Typisch aan het menselijke dier is dat het aanhoudend met ideeën (en calculators) in de weer is. Ooit werden biologen door deze vreemde eigenschap gestimuleerd om onze naaste verwanten wat beter te bestuderen. Het was niet toevallig een antropoloog (Richard Leaky) die een 26-jarige kantoorbediende met een hart voor dieren, Jane Goodall, de jungle instuurde om er chimpanseegemeenschappen te bestuderen. Enkele jaren later vond men haar ontdekkigen zo belangrijk dat ze overhaast naar Cambridge gevlogen werd voor een doctorstitel.Dawkins in The Selfisch Gene schreef:Als enthousiast darwinist ben ik niet helemaal tevreden over de verklaringen die mijn mede-enthousiastelingen voor het menselijk gedrag hebben gegeven. Zij hebben geprobeerd in diverse kenmerken van de menselijke beschaving 'biologische voordelen' te ontdekken. Stamreligie werd bijvoorbeeld beschouwd als een mechanisme ter bevestiging van de groepsidentiteit, die van belang is voor een soort die in troepen jaagt en waarvan de individuen afhankelijk zijn van onderlinge samenwerking om grote snelle prooidieren te kunnen vangen. Meestal is de vooropgezette evolutionaire overtuiging van waaruit deze theorieën onder woorden worden gebracht onverbloemd groepsselectionistisch, maar we kunnen de theorieën wel vertalen in de termen van de orthodoxe genselectie. Het is heel goed mogelijk dat de mens een groot deel van de laatste miljoenen jaren heeft doorgebracht in kleine familiegroepen. Familieselectie en selectie ten gunste van wederzijds altruisme kunnen een bepaald effect op de menselijke genen hebben uitgeoefend waaruit vele van onze fundamentele geestelijke eigenschappen en neigingen zijn voortgekomen. Tot zover zijn dit aanvaardbare ideeen, maar volgens mij wordt daarbij voorbijgegaan aan de geweldige uitdaging om een verklaring te vinden voor het verschijnsel cultuur, culturele evolutie en de ontzaglijke verschillen tussen menselijke culturen die we op aarde aantreffen, vanaf de totale zelfzucht van de Ik van Oeganda, zoals die door Colin Turnbull worden beschreven, tot het vriendelijke altruisme van Margaret Meads Arapesj. Ik geloof dat we weer helemaal opnieuw moeten beginnen en terug moeten gaan tot de grondbeginselen. Het argument waarmee ik voor de dag kom lijkt misschien verrassend uit de mond van de schrijver van de vorige hoofdstukken. Het komt erop neer dat wij om een begrip te krijgen van de evolutie van de moderns mens, moeten beginnen met het gen overboord te gooien als enige basis van onze ideeen over evolutie. Ik ben een enthousiast darwinist, maar ik geloof dat het darwinisme een te grootse theorie is om te, kunnen worden beperkt tot het enge begrip gen. Het gen komt in mijn stelling voor als vergelijking en meer niet.
Nu wordt er nog wel veldonderzoek naar primaten gedaan, maar het lijkt wel of de waarnemer niet mag terugkeren naar de campus zonder een nieuwe theorie over erfelijk wangedrag.
Mijn mening is dat mensen uitstekend tussen andere dieren passen, als we mensen en dieren alleen maar met evenveel zorg bestuderen, en dat dat best een ereplaats is. Natuurlijk is er een groot verschil tussen ons en onze naaste verwanten. Maar er is een even belangrijk verschil tussen onze verwanten en hún verwanten, enzoverder. Dat brengt ons bij de filosofie over de zijns-lagen van Nicolai Hartmann:
Konrad Lorenz schreef:Voor ons betekent [deze filosofie] dat elke stap in de fylogenese die van een wezen met een lager organisatieniveau naar een met hoger organisatieniveau leidt, van principieel dezelfde aard is als het ontstaan van het leven zelf.
Zo zou men zijns-lagen kunnen omschrijven:
Eencelligen zonder celkern reageren op prikkels met voorafbepaalde respons (bacteriën zijn vandaag nog steeds de belangrijkste groep levende wezens.) Hieruit zijn meercellige wezens geevolueerd. Binnen deze wezens reageren cellen die geen dood bouwmateriaal (bast, been) geworden zijn nog steeds op prikkels (die soms van andere cellen komen) met voorafbepaalde respons.
Planten hebben zich gespecialiseerd in het ontginnen van mineralen. Het wortelgestel dat ze daartoe ontwikkelden heeft hen vastgekluisterd. Dieren beroven planten van hun oogst, en ontwikkelden daartoe net beweeglijkheid.
Beweeglijkheid kan vanalles zijn, van wat ongeregeld rondhangen in een oceaan, tot rondspringen in complexe driedimensionale boomkruinen. Dit laatste vereist zoeken, onthouden, overzien, beslissen: alles wat een brein vereist dat niet langer fundamenteel verschilt van het onze.
Mensen zijn dieren met een brein dat geevolueerd is voor snelle beweging in een complexe omgeving. De kwaliteiten van zo'n brein – zoeken, overzien, onthouden, beslissen – zijn echter niet uniek menselijk. Evenmin zijn cultuur, moraal, bouwwerken, gereedschappen maken, taalgebruik uniek menselijk. Wat wél eigen is aan onze soort, is dat ons brein deze eigenschappen heeft uitgebreid naar een imaginaire wereld. Anders gezegd dat we, haast zoals een kokerjuffer, ons bekleed hebben met ideeën, bibliotheken, informatiedragers en -verwerkers. Deze verrassende wending in de evolutie voegt aan ons arsenaal emancipatie en samenwerking toe. Zonder emancipatie en samenwerking was deze imaginaire wereld nooit doorgebroken. Door deze imaginaire wereld worden emancipatie en samenwerking verder aangewakkerd.
Het aantal combinaties van takken en vertakkingen waar een eekhoorn op voorbereid is, is verbluffend, maar valt in het niets met het aantal hypotheses en theorieën die wij dagelijks toetsen, verstevigen of verwerpen.
Belangrijker nog dan begrijpen wat we werkelijk zijn, is dat we onze kwaliteiten niet verwerpen - want het risico van een brein dat ideeën moet kiezen, is dat het fataal voor een foute idee gaat. De mogelijkheid tot emancipatie en samenwerking ontkennen, zou zo'n fatale vergissing zijn.
Als we de natuur niet onderschatten en de mensen niet overschatten, passen mensen perfect in het biologische plaatje, zonder dat we voor de hand liggende eigenschappen moeten ontkennen of verdraaien. En hoe kan het ook anders? Waar zouden we vandaan komen, indien niet uit de natuur?