DE JODEN.
Een aanklacht tegen het Christelijke antisemitisme. Door Robert G. Ingersoll. (1833-1899)


Toen ik een kind was, werd mij geleerd dat de Joden buitengewoon hardvochtige en wrede mensen waren, en dat zij zó verstoken waren van de fijnere gevoelens dat zij kort voor die tijd de enige volmaakte mens die ooit op de aarde was verschenen, hadden gekruisigd; dat deze volmaakte mens tevens een volmaakte God was, en dat de Joden waarlijk hun handen hadden bezoedeld met het bloed van de Oneindige.

Toen ik iets ouder was geworden, ontdekte ik dat bijna alle volkeren schuldig zijn geweest aan voornamelijk dezelfde misdaden; daarmee bedoel ik, dat zij de vooruitstrevende en nadenkende mens vernietigden; dat religieuzen in alle tijden wreed zijn geweest; dat de opperpriesters van alle volkeren de massa’s opgehitst hebben, en tenslotte dat ketters -- en daarmee bedoel ik filosofen die wisten dat de opperpriesters hypocrieten waren – vernietigd mochten worden.

Ik ontdekte tevens dat Christenen meer van deze misdaden hadden gepleegd dan alle andere gelovigen bij elkaar.

Daarnaast kwam ik in contact met een groot aantal joodse mensen, en ik kwam erachter dat zij niet verschilden van andere mensen, behalve dat zij gewoonlijk vlijtiger waren, zichzelf beter konden beheersen, minder landlopers in hun gelederen hadden, geen bedelaars, zeer weinig criminelen; en om aan dit alles toe te voegen, ontdekte ik dat zij intelligent waren, vriendelijk tegen hun vrouwen en kinderen, en dat zij zich meestal hielden aan afspraken en hun schulden op tijd betaalden.

Het vooroordeel was vrijwel geheel gecreëerd door religieus, of eerder onreligieuze onderricht. Alle kinderen in Christelijke landen wordt geleerd dat alle Joden voor eeuwig verdoemd zijn als ze sterven in het geloof van Abraham, Izak en Jacob; dat het niet genoeg is om te geloven in de goddelijke ingeving van het Oude Testament – niet genoeg om de Tien Geboden na te leven – niet genoeg om te geloven in de wonderen die werden vervuld in de dagen der profeten, maar dat iedere Jood het Nieuwe Testament móét aanvaarden en het christelijke geloof moet omarmen; met andere woorden, dat hij zich moet bekeren, of hij zal simpelweg voor eeuwig aanmaakhout zijn.

De kerk heeft onderwezen, en onderwijst nog steeds, dat iedere Jood een verworpene is; dat hij heden ten dage bezig is een vervulde profetie te zijn; dat hij een rondzwervende getuige is ten gunste van ‘de vreugdevolle blijde boodschap;’ dat Jehova ervoor waakt dat de Joden niet zullen bestaan als een natie – dat zij geen schuilplaats zullen kennen, maar dat zij altijd verstrooid zullen blijven tot het einde, opdat de inspiratie van de Bijbel verwezenlijkt moge worden.

Dr. John Hall uit deze stad, beweerde een aantal jaren geleden, dat het allemaal vervulling was van de profetieën wanneer Joodse mensen werden vervolgd in Rusland, en dat telkens wanneer een Joods meisje dood was gestoken, God een tong plaatste in iedere wond met de bedoeling om de waarheid van het Oude Testament uit te roepen.

Zo lang als christenen deze standpunten huldigen, zullen ze uiteraard alles doen wat ze kunnen om bij te dragen in de vervulling van hetgeen zij profetie noemen, en zij zullen alles aanwenden om het Joodse volk in staat van ballingschap te houden, om vervolgens naar dat feit te wijzen als één van de hoekstenen van het christelijke geloof.

Mijn opinie is dat in de vroege dagen van het Christendom alle verstandige Joden getuigen waren tegen het geloof, en dat zij op die manier de vijandigheid van de orthodoxie opwekten. Iedere verstandige Jood wist dat er geen wonderen waren verricht in Jeruzalem. Zij allen wisten dat de zon niet verduisterd was geweest, dat de doden niet waren opgestaan uit het graf, dat het voorhangsel van de tempel niet in tweeën was gescheurd, en wat zij wisten, daar kwamen ze voor uit. Daarop werden zij openlijk aangeklaagd als zijnde de meest schandelijken onder de mensen, en deze haat achtervolgde hen van die dag tot heden.

Er is geen hoofdstuk in de geschiedenis dat zo schandalig is, zo bloederig, zo wreed, zo medogenloos, als het hoofdstuk waarin verteld wordt over de manier waarop Christenen – zij die hun vijanden liefhebben – de Joodse mensen behandeld hebben. Dit verhaal is genoeg om het schaamrood te laten verschijnen op de wangen, en de woorden der verontwaardiging op de lippen van alle oprechte mensen.

Niets kan onrechtvaardiger zijn dan te generaliseren over nationaliteiten, en te spreken over een volk als zijnde waardeloos of boosaardig, simpelweg omdat u een persoon bent tegengekomen die u slecht behandeld heeft. Er zijn goede mensen en slechte mensen in alle volkeren, en het individu is niet verantwoordelijk voor de misdaden van een volk, of het volk verantwoordelijk voor de daden van enkelen. Goede mensen en oprechte mensen kan men vinden in ieder geloof, en zij zijn niet oprecht of onoprecht omdat zij joden of heidenen zijn, maar om volkomen andere redenen.

Veel van de beste mensen die ik ooit heb gekend zijn Joden, en veel van de slechtste mensen die ik heb gekend zijn Christenen. De Christenen waren niet slecht omdat zij Christenen waren, noch waren de Joden goed omdat zij Joods waren. Een mens is veel meer dan deze uiterlijke kenmerken van geloof en nationaliteit. Goede Joden zijn exact hetzelfde als goede Christenen, en slechte Christenen zijn opvallend gelijk aan slechte Joden.

Persoonlijk heb ik ófwel geen vooroordelen over religie, óf ik heb hetzelfde vooroordeel tegen alle religies. De consequentie is dat ik mensen niet veroordeel naar hun dogma’s, niet naar hun riten, niet naar hun holle rituelen, maar naar hun daden.

In de eerste plaats, op de bodem van dit vooroordeel ligt de kronkelende slang van het bijgeloof. In andere woorden, het is een religieus vraagstuk. Het schijnt onmogelijk te zijn voor de mensen van de ene religie, om te houden van de mensen die een andere religie aanhangen. Zij hebben verschillende goden, verschillende hemelen, en een grote variëteit aan hellen. Voor de volgelingen van de ene God is het een vorm van verraad, wanneer men de volgelingen van een andere God fatsoenlijk behandelt. Om werkelijk trouw te zijn aan zijn god, moet een volgeling niet alleen alle andere goden haten, maar de volgelingen van alle andere goden.

Het Joodse volk zou haar eigen bijgeloof moeten ontgroeien. Voor hen is de tijd aangebroken om het idee van goddelijke inspiratie weg te werpen. De intelligente Jood van vandaag, weet dat het Oude Testament is geschreven door barbaren, en hij weet dat de riten en ceremoniën stomweg absurd zijn. Hij weet dat geen enkel intelligent persoon zich zou moeten bekommeren om Abraham, Izak en Jacob, drie dode barbaren. Met andere woorden, het Joodse volk zou het bijgeloof moeten achterlaten en vertrouwen op wetenschap en filosofie.

De Christen zou hetzelfde moeten doen. Hij, in déze tijd, zou moeten weten dat zijn religie een dwaling is, dat zijn dogma’s niet zijn gegrondvest op de eeuwige, algemeen aanvaarde waarheden. De Christen zou uiteraard de hopeloze taak moeten opgeven om het Joodse volk te bekeren, en de Joden zouden de nutteloze taak moeten opgeven om de Christenen te bekeren. Er is niets fatsoenlijks aan het uitwisselen van bijgeloof; geen van beide partijen kan het zich veroorloven om op de ander in te hakken.

Zodra de Christen zijn wrede en harteloze bijgeloof verwerpt, en wanneer de jood de zijne wegwerpt, dan kunnen ze nader tot elkaar komen, van mens tot mens.

In de tussentijd zal de wereld voortstrompelen op haar weg, en ik zal weten en voelen dat iedereen doet zoals hij moet, en dat de Christen, naar de mate waarin hij vooringenomen is, bevooroordeeld is door zijn onwetendheid, en dat dientengevolge intelligentie de grote hefboom is waarmee de hele mensheid wordt opgetild naar het schitterende licht van de filosofie.

Vertaald door M. Defianth.

 

Als u via een externe link direct op deze pagina kwam, kunt u hier onze website vinden

Forum