'Het eeuwige heil..'

(een vertelling, geinspireerd door de Heilige Geest)

Een beroemde predikant en mensenrechtenactivist sterft en zijn ziel stijgt ten hemel. Als hij bij de hemelpoort arriveert ziet hij daar een bonte verzameling mensen, wachtende voor een detectiepoortje van waarachter de Heilige Petrus een machine bedient. De predikant komt steeds dichterbij, en ziet hoe er telkens een rode of een groene lamp gaat branden wanneer iemand het detectiepoortje passeert. Wanneer de groene lamp brandt wordt de grote hemelpoort, die uit één enorme gebeeldhouwde parel bestaat, geopend door twee engelen, en mag de gelukkige het paradijs betreden. Maar als de rode lamp brandt, dan komen er twee grote en breedgeschouderde demonen die de arme ziel in een mum van tijd in de boeien slaan om hem mee te sleuren over een grote brug, die zich aan de linkerkant van het detectiepoortje bevindt. Onder de brug gaapt een enorme kloof, en de brug wordt bewaakt door duizenden zwaarbewapende demonen; er is geen ontsnapping mogelijk.

Als de predikant eindelijk aan de beurt is stapt hij zwetende van angst door de detectiepoort, en hij slaakt een zucht van verlichting als de groene lamp brandt. De Heilige Petrus opent zijn mond, en zegt met zijn metaalachtige en monotone stem: 'reiniging met bloed van Christus succesvol verlopen absolutie verleend  permissie om toe te treden'

De paarlen hemelpoort wordt geopend, en de predikant loopt opgelucht naar binnen, maar vlak voordat de poort weer sluit hoort hij de monotone, machinale stem van de Heilige Petrus vertoornd en krakend uitroepen: 'EXEMPLAAR AFGEKEURD!!!! GEEN ABSOLUTIE!!!! GEEN REINIGING PLAATSGEVONDEN!!!!  DESTINATIE HEL!!!!!!

Vervuld van enerzijds opluchting, en anderzijds deernis met de arme zondaar die zojuist het poortje passeerde, loopt de predikant het paradijs binnen; althans, het voorportaal. Twee engelen met witte jassen onderzoeken hem grondig, en kijken vervolgens in een kaartenbak. Beide engelen zien er identiek en vrouwelijk uit, en hebben vriendelijke, maar enigszins gekunstelde gelaatstrekken. De predikant wordt op een draagbaar gelegd, en de andere engel houdt een klein apparaatje boven zijn voorhoofd. Langzaam verliest hij zijn bewustzijn. Uren later wordt hij met pijnlijke ogen wakker en ziet hoe één van de engelen zich tot een soort microfoon richt. De engel zegt met een emotieloze stem: 'verwijdering glandulae acrimalis succesvol uitgevoerd musculaire modificaties aangezicht succesvol uitgevoerd  exemplaar is gereed  Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal, AMEN!!'

Beide engelen richten zich tot hem, en zeggen met een monotone, maar honingzoete en vriendelijke stem: 'Welkom in het hemelse paradijs --- Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal, AMEN!!'

De andere deur van het voorportaal gaat open, en achter deze deur staat een kleine magere man die hij meteen herkent als de Heilige Paulus. De Heilige Paulus zegt met een vriendelijke maar emotieloze stem: 'Welkom in het hemelse paradijs van Zijne (boven alles verheven, almachtige en drieënige) Heiligheid. Normaliter heb ik andere taken, maar Gij staat in de gunst van de Almachtige ('Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal, AMEN!!), en daarom zal ik u begeleiden naar uw behuizing.'

De Heilige Paulus gebiedt de predikant hem te volgen, waaraan hij gehoorzaamt. Hij loopt over straten van zuiver goud, en ziet huizen, gehouwen uit zuiver jaspis en kristal, met paarlen deuren. Alles is volmaakt, alles fonkelt, alles glittert, alles is gekleurd en straalt, en overal lopen engelen over de gouden straten met dezelfde vreemde glimlachen op hun gezichten, en allen zingen tussen hun gesprekken door: 'Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal, AMEN!!'

De Heilige Paulus en de predikant arriveren eindelijk bij de behuizing die aan de begunstigde is toegewezen. De predikant is zeer vermoeid, voelt zich somber, en vraagt aan de Heilige Paulus: 'Hoe laat is het? Ik ben erg vermoeid na deze inspannende dag. Ik zou graag willen slapen. Waar is mijn bed?'

De Heilige Paulus kijkt hem aan - de predikant meent zelfs enige verbazing uit zijn blik op te maken – en zegt: 'Hier zal geen nacht zijn, en gij zult geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God zal u verlichten. In het hemelse paradijs van Zijne Heiligheid zijn geen bedden, omdat er geen nacht is, en slaap zult u derhalve niet van node hebben. Ge heeft echter wel een troon tot uw beschikking, en een kroon, want gij weet immers dat in de Heilige Schrift staat geschreven dat iedereen in het hemelse paradijs van Zijne (boven alles verheven, almachtige en drieënige) Heiligheid, als koning zal heersen tot in de eeuwigheid.'

'Oh help', denkt de predikant, en met een neerslachtig gemoed bekijkt hij het uit goud, diamant, kristal, saffier en platina bestaande interieur, in het licht God's dat ongehinderd door de open vensters naar binnen schijnt. Aan de wand hangt een spiegel, en als hij erin kijkt verwacht hij een bleek en bedroefd gezicht te zien - een mager gezicht met ingevallen wangen – want dat correspondeert met zijn gedeprimeerde gemoed. Maar wat hij ziet is een onecht gelaat met rode wangen en een plastieken glimlach. Hij wil zijn vermoeide ogen sluiten, maar er gebeurt niets, en hij wil huilen, maar er komen geen tranen, en voor hij de kans krijgt om er naar te vragen zegt de Heilige Paulus: 'weet gij dan niet meer wat de Heilige Schrift heeft voorzegd? 'God zal al hun tranen afwissen.' In het hemelse paradijs van Zijne Heiligheid bestaat geen verdriet. Bij intrede in het hemelse paradijs van Zijne Heiligheid, worden de klieren des traans verwijderd, en de spieren des gelaats gemodificeerd. Gij zijt thans gelukkig! Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal, AMEN!!'

Ten einde raad rent de predikant uit zijn gouden huis. Hij rent, en rent maar door, tot hij op een menigte engelen botst. Het geglitter, het gefonkel, en het licht God's komen hier tot een absoluut, schier onverdraagbaar hoogtepunt. Miljarden cherubijnen en serafijnen bevinden zich daar op de gouden vloer en in de van fotonen vervulde lucht. Elk van hen heeft zes vleugels, twee om het gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee om mee te vliegen. Zij roepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is Jahwe van de hemelse machten. Heel de hemel is vervuld van Zijn majesteit.'

En hij ziet vier reusachtige monsterachtige dieren, en de vier dieren hebben elk voor zichzelf zes vleugelen rondom, en zijn van binnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.’

Vanuit zijn ooghoeken ziet hij hoe een oude grijsaard op een enorme gouden troon omgeven wordt door een stralenkrans van verblindend licht. Oh nee, het is geen grijsaard. Hij verandert steeds van gedaante; van grijsaard, tot jongeling, tot ijle etherische schim. Het is de Heilige Drieëenheid. Zo nu en dan komen engelen naar Hem toe, en dimt Hij met één klein gebaar het geluid van het engelenkoor. Eén engel treedt naderbij, en zegt iets. De Heilige Drieëenheid antwoordt met een stem als de rollende donder: 'Gaat heen en wordt een leugengeest in de mond van hun profeten!' De onnatuurlijke, gekunstelde schoonheid van de engel vervaagt, zijn stralende blauwe ogen worden zwart als de nacht, de koperkleurige glans van zijn huid verandert in de grauwe kleur van de dood, de veren van zijn vleugels lossen op; een grootgevleugelde vampyr blijft over. Een gruwelijke grijns verschijnt op zijn gelaat, en hij desintegreert in de vorm van een zwarte mist, op weg naar de aarde om de opdracht te vervullen van zijn Heer.

'Help!', wil de predikant roepen, maar zijn stem raakt verloren in het geschreeuw van de miljarden engelen. Hij rent, en rent. Dagenlang rent hij over de gouden straten, tot hij bij de grote muur komt. Hij klimt over de muur, en dan hoort hij opeens niet meer het gezang en het lofprijzen der engelen, maar gekreun, geweeklaag, gejammer, pijnkreten. Hij loopt weg van de muur – het gejammer wordt luider - tot hij aan de rand van een enorme kloof staat. Aan de andere kant van de kloof ziet hij vlammen, rook en sulfer, zover het oog reikt, en folterwerktuigen, brandstapels en tienduizenden groteske demonen van velerlei aard en vorm, en hun ontelbare schare gevangenen.

Als hij om zich heen kijkt ziet hij tot zijn grote verbazing dat er aan zijn eigen kant van de kloof, eveneens een enorme menigte aanwezig is. Op ieder gelaat ziet hij droefenis – een intens lijden is van hun gezichten af te lezen, ondanks de gezichtsmodificaties. Aan zijn rechterkant ziet hij een enorme houten leunstoel. Als hij naar boven kijkt, ziet hij hoe een hele oude en grote dikke man met een lange grijze baard, en gekleed in een versleten koningsgewaad, het schouwspel vanuit zijn zetel schijnbaar geamuseerd gadeslaat . Op zijn schoot zit een knappe man. Getroffen door een flits van herkenning roept de predikant uit: 'Hemeltjelief, U bent Vader..', maar voor hij zich kan uitspreken, begint de dikke man te schuddebuiken van het lachen. De oude houten troon kraakt onder het gewicht. 'Ja, beste man, ik ben het, Vader Abraham, en Lazarus, de mooie man in mijn schoot, zult u ook wel kennen, hahaha.. En ziet daar!' (Vader Abraham wijst naar de andere kant van de kloof) 'Wie hebben we daar? Hem kent u toch wel?'

De predikant ziet in de menigte een man in een koninklijke mantel, maar de mantel brandt, en de diamanten en robijnen zijn vervangen door gloeiende sintels. Als hij zijn mond opent komt daar rook uit, en een vermoeide rochelende stem probeert iets te zeggen. Af en toe kan hij iets verstaan wat lijkt op: 'Vader Abraham! Vader Abraham. Heb medelijden met mij en zend Lazarus opdat hij den top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam.’

'Kunt u het zich voorstellen?', zegt Vader Abraham, 'Hij, de rijke man, roept dit al duizenden jaren. Maar kijk nog eens verder mijn zoon.'

Geschokt kijkt de predikant verder, en tot zijn grote schrik ziet hij daar veel grote denkers uit de geschiedenis. Hij herkent een groot strijder voor geweldloosheid en mensenrechten uit India. De kleine man zit tot zijn middel in een poel van gloeiende magma. Zijn hoofd zit vastgeklemd in een metalen constructie, en een duivel giet via een trechter hellekooksel in zijn keel. Verbijsterd en weeklagend roept de predikant uit: 'Vader Abraham, Vader Abraham, mijn leven lang heb ik mij als activist ingezet voor de armen en de minderheden. Ik heb gestreden tegen slavernij en onderdrukking, en voor een rechtvaardige wereld. Deze denkers waren voor mij een bron van inspiratie. Deze man inspireerde mij tot geweldloos verzet, en burgerlijke ongehoorzaamheid. Waarom ben ik hier, en is hij daar?'

Wederom buldert Vader Abraham van het lachen, en Lazarus lacht eveneens. Hij kijkt naar de predikant en schudt meewarig nee. 'Wat is dat toch met die malle aardbewoners. Heeft de Heer soms geen duidelijke boodschap gestuurd? Heeft Hij in Zijn Woord niet gezegd dat er maar één weg is tot het Koninkrijk God's? Eén geloof voor de ganse mensheid? Hij wil vereerd en bewonderd worden. Hij wil grote scharen van aanbidders, die voor Hem neerknielen, zichzelf wegcijferen, alles opofferen, alles voor Hem. Hij stuurde engelen en profeten om de boodschap over te brengen, en hun woorden en daden werden door Zijn Heilige Geest geïnspireerd en op Schrift gesteld, maar Hij wist slechts een klein volkje aan Zich te onderwerpen. Uiteindelijk kwam Hij zelf naar de aarde. Hij werd een martelaar, en niet zomaar één. Nee, Hij was de God die zich liet kruisigen, en de mensen liet geloven dat Hij zichzelf, en Zijn Zoon (ja, het blijft lastig hè, die Drieëenheid) voor hen had opgeofferd. Dat was natuurlijk een grap, want enkele dagen later zat Hij hier alweer op Zijn troon. Maar het was briljant. Binnen enkele honderden jaren zongen miljoenen mensen op aarde Zijn naam, werden de mooiste gebouwen aan Hem gewijd, en honderdduizenden offerden alles voor Hem op. Toen de Heer mij vroeg om mijn zoon te offeren, aarzelde ik geen ogenblik. Ik greep mijn mes, en bouwde een brandstapel ter Zijner ere, en dat ontroerde Hem. Toen ik het mes op de keel van de jongen had gezet, greep Hij in en mocht ik mijn zoon houden. Wij waren al goede vrienden moet ik er eerlijkheidshalve bij zeggen. Mijn vrouw Sara bakte de lekkerste pannenkoeken van heel Mesopotamië, en Hij kwam wel eens bij mij langs om te smullen van haar pannenkoeken, en waarschijnlijk ook van haar zelf (Vader Abraham lacht luidop), want ze werd na Zijn bezoek opeens zwanger, en dat heb ik bij dat oude besje nooit voor elkaar kunnen krijgen. Maar affijn, ik dwaal weer af. Wat ik je duidelijk wilde maken is dat al je wetenschappelijke, literaire en humanitaire prestaties op aarde hier niet relevant zijn, tenzij ze ter ere van Hem ten uitvoer zijn gebracht.

''Zie die kerel eens!!', Vader Abraham wijst naar de andere kant van de kloof, waar een man op een pijnbank ligt. Hij hangt aan een spit boven een vuur. Twee enorme duivels geselen hem met ijzeren roeden, en overgieten hem met hellekooksel. Telkens wanneer zijn huid verschroeid is, wordt hij door één van de duivels gevild, waarna een nieuwe huid aangroeit, en het hele proces wordt herhaald. 'Hij was een groot filosoof uit de 18e eeuw', zegt Vader Abraham, 'enorm waren zijn humanitaire en literaire prestaties. Zelfs nog groter en indrukwekkender dan die van jou. Hij ontmantelde de martelbanken van de inquisitie, streed tegen de slavernij, en doofde het vuur van de brandstapels. Er staan hier al bijna tweehonderd jaar duizenden bewonderaars te jammeren om zijn lot. Maar helaas voor hem eerde hij de verkeerde God.'

Plotseling verstomt het gejammer. Zelfs aan de overzijde lijkt het rumoer iets aan hevigheid te verminderen. Vlak bij de rand van de kloof wandelt een jong uitziende man met een lang, smetteloos wit gewaad. 'Daar heb je de ongelovige Thomas', roept Vader Abraham, 'Toen hij hier bijna tweeduizend jaar geleden aankwam, smeekte hij of hij zijn traanklieren mocht houden. Omdat hij één van de apostelen was, kneep de Almachtige een oogje dicht. Sindsdien jankt hij aan één stuk door, en hij is ook de enige hier die dat kan. Omdat hij tijdens zijn aardse leven zo nu en dan twijfelde aan de goddelijkheid van Jezus, verwierf hij bijna het Eeuwige Heil, en dat die heerlijkheid aan zijn neus voorbij is gegaan, zal hem de komende vijf miljard jaar nog wel dwars zitten. De ongelovige Thomas was net niet ongelovig genoeg.'

De predikant vraagt zich verwonderd af: 'Wat bedoelt u met het Eeuwige Heil? Bedoelt u dat ongelovigen..?'

'Ja', onderbreekt Vader Abraham hem, 'de godloochenaars, de agnosten, en de epicureeërs, ontvangen, wat men hier noemt, het Eeuwige Heil. En het Eeuwige Heil heeft aan gene zijde een andere betekenis dan op aarde. Wij hebben het Eeuwige Leven, zij ontvangen het Eeuwige Heil. Zowel God als de demonen – met andere woorden, de afgoden – kregen nooit vat op hen. Daarom voor de godloochenaars geen eeuwig voortbestaan in hemel of hel, maar zij houden simpelweg op te bestaan. Ze lossen op in het niets. Een eeuwige, droomloze slaap. Oh, wat een gelukzaligheid!'

Marc Defianth. Januari 2008

Forumdiscussie over dit onderwerp: