'Hoe men in een bos verdwalen kan' door Albert Vollbehr

Hoofdstuk 9 van 'De God die ver te zoeken is.'

Door Albert Vollbehr.

"Nog nooit heb ik mij zo duidelijk geroepen geweten om een boek te schrijven."
Prof. Dr. Willem Ouweneel over zijn boek 'De God die is.'

 

In dit hoofdstuk, genaamd De boswachter en de spin, probeert Ouweneel God aan de man te brengen met behulp van een door hemzelf bedacht verhaaltje... of moet ik zeggen met behulp van uit genade van Hogerhand verkregen geïnspireerde wijsheid... Ouweneel noemt het -natuurwetenschapper als hij is- "een gedachte-experiment". Verhaaltjes en gelijkenissen zijn vanouds beproefde middelen om iets bijzonder duidelijk te maken. Ik ben er een fan van, zoals ik straks zal laten zien. De eerste keer dat ik moest preken redde het me ook al en drong het tot me door dat je het zó moet doen, vooral als je niet zo diep denkende mensen wil bespelen en ze aan je voeten wil krijgen. Sommige verhaaltjes zijn bijzonder sterk. De Nachtmerrie van de Theoloog is één van mijn favorieten, en Ouweneel zal er een kluif aan hebben díe te overtreffen in zeggingskracht. Een ander verhaaltje waar ik ooit zelf stil van werd was bedacht door Mangasarian. En dan is er natuurlijk nog De Draak in mijn Garage van Carl Sagan, een draak die met recht vuurspuwend genoemd kan worden. En als dát nog niet alles duidelijk gemaakt heeft is er nog de Krokodil die vaalgroen werd om de boodschap ook voor de laatste verstokte christen duidelijk te maken...Kortom, ik zou dit hoofdstuk met deze links kunnen besluiten, en de christen eenvoudig deze vraag stellen: "Why is it the Devil has all the good music?"

 

 

 

Maar stel nou dat Ouweneel hetzelfde spelletje kan spelen. Dan zou de God-zaak weer onbeslist zijn. Ik zal dus het christelijke verhaaltje aandachtig beluisteren en mijn commentaar moeten gieten in de vorm van een vervolgverhaal dat het eerste verhaal eenvoudig de mond snoert. De zaak waar het om gaat is namelijk in te zien dat zo'n verhaaltje pas zeggingskracht krijgt wanneer het niet maar een verhaaltje is om onrustige tieners in een schoolklas een moment tot zwijgen te brengen, of een stel mensen die het al met je eens zijn tot handengeklap te bewegen, maar het juist voor de allerintelligentste en meest kritische mensen een boodschap bevat die niet om te kegelen is en een diepgang heeft die niet te overtreffen is. Met het slot van het verhaaltje moet het definitief af zijn, geen commentaar meer behoeven en geen weerwoord meer kunnen oproepen, kortom het moet van de hoogste geest getuigen. Niks geen 'gedachte-experiment' afleveren, maar een vlekkeloze, eindeloos geslepen blinkende diamant die je aan iedereen kunt geven om het laatste woord te hebben! En dát is niet zo eenvoudig te bedenken, daar moet je een Russell of Mangasarian voor zijn! De lezer mag zelf bepalen of Ouweneel tot dit illustere gezelschap behoort of overtroefd wordt. Aangezien het verhaal lang is en ik zo'n lange tekst niet mag kopiëren zal ik Ouweneels verhaaltje in mijn eigen bewoordingen hier neerzetten, op de manier van een 'empatische versteher', die ooit op school de natuurwetenschappelijke richting voor de humanistische omruilde. Hier zit het voordeel aan dat ik tevens het originele verhaal met een paar hints voor de goede verstaner een beetje kleurrijker kan opdienen. Voor iemand die het ook eens wil proberen deze tip: de god die je wijsheid schenkt moet dit motto van Nietzsche hebben: "Niet door toorn doodt men, maar door lachen"!

 

 

 

De boswachter en de spin

 

Men zegt dat sommige spinnen maar acht centimeter ver kunnen kijken. Je begrijpt natuurlijk meteen waar dit verhaal naartoe wil gaan: er is zoveel meer! Spinnen zijn dus in de regel nogal 'kortzichtig', ze lijken wat dat betreft een beetje op mensen. Maar blijf nou toch even nog rustig luisteren om een eerlijke wijsheid tot je door te laten dringen en het maar toe te geven: er zijn spinnen die zich van hun kortzichtigheid bewust zijn en daarom heilig geloven in het bestaan van een Boswachter! Ze kennen de Boswachter eigenlijk alleen maar door overlevering, ze hebben heilige boeken die over de Boswachter vertellen, maar er is af en toe en hier en daar toch ook telkens weer een spin die beweert de Boswachter wel eens gezien te hebben. Nu zijn al die spinnen eeuwenlang, nee, millennia lang tevreden geweest met hun heilige boeken over de Boswachter, maar op een dag staat er temidden van die bosspinnen eindelijk een spin op die ronduit verklaart dat hij niet gelooft in het bestaan van de Boswachter. Hij is wat je noemt een a-boswachter-ist, maar omdat we met iets verhevens bezig zijn zullen we maar naar de grondbostaal, het Fins, gaan om aan de invulling van het spinnenleven met of zonder Boswachter de waardigheid te geven die het verdient. Boswachter is in het Fins Metsänvartija. Boswachtergelovers zijn dus metsvaristen en de sceptische spin is een ametsvarist. Ga er even op oefenen. Je hebt het zo onder de knie, en dan kun je er anderen mee imponeren.
 

Aangezien de ametsvarist iets ongehoords uitspreekt vragen alle gelovige spinnen hem verschrikt waaróm hij dan toch niet in de Boswachter gelooft. Wie heeft er nu behoefte aan zich bewust zó ongelooflijk kortzichtig op te stellen? Maar de ametsvarist heeft zijn zaak natuurlijk niet over Fins ijs van één nacht doordacht; hij is tot ieders schrik een echte ametsvarist en geeft ze dan ook een antwoord waar ze de klamme spinnenkriebels van krijgen: "Alleen de empirie geeft ons een stevige waarheidsbasis onder de poten. Jullie hebben je beet laten nemen door de onverifieerbare overlevering. Die 'heilige' boeken van jullie zijn niets anders dan vrome fantasie, goedbedoeld, dat wel, maar voor een kritische spinnengeest -dus voor mij- onaanvaardbaar. En die spinnen die beweren de Boswachter wel eens gezien te hebben lijden aan hallucinaties of andere zinsbegoochelingen! Kortom: aannames zonder bewijs kunnen verworpen worden zonder bewijs!"
Alle spinnen zijn nu diep geschokt. Er staan namelijk zeer mooie zaken in de heilige boeken, zoals dat de Boswachter ieder haartje op iedere spinnenpoot geteld heeft, zoveel houdt hij van spinnen. Maar de gelovige spinnen zijn uiteraard niet allemaal meteen uit het veld geslagen. Eén van hen, een hele slimme die zichzelf "rationele kleingelovige noemt", merkt op: "Maar jij weet toch ook wel dat wij spinnen maar acht centimeter voor ons uit kunnen kijken, en horen doen we ook al niet zo goed. Buiten onze spinnenwebben moet toch wel veel meer bestaan. Neem bijvoorbeeld nou eens al die vliegen die zomaar in ons web vliegen, die komen toch ook ergens vandaan, maar niemand weet waarvandaan, hoewel sommige verdwaalde oosterse spinnen er goddelijke koeiestront voor menen te moeten aanbidden. Er móet wel meer zijn dan onze zintuigen kunnen waarnemen!"
"OK", zegt de ametsvarist, "je kunt daar natuurlijk over speculeren, maar wat voor zin heeft dat nou? Kijk als ik tegen Hem aanloop dan zal ik er ook wel in gaan geloven, maar eerlijk gezegd heb ik met mijn acht onvermoeibare poten het hele bos al eens doorgelopen, en Hij was nergens te bekennen." Alle metsvaristen gaan nu maar bedroefd heen. De rillingen lopen inmiddels over hun ruggen en ze hopen maar dat de ongelovige ametsvarist zo'n persoonlijke ontmoeting ooit eens mag beleven. Dat schijnt het enige te zijn wat hem -arme ziel- zou kunnen overtuigen.
 

Op een dag gebeurt er wonder boven wonder juist waar vele metsvaristen die nu al een tijdje met acht twijfelende poten hebben rondgelopen, op hoopten: de Boswachter wordt gesignaleerd in een bosschage! Hij struint maar wat rond daar, precies op een plek waar een hoop spinnen wonen. Hij komt zo dichtbij dat sommige spinnen bezwijmen van de aanblik. De ametsvarist heeft ook een glimp van Hem opgevangen, maar probeert stoer te blijven: "Ja, natuurlijk, ik zag inderdaad iets groots in een overweldigende flits voorbij komen. Maar hoe weet ik nou of dat de Boswachter was? Waaraan had ik Hem moeten herkennen? Ik kan er wel 100 verklaringen voor verzinnen. En dan is er nog de mogelijkheid dat ik de hele zaak gewoon verbeeld heb. Het was maar één moment, en ik werd opgezweept door de andere spinnen die allemaal maar overdreven stonden te beven hoewel ze net als ik toch acht stevige poten hadden om op te staan. Het komt me zelfs voor dat jullie de hele scène op touw hebben gezet om mij te proberen overtuigen!"
Nu worden sommige metsvaristen toch wel een beetje boos. "Eerst zei je dat je zintuiglijke waarneming wil hebben alvorens je gelooft, en wanneer je het krijgt is ook dat weer niet goed. Het lijkt er nu wel op dat jij niet helemaal eerlijk bent. Jij wil gewoon niet geloven!"
"Nee, dat zien jullie toch echt verkeerd", zegt de ametsvarist. "Ik ben van mening dat jullie de feiten niet onder ogen willen zien. Jullie hebben geen echte argumenten voor het bestaan van jullie Boswachter. Jullie hebben een vooringenomen geloof, en passen alles wat er om je heen gebeurt in dat denkraam. Ik erken dat ik iets groots en indrukwekkends zag, maar ik zie niet in hoe ik daaruit moet gaan concluderen dat het om de Boswachter ging. Ik ben gewoon een graadje eerlijker dan jullie."
"Wel", merkt een vrome metsvarist op, "geef mij dan eens een aannemelijker verklaring voor wat het zou kunnen zijn! Ten eerste: 'Er was eens een prachtig spinnenweb. Daarom bestaat er een Boswachter. Wie het vatten kan vatte het!' (uitspraak van Peter Spin, hoogleraar in de spinnosofie). Ten tweede, je zult toch wel begrijpen dat zoiets geweldigs als de Boswachter niet in zijn grote geheel aan spinnen geopenbaard kan worden. De openbaring van de Boswachter (Deus revelatus) móet wel gedeeltelijk verhuld zijn voor spinnen (Deus absconditus, 'de verborgen God'). De Boswachter kan zich niet op overtuigende wijze binnen de waarnemingshorizon van spinnen aan hen openbaren zodat er geen discussie meer mogelijk is. Zelfs al komt hij nog zo dichtbij, wie Hem niet wil zien, zal Hem niet zien."
 

Op dat moment kwam er één van de oudere, zwakkere spinnen opdagen. Hij stak een lang verhaal af: hij was in een moment van krachteloosheid van heel hoog uit zijn web gevallen op de granieten rotsen eronder. Hij had veel pijn en lag maar op z'n rug met z'n acht poten naar boven en kon zich niet eens meer omdraaien. En hij had de hele dag gewerkt aan zijn nieuwe web. Moest hij nu helemaal weer opnieuw beginnen? En hij had al zo'n honger. Hij zag het gewoon niet meer zitten. Hij dacht er maar te blijven liggen. Het was nu afgelopen met hem. Maar op dat moment gebeurde er iets ongelooflijks! Opeens zag hij zich omringd door vijf vingers die hem heel voorzichtig oppakten. Even later zag hij twee ogen van -ja, het moest hem wel wezen!- de Boswachter! Wat keken die ogen vertederd, vriendelijk en medelijdend. Tegelijk voelde de oude spin nieuwe kracht door zijn acht poten stromen. Weer zweefde hij door de lucht en opeens zat hij daar in zijn vers gesponnen web. Weg was de Boswachter, maar uit het hart van deze spin zou de Boswachter nooit meer verdwijnen. Elke dag herinnerde hij zich dit wonderbaarlijke moment. Iedere dag moest hij erom huilen. Op de rand van de dood had hij gestaan, maar hij had nieuw leven geschonken gekregen, de verjonging van zijn lijf en terugkeer naar zijn web. Hij moest inderdaad nog steeds soms dagenlang wachten voor er eindelijk weer eens een vliegje te verorberen was, maar het deerde hem niet meer. Hij had nu enkel blijdschap en kracht in zijn leven. Hij vertelde zijn verhaal aan andere spinnen, en velen waren er van onder de indruk, en werden erdoor aangemoedigd en gingen op zoek naar de Boswachter. En het vreemde was, hoe meer je naar de Boswachter op zoek ging, des te meer kans je had Hem ook te ontmoeten! Iedere spin zou Hem eigenlijk wel kunnen ontmoeten!
 

Maar goed, er waren inmiddels wel meer ametsvaristen te vinden. Eén ervan kwam bij de oude spin langs, en probeerde hem wat redelijkheid aan te praten: "Weet je, ouwe spin, het is wetenschappelijk onderzocht dat oude spinnen wel vaker last hebben van spontane verjonging. Het is wat je noemt de natuurlijke afweer van onze psyche tegen ouderdom." De oude spin werd hier echt kwaad om. "Denk je zó over mij te kunnen praten? Neem je mij zo weinig serieus? Geloof je nu al niet eens meer in iets wat ik heel zeker weet, dat ik meters naar beneden viel en op de granieten rots kwam? Ik ben niet dement hoor!" "Nee, je bent natuurlijk niet dement, maar het moet toch wel verbeelding zijn geweest, want een moment later zat je weer veilig in je web. Dat is er dus overduidelijk bewijs van dat je nooit weg bent geweest. Je doet aan wat men op de spinnenuniversiteit wishful thinking noemt. Het komt vaak voor bij spinnen die dagenlang niets gegeten hebben. Het enige wat we naar waarheid kunnen zeggen is dat jij je een stuk beter voelt. Daar ben ik blij om, maar om over de Boswachter te kunnen spreken moeten we toch wel wat beter bewijsmateriaal hebben."
De oude spin die wel beter wist wist echter dat de Boswachter wel degelijk bestaat, én dat hij goed en vriendelijk is, behulpzaam en genezend. Hij had er dan op een gegeven moment gewoon geen zin meer in om steeds weer intellectuele argumenten te pareren. "Je wordt er zo moe van, ik heb het al 61 jaar gedaan", dacht hij, en voegde er aan toe: "Het levert niets op. En om de ametsvarist emotioneel te benaderen heeft ook nooit effect. Daar voelt hij zich ook meteen beledigd door." De gelovige spin realiseerde zich dat het helemaal niet om het loutere bestaan van de Boswachter ging. Waar het om draaide was dat de ametsvarist de Boswachter nodig zou moeten hebben, hij zou er behoefte aan moeten hebben. Het was geen kwestie van verstandelijk overtuigen, maar een existentiële zaak. "Als ze dát woord nou maar eens uit het hoofd zouden leren en zouden begrijpen! En de ontmoeting met de Boswachter zou een ontmoeting moeten zijn van dergelijk kaliber dat de ametsvarist die niet zou kunnen uitleggen als zinsbegoocheling en wishful thinking...Tsja, ik heb toch wel bijzonder diepe inzichten. Het zou me niet verbazen als ik ooit nog eens door de Boswachter geroepen wordt een boek erover te schrijven..."

 

Ouweneel: 'Zo zat onze gelovige spin te prakkizeren. Ik zou het verhaaltje nog wel een tijdje door kunnen breien, volgens mijn eigen verbeeldingskracht, maar ik doe het niet. Voorzover boswachters zich aan spinnen openbaren, doen zij dat gewoonlijk zo uitzonderlijk dat elk fantasieverhaaltje van mij alleen maar zou aangeven hoe het met de atheïst waarschijnlijk niet zou gebeuren.'

 

 

Tot zover het gedachte-experiment van Ouweneel. Zijn laatste opmerking is overigens zeer goed gezien: Ouweneel zou zich namelijk niet kunnen dromen in welke hoedanigheid de Boswachter zich aan de atheïst zou openbaren. Hij zou nooit dit vervolgverhaaltje van de atheïst hebben kunnen verzinnen in zijn denkbeeldige atheïstische recensie van zijn eigen boek. Het vereist namelijk een bewustzijn waar hij nooit aan toegekomen is.
Ouweneels bewustzijn is blijven staan waar de mensheid stond aan het eind van de middeleeuwen: een paar bomen om je heen, een grillig en akelig bestaan, en maar Boswachter, Boswachter, Boswachter dat door je hoofd spookt,... Boswachter, Boswachter, Boswachter. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat Boswachter, Boswachter, Boswachter.
Maar lees nu hoe de boodschap van het verhaaltje verandert wanneer de spinnencultuur dezelfde ontwikkeling doormaakt als de mensheid van de laatste eeuwen:

 

 

De boswachter en de spin, deel II

 

 

Er werd eens een spin geboren die Benno heette. Van zijn achternaam heette hij Spin-oza, het was een spinnennaam die overal gehaat werd omdat de familie behoorde tot de sterspinnen, een kleine soort die gewoon is enkel de alleroudste heilige boeken te lezen en met de allergrootste hardnekkigheid niets van nieuwere en betere wil weten. Zijn familie had eerst in een bos rondgelopen waar maanspinnen en kruisspinnen elkaar voortdurend uitmoordden, tenzij ze natuurlijk af en toe gezamelijk een paar sterspinnen konden doodmaken, maar uiteindelijk hadden Benno's vader en moeder een betere plek gevonden. Een plek waar alleen kruisspinnen waren -er waren eigenlijk helemaal geen andere soorten in het bos meer te bekennen, daar had eeuwenlange spinnenstrijd om heilige boeken voor gezorgd. Deze kruisspinnen waar Benno onder leefde waren van een bleke soort dat gespecialiseerd was in het vangen van zo veel mogelijk vliegen en ze zo weinig mogelijk opeten. Ze hadden zoveel te eten en waren zo druk bezig met het spinnen van nieuwe spinnenwebben dat ze een paar vreemde sterspinnetjes gewoon rustig lieten rondlopen. 'Gedogen' noemden ze dat en daar waren ze heel trots op, want zo konden ze zelf ook soms iets stiekem doen wat eigenlijk niet mocht (zoals een avondje stappen met een spinster). Het was broodnodig want volgens de heilige boeken van die tijd mocht eigenlijk nooit iets.
Deze Benno nu was een hele aardige spin. Zelden was er zo'n aardige spin geboren. Hij deed zelfs geen vlieg kwaad, en dat was toch wel een heel bijzondere eigenschap voor een spin. En dat niet alleen, hij was ook knap! Hij had bijzonder last van de kwaal van het spinnengeslacht waar hij uit voort kwam. De sterspinnen konden namelijk maar twee en een halve centimeter zien in plaats van acht, net genoeg om muggen te kunnen ziften van de vliegen. Maar Benno had er iets op gevonden! Hij was jarenlang bezig geweest met het slijpen van ooglenzen! Iedereen had hem natuurlijk voor deze zondige dwaasheid gewaarschuwd, maar hij had zich uit de situatie kunnen redden door te zeggen dat ze helpen voor het lezen van de heilige boeken. Het was hem uiteindelijk gelukt om bijzonder sterke lenzen uit te vinden waarmee hij verder kon zien dan ooit enige spin gezien had! Hij had met die lenzen ook vreemde boeken van een spin genaamd Leonardo kunnen ontcijferen. Leonardo was een spin die spinnenvleugels had uitgevonden, maar omdat hij tot de kruisspinnen behoorde en dicht bij de opperkruisspin woonde er nooit mee gevlogen had. Benno kreeg een idee: hij zou die vleugels opzetten én de sterkste lenzen! Met die hulpmiddelen zou hij de wereld eens opnieuw gaan bekijken. Met een beetje geluk zou hij alle raadsels oplossen! Zogezegd, zogedaan. Hij moest natuurlijk alles stiekem doen, want wat hij wilde doen -vliegen en vérzien- werd ten strengste verboden door alle heilige boeken, die in zijn tijd onder vele lagen spinnenwebben een ongekende status hadden gekregen. Ooit had een spin namelijk van de vrucht van een boom van kennis van vliegen en verzien gegeten, en dat was fataal geweest voor het hele spinnendom, zo zei men...
 

Op een morgen stond hij heel vroeg op, zodat de andere spinnen niets merkten. Hij zette de sterkste paar lenzen die hij had op zijn ogen -hij noemde ze telescooplenzen- en begon met zijn vleugels -die met krachtig jong-elastisch spinnendraad kunstig aan zijn lijf waren vastgebonden,- te wapperen. En ja hoor, het lukte! Hij steeg op!
Wat hij nu te zien kreeg was adembenemend! De hele dag vloog hij over bossen, nog meer bossen, nog meer bossen, een eindeloze hoeveelheid bossen. Hij hoorde ergens een stem die zei dat het Finse bossen waren, van noord tot zuid wel 1200 kilometer!; even later hoorde hij spreken over Zweedse bossen die minstens even uitgestrekt waren. Er waren ook nog Russische bossen, die waren zo uitgestrekt dat ernaartoe vliegen en ze te doorkruisen een volstrekte onmogelijkheid was en het uit te drukken in kilometers alle spinnenverstand te boven ging. Tussen de bossen in waren kleine gebieden waar tweebenige reuzen zich voortbewogen. Ook iets wat men 'meren' noemde en waar Benno helemaal niets van begreep. Benno begreep wel dat die reuzen iets op de beschrijving van de Boswachter leken. 's Avonds ging hij vermoeid weer naar zijn eigen kleine bos terug en legde hij zich meteen te ruste. De volgende dag was het toevallig Spindag en deed hij meteen zijn verhaal in het heiligdom van zijn spinnengeslacht, de sterspinnen. Dat had hij natuurlijk nooit moeten doen, want nu brak een oorverdovend lawaai los. Alle andere sterspinnen stonden opeens op acht hoge poten en beraadden zich voor een moment, de vijf punten van hun sterren aanslijpend, en kwamen tot een eensgezinde uitslag: "Volgens het besluit der uitverkoren Sterspinnen en het oordeel der Heilige Overleden Sterspinnen bannen, verstoten, verwensen en vervloeken wij Benno, met toestemming van den Heiligen Boschwachter en met toestemming dezer ganse heilige spinnenwebbengemeente, voor de heilige Boeken der Sterspinnenwet met de 613 voorschriften, die daarin opgetekend zijn, met de ban, waarmee Jozospin de stad Spinnicho bande, met de vloek waarmee El-Spinzo de spinnenknapen vervloekte, en met al de verwensingen, die in de Boschwachterwet geschreven staan." Dat was niet mis! Benno ging maar een eindje verderop wonen en liet zich niet veel meer zien buiten zijn eigen spinnenweb.
 

Na een tijdje verspinde hij zich toch en kreeg een volgend plannetje...op een dag stond hij weer eens vroeg op. Hij steeg opnieuw boven zijn bos uit en bleef ditmaal urenlang zweven terwijl hij alsmaar tuurde om zich heen. Ja, dáár zag hij Hem aankomen, de Boswachter! Hij bestond dus, het was een reus! Voorzichtig kwam hij dichterbij en volgde hij geruisloos de reis van de Boswachter. Hij zag hem staan in een bosschage bevolkt met kruisspinnen. Hij zette zijn voet op een stel van die kruisspinnen, maar scheen er niets van te merken. In zijn hand had hij een spuitbus. Lang keek de Boswachter omhoog naar een oude boom. Even later spoot hij een rode stip op de boomschors. Een paar spinnen die nieuwsgierig gingen kijken zaten al gauw met rode poten en vielen even later dood op de grond. Weer even later liet de Boswachter het naast de boom regenen met gele regen. Dat was ook al fataal voor een paar spinnen, maar alweer had de Boswachter er geen erg in. Benno zag Hem even later weer het bos uitlopen, vergezeld door een Koira, een viervoetig langharig monster dat de schrik van alle spinnen was en waar men niet over mocht spreken. De volgende dag bespiedde Benno weer de gang van zaken in zijn bos. Om precies zeven uur 's morgens zag hij een vreemd gevaarte naderen. De Boswachter was ditmaal nergens te bespeuren, maar als hij te zien zou zijn, zou hij vergeleken met dit brullende gevaarte een dwerg zijn. Langzaam schreed het metalen gevaarte voort langs het bospad. Van de stank en goddelijke rook bezwijmden vele kleine boskruipertjes. En alles wat eronder kwam werd eenvoudig tot stof vermaald: mieren, spinnen, oorkruipers, duizendpoten, en wat heb je al niet; een pijnlijke zaak om te zien voor zo'n gevoelige spin als Benno. Op een gegeven moment stond het gevaarte stil voor de boom met rode stip. Even later zag hij verschrikkelijke, gevoelloze, koude grijparmen de boom beetpakken, van onderen afsnijden en hem met een enorme doffe dreun op de grond laten vallen. Tientallen spinnen moesten dit met de dood bekopen, maar het gevaarte was enkel geïnteresseerd in de boom. Die werd in een paar minuten ontdaan van zijn takken, waar menige spin en mier later het gevaarte in dankdiensten om zou danken, in stukken van drie meter gesneden, en even later op het gevaarte geladen, waarna het wegreed en het bos weer in stilte achterliet. Benno had onuitsprekelijke dingen gezien die geen spinnenoog ooit gezien had!
 

Toen hij terugkeerde naar zijn kleine spinnenweb bedacht hij zich hoe hij erover tegen andere spinnen zou kunnen praten. Hij zat stil op zijn spinnenwebbed dat zachtjes veerde in de vriendelijke avondwind en bekeek weer eens de heilige boeken over de Boswachter en las: "Gij zult geen vliegen van tweeërlei kleur verorberen", "Gij zult mieren welkom heten al hebben ze maar zes poten, en hun geen kwaad doen, maar vliegen zullen jullie een gruwel zijn." "Dan zal de Boswachter tegen de maanspinnen zeggen: Ga weg uit mijn ogen. Ik ken jullie niet. Gooit hen in het kampvuur, waar spinnenpoten verschrompelen en spinnenruggen eeuwig sissen." "Maar tegen de kruisspinnen zal Hij zeggen: Treedt binnen in het Zalige Bos dat ik sinds de oprichting van het Nationale Park voor jullie bestemd heb."
Benno deed de heilige boeken dicht en zuchtte diep. Vanaf die tijd zag hij alles anders. Iedere spin die hij tegenkwam vroeg uit nieuwsgierigheid altijd of Benno nog wel in de Boswachter geloofde. Benno had altijd hetzelfde antwoord: "Nee, zie je, dat is kortzichtig, ik geloof in iets veel groters, iets oneindig maal groters." Niemand begreep hem, want iedere metsvarist wist dat hijzelf over de wijdste blik beschikte en de Boswachter niet overtroffen kon worden. Ach, Benno maakte zich er niet meer zo druk over. Hijzelf begreep zijn eigen wijdere blik ook niet tot het eind; hij noemde het maar voor het gemak "De Verborgen Grootsheid van het Al". Maar wat hij bovenal begreep was dat de wereld veel en veel dieper was dan maan- of kruisspinnen zich ooit hadden bedacht. Ze begrepen niet dat een spin zich kan ontwikkelen tot een Bovenspin, -als je maar vleugels en een telescooplens hebt-, en je dan alles wat ooit geweest is als nietigheid onder je kan zien, terwijl er tegelijkertijd een volkomen nieuwe, nooit van gedroomde oneindigheid voor je opengaat. Maar ook dit werd niet verstaan. Men hoorde in het woord 'Bovenspin' enkel arrogantie. "Maar weet je dan niet dat de Boswachter genoeg licht in de nacht heeft geschonken voor spinnen die willen zien?" "Je begrijpt mij niet", zei Benno dan, "de wereld is zelfs dieper dan welke spinnendag zich ooit dacht", was zijn steevaste antwoord. "Maar het hart heeft zijn redenen om in de Boswachter te geloven!", wierp men tegen. "Ja, diep is de spinnenpijn, maar lust voor het spinnenleven is dieper nog dan het spinnenhart dat lijdt. Ik weet het. Maar denk je eens in, hoeveel groter is de lust voor het spinnenleven wanneer je de Boswachter niet meer nodig hebt, wanneer je je boven de Boswachter en spinnenwebben kunt uitdenken!"
Maar altijd wanneer Benno dit opmerkte keken de kruisspinnen hem met grote zo niet angstige ogen aan. Ze konden het niet bevatten, voor hen was het wartaal.

 

De auteur van dit artikel heeft een eigen website.

 

Naar het overzicht