of R.G. Price dergelijke informatie al dan niet bewust in zijn boek achterwege heeft gelaten. Desalniettemin vind ik zijn conclusie over hetgeen hij in hoofdstuk 8 heeft gepresenteerd, hoe summier misschien dan ook, afdoende en redelijk in relatie tot de verdere verhandeling van zijn algemene stelling.Rereformed schreef: ↑14 dec 2019 05:01Hoewel dit niet ontkend kan worden zou een lezer van dit boek natuurlijk graag hebben willen zien hoe Paulus letterlijk bepaalde teksten of frases uit het boek van Henoch overneemt en in zijn geschriften laat voorbijkomen. Uit het feit dat R.G.Price dat achterwege laat moet men concluderen dat men niet kan vaststellen dat Paulus met het boek van Henoch bekend was. Sterker nog, het feit dat de titel Zoon des Mensen niet in Paulus voorkomt laat zien dat hij blijkbaar niet bekend was met dit boek (net zoals hij ook niet met de Jezus waar de evangeliën van vertellen bekend was). Jammergenoeg laat R.G.Price achterwege dit te vermelden en er dieper op in te gaan.
De conclusie van hoofdstuk 8, vrij vertaald:
In de vermelde link over het Boek van Henoch van M.A. Knibb valt te lezen:R.G. Price schreef: In alle eerlijkheid; er is niets dat zich in de pre-gospel Jezus cultus werkelijk onderscheidt van de vele vergelijkbare cultussen uit de regio in die tijd. Wat met Jezus uiteindelijk het verschil maakt, is de mate waarin het verhaal van de evangeliën voor (historisch) waarachtig werd gehouden door diegenen buiten de joodse cultuur.
Zoiets vind ik geestig. Voor de oude kerkvaders werd het boek van Henoch uiteindelijk apocrief, omdat men ergens zelf toch ook wel vond dat er teveel gekkigheden en absurditeiten in voorkwamen. Maar van een boek als Openbaring daarentegen, dat ook volstaat met ongerijmdheden, wist de ballotagecommissie dan ineens weer wel chocola te maken.Na lezing van al het bovenstaande zal het weinigen verbazen dat christelijke theologen ooit beslist hebben om Het Eerste Boek van Henoch niet op te nemen in de canon van oudtestamentische bijbelboeken. Nochtans signaleert Kautzsch dat I Henoch bij de oude kerkvaders en apologeten groot aanzien genoot: vooral Tertullianus zou geijverd hebben voor de canonieke erkenning van het boek, maar uiteindelijk werd het door Hiëronymus weggedrumd in de rij van apocriefe bijbelboeken, waarna het binnen de Kerk gaandeweg aan aanzien en bekendheid inboette.
In het ultrakorte bijbelboek De Brief van Judas (circa 100 na Christus) wordt uit de inleiding van I Henoch [I.9] geciteerd: ‘Over hen heeft Henoch, de zevende na Adam, geprofeteerd, toen hij zei: “Zie, de Heer is gekomen met zijn heilige tienduizendtallen, om over allen recht te spreken en alle goddelozen te straffen voor al de goddeloze daden die zij in hun goddeloosheid bedreven hebben, en voor al de drieste woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem hebben gezegd”’ [Judas 14-15]. In zijn De Civitate Dei (426) stelt de kerkvader Augustinus dat de apocriefe bijbelboeken onbetrouwbaar zijn omdat hun oorsprong te obscuur is, maar specifiek in verband met I Henoch voegt hij daaraan toe: ‘Certainly, we cannot deny that Enoch (the seventh in descent from Adam) wrote a number of things by divine inspiration, since the apostle Jude says as much in a canonical epistle’. Even later voegt hij daaraan nochtans toe dat het onwaarschijnlijk is dat de teksten die aan Henoch toegeschreven worden, effectief van diens hand zijn, zodat zij terecht uit de canon der bijbelboeken buitengesloten werden.